Hof 's-Gravenhage, 02-08-2006, nr. 0370/05
ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ1126
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
02-08-2006
- Zaaknummer
0370/05
- LJN
AZ1126
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ1126, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 02‑08‑2006; (Hoger beroep)
Uitspraak 02‑08‑2006
Inhoudsindicatie
Verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording zowel voor als na overlijden erflater.
Partij(en)
Uitspraak : 2 augustus 2006
Rolnummer : 0370/05
Rol.nr rb. : 189853 / HA ZA 02-3100(DH)
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
A r r e s t
in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
procureur mr. H.J.A. Knijff,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur mr. E.Grabandt.
HET GEDING
Bij exploot van 7 maart 2005 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 26 januari 2005 van de rechtbank te `s-Gravenhage tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellante] 3 grieven aangevoerd.
Bij memorie van antwoord (met producties) heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden.
Op 24 februari 2006 is de zaak bepleit, namens [appellante] door mr. P.H.CH.M. van Swaaij, advocaat te Capelle aan den IJssel en namens [geïntimeerde] door mr. M.A.D. Bol, advocaat te Rotterdam.
Bij pleidooi is door [appellante] een aantal producties in het geding gebracht.
Partijen hebben hun procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
- 1.
Voor zover tegen de feiten zoals door de rechtbank in haar vonnis van 26 januari 2005 geen grief is gericht gaat het hof van die feiten uit,
Vordering in appèl
- 2.
[appellante] vordert te vernietigen het vonnis tussen [appellante] en [geïntimeerde] gewezen en opnieuw rechtdoende bij arrest, waar mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Ten eerste:
Primair:
[geïntimeerde] te veroordelen om aan [appellante] rekening en verantwoording af te leggen over de navolgende opnames:
- -
Opname van 30 april 1999 ƒ 63.804,80
- -
Opname echtgenoot [geïntimeerde] ƒ 4.000,00
- -
Opname na overlijden erflater ƒ 2.500,00
- -
Opname van 19 september 2001 ƒ 1.500,00
Op straffe van een dwangsom van € 500,00 (zegge:vijfhonderd euro) per dag of gedeelte daarvan dat [geïntimeerde] daarmee ingebreke mocht blijven.
Subsidiair:
Voorzover de onder primair genoemde vordering niet toewijsbaar is [geïntimeerde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellante] te betalen het bedrag van € 32.583,60 (zegge: tweeendertigduizend vijfhonderddrieeentachtig euro en zestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2004.
Ten tweede:
[geïntimeerde] te veroordelen om aan [appellante] af te geven binnen veertien dagen na betekening van het door uw Rechtbank in deze te wijzen vonnis (het hof leest hier het door uw Hof in dezen te wijzen arrest), de inboedel, sierraden en administratie van erflater, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat [geïntimeerde] daarmee in gebreke mocht blijven.
Ten derde
Alles met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
[geïntimeerde] verzoekt het hof het bestreden vonnis, al dan niet onder verbetering van gronden, te bekrachtigen met veroordeling van [appellante] in de kosten van beide instanties.
Rekening en verantwoording
- 3.
Gezien de onderlinge samenhang tussen de grieven 1 en 2 bespreekt het hof deze gezamenlijk.
- 4.
[appellante] stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] geen rekening en verantwoording verschuldigd is aan [appellante]. [appellante] heeft ondermeer aangevoerd dat [geïntimeerde] en haar echtgenoot geld hebben opgenomen van de rekeningen van erflater; [geïntimeerde] geen deugdelijke verklaring heeft gegeven wat zij met de opgenomen gelden heeft gedaan; [geïntimeerde] het feitelijke beheer over de administratie van erflater heeft gevoerd. Zij stelt voorts dat het feitelijke beheer ondermeer volgt uit het feit dat [geïntimeerde] als contactpersoon fungeerde voor alle instanties. Het feit dat erflater handelingsbekwaam was, wil niet zeggen dat het beheer van het vermogen van erflater niet feitelijk verricht werd door [geïntimeerde], aldus [appellante].
- 5.
[geïntimeerde] stelt dat zij niet het feitelijke beheer heeft gevoerd over het vermogen van erflater. Zij heeft tijdens het leven van erflater slechts incidenteel bedragen voor erflater opgenomen. Zij had van erflater een volmacht om deze gelden op te nemen. Volgens [geïntimeerde] heeft erflater nimmer bezwaar gemaakt tegen de incidentele opnamen van de rekening van erflater. Er geen grond is waarom [geïntimeerde] rekening en verantwoording dient af te leggen inzake de opnames van ƒ 63.804,80, ƒ 4.000,00 en ƒ 1.500,00. Terzake de opname van ƒ 2.500,00 - na de het overlijden van erflater - stelt [geïntimeerde] dat zij daarvan rekeningen heeft betaald van erflater. Bij brief van 17 november 2003 heeft [geïntimeerde] een aantal betaalbewijzen met betrekking tot het bedrag van ƒ 2.500,00 in het geding gebracht.
- 6.
Naar het oordeel van het hof is er slechts sprake van een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording van de ene partij jegens de andere partij indien tussen partijen een rechtsverhouding bestaat, of heeft bestaan, krachtens welke de een jegens de ander is verplicht zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te rechtvaardigen, waarbij geldt dat een rechtsverhouding die een dergelijke verantwoordingsplicht impliceert kan voortvloeien uit de wet of uit een contractuele relatie alsmede uit hetgeen onder bepaalde omstandigheden volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
- 7.
Uit de gewisselde stukken volgt dat [geïntimeerde] een volmacht had over de betreffende bankrekeningen. Vast staat dat de bedragen ƒ 63.804,80, ƒ 4.000,00 en ƒ 1.500,00 bij leven van erflater zijn opgenomen. Uit de gewisselde stukken van partijen volgt dat erflater ten tijde van de opnames door [geïntimeerde] niet handelingsonbekwaam was. Voor de hiervoor vermelde geldopnames was [geïntimeerde] jegens erflater uit hoofde van de volmacht rekening en verantwoording verschuldigd terzake handelingen met betrekking tot de bankrekeningen van erflater. Het hof is van oordeel dat nu erflater bij leven geen rekening en verantwoording heeft gevraagd over de door [geïntimeerde] en haar echtgenoot gedane geldopnames ervan mag worden uitgegaan dat deze opnames de instemming hadden van erflater. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] jegens [appellante] geen rekening en verantwoording behoeft af te leggen terzake de hiervoor genoemde drie bedragen.
- 8.
Uit de gewisselde stukken volgt dat [geïntimeerde] na het overlijden van erflater van de bankrekening van erflater een bedrag heeft opgenomen van ƒ 2.500,00. Naar het oordeel van het hof vloeit uit de rechtverhouding tussen [geïntimeerde] en [appellante] voort dat [appellante] in haar hoedanigheid van erfgename van erflater en executeur-testamentair van [geïntimeerde] rekening en verantwoording kan verlangen terzake de opname van het bedrag ƒ 2.500,00.
- 9.
Zonder enige relevante toelichting heeft [geïntimeerde] bij brief van 17 november 2003 betalingsbewijzen met betrekking tot het bedrag van ƒ 2.500,00 in het geding gebracht. Naar het oordeel van het hof brengt een goedeproces orde met zich mede dat [geïntimeerde] een toelichting had dienen te geven bij de door haar in het geding gebrachte producties. Nu een deugdelijke toelichting ontbreekt kan het hof niet aan de hand van deze producties vaststellen dat [geïntimeerde] gelegitimeerd was om het bedrag van ƒ 2.500,00 van de rekening van erflater op te nemen. Op grond van hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen is [geïntimeerde] gehouden het bedrag van
ƒ 2.500,00 aan [appellante] te betalen. Uit het testament van erflater volgt dat [appellante] is benoemd tot enig erfgenaam. Niet is gebleken dat een van de legitimarissen zich op zijn of haar legitieme rechten heeft beroepen.
- 10.
In de derde grief stelt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte het beroep van [appellante] op ongerechtvaardigde verrijking heeft verworpen. Door [geïntimeerde] is betwist dat zij als gevolg van de opnames ongerechtvaardigd is verrijkt. De opnames stonden volgens [geïntimeerde] in het teken van een volmacht die haar vader haar had verstrekt. Naar het oordeel van het hof kan uit hetgeen [appellante] terzake stelt en [geïntimeerde] hier tegenover stelt niet zonder meer volgen dat [geïntimeerde] door de opnames tijdens leven van erflater is verrijkt. Aangezien [geïntimeerde] geen deugdelijke verklaring heeft gegeven voor het bedrag van ƒ 2.500,00, dat na het overlijden van erflater werd opgenomen, kan van dit bedrag worden gesteld dat zij ongerechtvaardigd is verrijkt. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen behoeft deze grief geen verdere bespreking.
Inboedel
- 11.
[appellante] vordert in haar petitum onder ten tweede dat [geïntimeerde] aan haar dient af te geven, de inboedel, sieraden en administratie van erflater. In haar grieven geeft [appellante] geen enkele toelichting. In punt 21 van haar memorie van antwoord stelt [geïntimeerde] dat zij bij de ontruiming van de woning van erflater geen sieraden, paspoorten, administratie of bankpasjes heeft aangetroffen. Op basis van hetgeen [appellante] heeft gesteld kan het hof niet vaststellen dat [geïntimeerde] in het bezit is van de hiervoor genoemde goederen. Voor een veroordeling tot afgifte is mitsdien geen plaats.
Vernietiging
- 12.
Het bovenstaande brengt mee dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd, en dient [geïntimeerde] te worden veroordeeld om aan [appellante] te betalen de somma van € 1.134,45 (ƒ 2.500,00) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2004.
Proceskosten
- 13.
Aangezien partijen over een weer in het ongelijk zijn gesteld dienen de proceskosten te worden gecompenseerd.
BESLISSING VAN DE ZAAK IN HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt het vonnis door de rechtbank te `s-Gravenhage tussen de partijen op 26 januari 2005 gewezen, en in zoverre opnieuw rechtdoende :
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] te betalen de somma van € 1.134,45 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2004 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders gevorderd is;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin dat de partijen ieder de eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Stille, Labohm en Ydema is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 augustus 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.