HR, 07-12-2010, nr. 08/03638
ECLI:NL:HR:2010:BN8846
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
07-12-2010
- Zaaknummer
08/03638
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BN8846
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BN8846, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑12‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BN8846
ECLI:NL:PHR:2010:BN8846, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑09‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BN8846
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑12‑2010
Inhoudsindicatie
Witwassen. HR: 81 RO.
7 december 2010
Strafkamer
Nr. 08/03638
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 7 augustus 2008, nummer 24/000926-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde taakstraf in de vorm van een werkstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 7 december 2010.
Conclusie 28‑09‑2010
Mr. Silvis
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is bij arrest van 7 augustus 2008 door het gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, wegens ‘witwassen’, veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van 80 uur, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis.
2.
Namens verdachte heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, met name kan daaruit de wetenschap van verdachte omtrent de illegale herkomst van de Mercedes niet worden afgeleid.
4.
Het hof heeft in zijn arrest ten aanzien van een door en namens verdachte dienaangaande gevoerd verweer in een bewijsoverweging het volgende overwogen:
‘Door en namens verdachte is ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde witwassen dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft enkel erkend gebruik te hebben gemaakt van de Mercedes van zijn vader, maar hij had niet zo veel zicht op de financiën van zijn vader dat hij kon weten dat de Mercedes was gekocht van geld dat afkomstig was uit enig misdrijf, als dit laatste al aan de orde zou zijn, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent, dat verdachte heeft verklaard op de hoogte te zijn van het feit dat zijn vader — tevens zijn buurman — rond moest komen van een AOW-uitkering. Verdachte heeft daarnaast verklaard dat zijn vader nooit een erfenis heeft gehad die de moeite waard is of een grote geldprijs in de loterij heeft gewonnen. Ook is hem niets bekend van een grote schenking die zijn vader ooit mocht hebben gekregen.
Het hof komt op grond van vorenstaande omstandigheden tot de conclusie dat verdachte in dusdanige mate op de hoogte was van de financiën van zijn vader dat het niet anders kan dan dat verdachte wist dat de Mercedes was gekocht van geld dat afkomstig was uit enig misdrijf. Desalniettemin heeft hij gebruik gemaakt van die Mercedes.
Het hof verwerpt het verweer.’
5.
De eerste grief in de toelichting op het middel houdt in dat 's hofs motivering ontoereikend is omdat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan blijken dat verdachte, ofschoon hij mee is geweest toen de auto werd gekocht, wist welke koopprijs voor de mercedes is betaald en welke inruilwaarde de opel had.
6.
Het hof heeft in zijn overwegingen echter tot uitdrukking gebracht dat, gelet op hetgeen verdachte blijkens de gebezigde bewijsmiddelen wist over de financiële situatie van zijn vader, hij ook moet hebben geweten dat die situatie geen ruimte bevatte voor de aankoop van een nieuwe mercedes. In aanmerking genomen dat deze strafzaak aan het rollen is geraakt met de aanhouding van verdachte terwijl hij hennepafval voor zijn vader dumpte uit een aanhangwagen die hij daar met de mercedes van zijn vader heen had gebracht, is dat oordeel van het hof mijns inziens niet onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af dat uit de bewijsmiddelen niet zou volgen dat verdachte wist om wat voor bedrag het precies ging bij de aankop van de mercedes. Nog daargelaten dat ik van mening ben dat, nu uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte is meegeweest toen de mercedes werd gekocht, het hof er van uit kon gaan dat verdachte minst genomen een globaal idee had van de prijs van de mercedes, ging het in casu om de aanschaf van een nieuwe mercedes. Het is duidelijk dat daarmee een bedrag gemoeid is dat normaal gesproken niet zo maar voor handen is in geval iemand moet rondkomen van een AOW-uitkering.
7.
De tweede grief in de toelichting op het middel houdt in dat 's hofs overweging inhoudende ‘dat verdachte heeft verklaard op de hoogte te zijn van het feit dat zijn vader — tevens zijn buurman — rond moest komen van een AOW-uitkering’ een denaturering van de verklaring van verdachte luidende ‘Mijn vader heeft al een tijd een AOW uitkering’ inhoudt: het hebben van een AOW-uitkering impliceert immers niet voor een ieder dat de uitkeringsgerechtige enkel van die AOW moet rondkomen.
8.
In aanmerking genomen dat verdachte zijn mededeling over de AOW-uitkering van zijn vader deed nadat hij had verklaard dat zijn vader nooit andere inkomsten had gehad, kon het hof die verklaring verstaan als inhoudende dat de AOW-uitkering de enige legale bron van inkomsten van de vader van verdachte was. In dat licht is van denaturering geen sprake.
9.
Het middel faalt in beide onderdelen.
10.
Het tweede middel klaagt dat de inzendtermijn in cassatie is overschreden. Het middel is terecht voorgesteld. Namens verdachte is op 7 augustus 2008 beroep in cassatie ingesteld en de stukken zijn eerst op 15 juli 2009, derhalve 11 maanden en een week later, bij de Hoge Raad ingekomen. Daar komt bij dat de Hoge Raad ook niet binnen twee jaar na het instellen van het cassatieberoep uitspraak zal doen, zodat de redelijke termijn ook in dat opzicht is overschreden.
De Hoge Raad kan de straf verminderen in de mate die hem goeddunkt.
11.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
12.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf in de mate die de Hoge Raad goeddunkt, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG