Rb. 's-Gravenhage, 02-02-2009, nr. AWB 08/6318 MAW
ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ4747, Sprongcassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
02-02-2009
- Zaaknummer
AWB 08/6318 MAW
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ4747, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 02‑02‑2009; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2011:BP1468, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 02‑02‑2009
Inhoudsindicatie
Onbelaste dagvergoeding Regeling voorzieningen bij vredes- en humanitaire operaties (VVHO).
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de staatssecretaris van Defensie, verweerder.
I Ontstaan en loop van het geding
Eiser heeft bij brief van 25 augustus 2008 beroep ingesteld tegen een besluit van 25 juli 2008 waarbij verweerder zijn besluit van 30 januari 2008 heeft gehandhaafd.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van 17 december 2008 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [X].
II Motivering
1.1. De rechtbank gaat op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Eiser is aangesteld bij het beroepspersoneel voor onbepaalde tijd van de Koninklijke Landmacht. In de periode van 10 april tot en met 9 oktober 2007 is eiser als militaire waarnemer (UNMO) ingezet in Soedan in het kader van de operatie UNMIS-3 (United Nations Mission in Sudan).
Eiser kwam als UNMO in aanmerking voor een dagvergoeding voor onkosten namens de Verenigde Naties en had om die reden geen aanspraak op de onbelaste vergoeding op grond van de Regeling voorzieningen bij vredes- en humanitaire operaties (VVHO).
1.3. Bij brief van 27 augustus 2007 heeft eiser, met een beroep op het gelijkheidsbeginsel, verzocht om in aanmerking te komen voor de onbelaste dagvergoeding van € 26,13 per dag als bedoeld in tabel 1 onder b van de VVHO.
De waarnemers van de militaire politie (United Nations Police Observers, UNPO) zouden wel in aanmerking zijn gebracht voor deze dagvergoeding.
1.4. Verweerder heeft dit verzoek bij besluit van 30 januari 2008 afgewezen.
2. In beroep heeft eiser met een beroep op het gelijkheidsbeginsel betoogd dat hij in aanmerking dient te komen voor de onbelaste vergoeding van € 26,13 per dag. Gedurende bijna twee jaar hebben UNPOL's als ook andere UNMO's de onbelaste vergoeding ontvangen. Verweerder was hiervan op de hoogte. Desondanks heeft verweerder hier niets tegen ondernomen. Voorts heeft verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de verschillen in beleid en uitvoeringspraktijken berusten op geobjectiveerde en functionele verschillen tussen UNPOL's en UNMO's.
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven dat eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen. Het is vaste jurisprudentie dat het gelijkheidsbeginsel niet zover strekt dat een bestuursorgaan verplicht is in het verleden gemaakte fouten te herhalen. Er ontbreekt daarom een juridische grondslag om aan het verzoek van eiser te voldoen.
4. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de VVHO heeft de militair die is ingezet in het kader van een operatie als bedoeld in tabel 3 van de VVHO, aanspraak op:
a. huisvesting en voeding vanwege en voor rekening van het Rijk;
b. een tegemoetkoming in de onkosten volgens tabel 1.
Tabel 1: Tegemoetkoming onkosten per 1 februari 2007
(ad artikel 5, VVHO)
Ingevolge artikel 15 van de VVHO is de Minister bevoegd te beslissen in die gevallen waarin deze regeling naar zijn oordeel niet of niet in redelijkheid voorziet.
5.1. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat gedurende de periode dat hij in Soedan verbleef eveneens 14 UNPOL's, twee stafofficieren en 13 andere UNMO's in Soedan verbleven. Alle UNPOL's, de beide stafofficieren en 10 UNMO's hebben de onbelaste vergoeding van € 26,13 van verweerder ontvangen. Enkel hij en drie andere UNMO's hebben de vergoeding derhalve niet ontvangen. Verweerder heeft deze stelling van eiser niet weersproken.
5.2. Allereerst stelt de rechtbank vast dat het verzoek van eiser gebaseerd is op artikel 15 van de VVHO. Dit artikel biedt verweerder de mogelijkheid om af te wijken van onder meer artikel 5 en tabel 1 van de VVHO. Het verzoek van eiser heeft derhalve wel een juridische grondslag. Daar komt bij dat slechts een zeer kleine minderheid de onbelaste dagvergoeding niet heeft ontvangen. Verweerder heeft niet kunnen aangeven wat hiervan de oorzaak was. Voorts is verweerder lange tijd de onbelaste vergoeding blijven doorbetalen terwijl hij wist dat dit in strijd met de vigerende regelgeving was.
Gelet op het vorenstaande had verweerder het verzoek van eiser niet mogen afwijzen met een beroep op de jurisprudentie dat gemaakte fouten niet herhaald behoeven te worden.
Verweerder had, gelet op alle omstandigheden, juist aanleiding moeten zien om het verzoek van eiser op grond van artikel 15 van de VVHO toe te kennen.
5.3. Het beroep is dan ook gegrond en het besluit van 25 juli 2008 dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:4 en 7:12 van de Awb.
5.4. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding nu geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
III Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit van 25 juli 2008;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
4. Bepaalt dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 145,--, vergoedt;
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. M.M.F. Holtrop en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2009, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.R. van Veen