Rb. Rotterdam, 21-10-2016, nr. 4774367 CV EXPL 16-4100
ECLI:NL:RBROT:2016:10412
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
21-10-2016
- Zaaknummer
4774367 CV EXPL 16-4100
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2016:10412, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 21‑10‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 21‑10‑2016
Inhoudsindicatie
vordering tot betaling van de kosten voor de opleiding, terwijl gedaagde de opleiding niet had kunnen volgen.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 4774367 CV EXPL 16-4100
uitspraak: 21 oktober 2016
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NCOI opleidingen B.V. (in de dagvaarding abusievelijk aangeduid als NCOI Opleidingsgroep B.V.),
gevestigd te Hilversum,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 13 januari 2016,
gemachtigde: mr. P.L.J.M. Guinee, Van Arkel gerechtsdeurwaarders te Leiden,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [plaatsnaam],
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.H.P. Dingenouts te Rotterdam.
1. Het verloop van de procedure
1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
- -
het exploot van dagvaarding van 13 januari 2016, met producties;
- -
de conclusie van antwoord, met producties;
- -
de conclusie van repliek, met producties;
- -
de conclusie van dupliek.
1.2
Eiseres heeft in de conclusie van repliek, na daar door gedaagde op te zijn gewezen, gesteld dat zij abusievelijk de naam NCOI Opleidingsgroep B.V. in de kop van de dagvaarding heeft vermeld in plaats van NCOI Opleidingen B.V. en verzocht over te gaan tot rectificatie. Gedaagde heeft hiermee ingestemd, zodat tot rectificatie is over gegaan.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1
Tussen eiseres als opleidingsinstituut en gedaagde als cursist is een overeenkomst tot stand gekomen ter zake de opleiding HBO bachelor Maatschappelijk Werk en Dienstverlening. Op deze overeenkomst zijn de door eiseres gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing. Het cursusgeld voor deze driejarige opleiding bedraagt blijkens de brochure € 6.990,00 (€ 2.516,00 per jaar) en het inschrijfgeld is eenmalig € 150,00.
2.2
Gedaagde had zich op 4 juni 2013 ingeschreven voor de cursus die op 27 september 2013 zou aanvangen.
2.3
Gedaagde heeft de overeenkomst voor aanvang van de opleiding bij e-mail d.d. 22 september 2013 opgezegd. Als reden heeft zij opgegeven:
“(...) De hoofdreden is namelijk dat ik na een half jaar nog steeds geen stageplaats of werkplek kan vinden voor mijn opleiding. (…)”
3. De vordering
Eiseres heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen aan haar te betalen € 4.600,84 aan hoofdsom, € 585,08 aan buitengerechtelijke kosten en € 158,33 aan verschenen rente.
Aan haar vordering heeft eiseres, naast de vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd:
3.1
Door het annuleren van de onderwijsovereenkomst heeft gedaagde, zoals zij ook zelf stelt, de overeenkomst van opdracht opgezegd. Op grond van artikel 7:406 lid 1 BW is gedaagde gehouden de door eiseres gemaakte kosten (onkosten en redelijke loon), die het rechtstreeks gevolg zijn van de inschrijving, in rekening te brengen. Deze kosten bedragen € 4.600,84. Gedaagde heeft de opleiding vlak voor aanvang geannuleerd. Op dat moment waren alle onkosten reeds gemaakt of verplichtingen daarvoor aangegaan die niet meer konden worden geannuleerd. Het is redelijk dat het volle loon betaald wordt, nu de reden van het opzeggen geheel in de risicosfeer van gedaagde ligt, doch uit coulance vordert eiseres alleen de kosten.
3.2
Op grond van de algemene voorwaarden, dan wel de toepasselijke wettelijke bepalingen, maakt eiseres aanspraak op de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
Eiseres heeft zich genoodzaakt gezien de vordering ter incasso uit handen te geven. Eiseres heeft daardoor schade geleden.
4. Het verweer
Gedaagde heeft de vordering betwist en heeft daartoe het volgende - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd.
4.1
De overeenkomst is onder dwaling tot stand gekomen zodat de vernietiging daarvan wordt ingeroepen. Eiseres heeft aangegeven dat zij een officieel erkende opleiding is en officieel is aangewezen als onderwijsinstelling, maar zij heeft niet meegedeeld dat voor de onderhavige deeltijdstudie geen studiefinanciering verkregen kon worden. Als gedaagde dat had geweten, had zij de overeenkomst niet gesloten. Gedaagde is bewust op het verkeerde been gezet.
Daarnaast levert dit een misleidende handelspraktijk op, waarbij wordt verwezen naar richtlijn 2005/29/EG. Het beroep op dwaling dient richtlijnconform te worden uitgelegd.
Ook is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat eiseres zou kunnen profiteren van oneerlijke handelspraktijken.
4.2
De annuleringsbedingen in de algemene voorwaarden zijn aan te merken als oneerlijke bedingen in de zin van richtlijn 93/13/EEG artikel 3 lid 1, althans onredelijk bezwarende bedingen als bedoeld in 6:233 aanhef en onder a. BW en binden gedaagde daarom niet.
4.3
Gedaagde heeft de overeenkomst van opdracht opgezegd. Het vorderen van schadevergoeding, zoals eiseres in wezen doet, is op grond van artikel 7:208 lid 3 uitgesloten. De door eiseres gestelde kosten worden betwist. Aangezien gedaagde nog niet tot de opleiding was toegelaten, zijn er nog geen specifiek aan haar toe te rekenen onkosten gemaakt. Er waren nog geen werkzaamheden verricht door eiseres.
De kosten berekening is ook niet onderbouwd. Daarnaast had een student van de wachtlijst toegelaten kunnen worden, zodat de kosten worden overgenomen.
De opleiding zou overigens ook doorgegaan zijn indien gedaagde zich in het geheel niet zou hebben aangemeld.
4.4
Gedaagde is geen rente verschuldigd, zij was niet in verzuim, nu in de brief van 15 mei 2014 geen betalingstermijn is gesteld. Daarnaast is de rente niet gespecificeerd.
De verschuldigdheid van de buitengerechtelijke incassokosten wordt betwist.
5. De beoordeling van de vordering
5.1
Voor zover gedaagde bij haar conclusie van dupliek nog een beroep heeft gedaan op het niet tot stand komen van een overeenkomst omdat er geen wilsovereenstemming over de prijs zou bestaan dan wel op dit punt is gedwaald, wordt hieraan voorbij gegaan. Nog afgezien van het feit dat eiseres, nu dit verweer eerst bij conclusie van dupliek wordt gevoerd, hierop niet meer heeft kunnen reageren, blijkt uit de door gedaagde in het geding gebrachte brochure dat er een prijs van € 6.990,00 (cursusgeld) is overeengekomen voor de driejarige opleiding. Deze informatie was kenbaar voor gedaagde. Dat eiseres stelt dat dit bedrag voor alleen het eerste jaar is, zoals gedaagde in haar conclusie van dupliek stelt, is in haar dagvaarding en conclusie van repliek voor de kantonrechter niet terug te vinden. Aan dit verweer wordt dan ook voorbij gegaan.
dwaling
5.2
Het verweer dat gedaagde heeft gedwaald, omdat eiseres in de brochure niet heeft aangegeven dat er geen studiefinanciering voor deze opleiding wordt verstrekt en gedaagde de overeenkomst, zou zij dit vooraf hebben geweten, niet zou zijn aangegaan, omdat zij niet in staat was het volledige cursusgeld zelf te betalen, wordt verworpen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Gedaagde heeft aangevoerd dat eiseres door aan te geven dat zij een officieel erkende opleiding is en officieel is aangewezen als onderwijsinstelling, bij gedaagde de indruk heeft gewekt dat het ook mogelijk was om voor studiefinanciering in aanmerking te komen. Gesteld noch gebleken daarbij is dat het voor eiseres ook kenbaar was dat deze informatie, die overigens juist is, de besluitvorming van gedaagde beïnvloedde. Hierbij is nog van belang dat het oorzakelijk verband tussen deze omstandigheden geen gegeven is, zoals gedaagde lijkt te veronderstellen. Voor zover deze verkeerde voorstelling van zaken (officieel erkende opleiding en onderwijsinstelling betekent per definitie ook studiefinanciering) bij gedaagde bestond had het op haar weg gelegen hiernaar nader onderzoek te doen, door aan eiseres en of DUO nadere vragen te stellen alvorens tot het sluiten van de overeenkomst over te gaan. Vaststaat dat gedaagde dat heeft nagelaten. Evenmin is door gedaagde aangevoerd dat het voor eiseres kenbaar was dan wel dat zij bij eiseres kenbaar had gemaakt dat zij er van uitging dat zij voor studiefinanciering in aanmerking kwam en dat eiseres haar in die waan heeft gelaten.
Onder deze omstandigheden ontbreekt de kenbaarheid van de dwaling en bestaat geen grond voor vernietiging. Ook levert één en ander onder deze omstandigheden geen oneerlijke handlespraktijk op, zodat ook daaraan voorbij wordt gegaan.
Nietige/vernietigbare bedingen
5.3
Nu eiseres haar vordering heeft gebaseerd op het opzeggen van de opdracht zoals bedoeld in artikel 7:408 BW en slechts haar onkosten vordert zoals bedoeld in artikel 7:406 lid 1 BW en niet op het in de algemene voorwaarden opgenomen annuleringsbeding noch op eventuele andere bedingen, behoeven de verweren die door gedaagde in dit kader zijn gevoerd geen bespreking.
overeenkomst tot opdracht
5.4
Tussen partijen is niet in geschil dat de onderhavige overeenkomst dient te worden aangemerkt als een overeenkomst van opdracht waarop de artikelen 7:400 BW en volgende van toepassing zijn, zodat hiervan in rechte zal worden uitgegaan.
5.5
Tussen partijen is evenmin in geschil dat gedaagde dient te worden aangemerkt als een natuurlijk persoon, die de overeenkomst is aangegaan anders dan in de uitoefening van een bedrijf. Gelet op het bepaalde in artikel 7:408 lid 1 en 3 BW kon zij de overeenkomst daarom te allen tijden opzeggen en is zij ter zake die opzegging geen schadevergoeding verschuldigd. Wel dient zij, op grond van artikel 7:406 lid 1 aan eiseres de onkosten verbonden aan de uitvoering van de opdracht vergoeden, voor zover deze niet in het loon zijn begrepen en voorts kan zij op grond van artikel 7:411 BW aan eiseres loon verschuldigd zijn geworden.
5.6
Eiseres baseert haar vordering ter zake de hoofdsom uitsluitend op artikel 7:406 lid 1 BW en stelt dat zij op het moment van opzegging door gedaagde reeds veel kosten had gemaakt. Zij stelt daartoe dat zij een aantal weken voordat een opleiding zal starten kijkt hoeveel aanmeldingen er zijn. Zijn er voldoende aanmeldingen dan start eiser met de voorbereidingen van de opleiding en worden de onkosten gemaakt, dan wel gaat zij verplichtingen aan die daarna niet meer kunnen worden teruggedraaid. Deze kosten worden door haar, middels de zogenaamde “cost accounting” methode, begroot op € 4.600,84, welke bedrag als volgt is gespecificeerd.
1e jaar:
docenten e-learning en portfoliobegeleiding € 858,65
reserveringskosten locaties en arrangementen - 571,49
marketing en verkoopkosten - 696,19
personeelskosten - 1.371,90
huisvestingskosten - 86,66
vaste lasten € 3.584,89
studiemateriaal € 463,17
Examens en bijbehorende kosten - 272,82
administratie- afschrijvingskosten - 279,96
overige bedrijfskosten € 1.015,95
Beëindigen studenten daarna de overeenkomst, dan kan het zo zijn dat het aantal leerlingen zo laag wordt dat, als eiseres dit vooraf zou hebben geweten, zij de opleiding niet door zou hebben laten gaan. Het is daarom redelijk - aldus eiseres - dat het risico van annuleren van een opleiding vóór aanvang van de opleiding bij de desbetreffende student blijft.
5.7
Gedaagde betwist de kosten. Volgens gedaagde dient er een rechtstreeks verband te bestaan tussen de in redelijkheid gemaakte onkosten en de annulering door gedaagde en is daar geen sprake van.
Gedaagde voert voorts aan dat uit de e-mail van 22 september 2013 van eiseres volgt dat gedaagde nog niet was toegelaten tot de opleiding en het op dat moment dus nog onzeker was wanneer gedaagde met de opleiding aan had kunnen vangen. De door eiseres gestelde kosten waren dan ook nog niet ten aanzien van gedaagde gemaakt en kunnen daarom niet aan haar worden toegerekend. Voorts volgt uit de omstandigheid dat gedaagde nog niet was toegelaten tot de opleiding, dat de opleiding ook zonder haar zou zijn doorgegaan en ook is doorgegaan.
Ook is door eiseres niet betwist dat een andere student de plaats van gedaagde heeft kunnen innemen, hetgeen met zich brengt dat eiseres de hiervoor genoemde kosten niet nodeloos heeft gemaakt.
Voorts betreft het een drie jarige opleiding en bedragen de kosten niet meer dan € 2.516,00 per jaar.
5.8
De kantonrechter stelt voorop dat gedaagde op grond van artikel 7:408 lid 3 jo 7:406 lid 1 gehouden is de onkosten verbonden aan de uitvoering van de opdracht te vergoeden.
5.9
Vaststaat dat er aan gedaagde nog geen onderwijs is gegeven en zij geen lesmateriaal heeft ontvangen, aangezien zij de opdracht voor aanvang van de opleiding heeft opgezegd. Op dat moment had eiseres al wel administratieve kosten gemaakt in verband met de inschrijving van gedaagde. Deze kosten beraamt eiseres, gelet op haar brochure, op een bedrag van € 150,00. Dit bedrag komt de kantonrechter redelijk voor en is gedaagde in ieder geval verschuldigd.
5.10
Ten aanzien van de overige kosten oordeelt de kantonrechter als volgt. Voorop gesteld wordt dat thans aan kosten iets meer dan één derde van het bedrag dat gedaagde aan kosten voor de gehele opleiding had dienen te betalen wordt opgevoerd. Dit betekent dus alle kosten voor een geheel jaar. Vaststaat echter dat gedaagde nimmer tot afname van de diensten van eiseres is overgegaan en eiseres deze diensten ook niet heeft hoeven leveren. Daar komt bij dat gedaagde heeft gesteld dat er nog een student van de wachtlijst kon worden toegelaten of een student vervroegd kon laten beginnen. Dit is door eiseres niet betwist. Dit had wel op haar weg gelegen als een dergelijke situatie niet aan de orde was. Onduidelijk is hierdoor dan ook gebleven of er een wachtlijst was en of de plek van gedaagde door iemand anders is ingenomen. Daarbij komt dat door eiseres niet is gesteld dat juist door aanmelding dan wel afmelding van gedaagde er voldoende studenten waren en vervolgens juist niet om tot uitvoering van de opleiding over te gaan.
Nu eiseres haar schadeberekening dan ook algemeen heeft gehouden en niet heeft toegespitst op de concrete situatie, terwijl slechts de onkosten verbonden aan het uitvoeren van de desbetreffende opdracht bij de consument in rekening mogen worden gebracht (van het vorderen van loon heeft eiseres afgezien) kan er niet van worden uitgegaan dat er concreet voor gedaagde (extra) kosten zijn gemaakt.
Hierbij is nog van belang dat de door eiseres opgevoerde kostenposten door gedaagde zijn betwist en door eiseres vervolgens op geen enkele wijze nader zijn onderbouwd en/of concreet zijn toegelicht met het oog op de situatie van gedaagde. Hoewel eiseres stelt dat het voor haar niet mogelijk is om haar berekening nader te onderbouwen met facturen of iets dergelijks omdat de onkosten zijn toegerekend per opleiding door middel van “cost accounting” methodes, heeft zij ook nagelaten om inzicht in de totstandkoming van de getallen te geven, dan wel te onderbouwen met andere cijfers. De kantonrechter neemt aan dat eiseres de beraming van haar kosten toch wel op voor haar beschikbare gegevens heeft gebaseerd en hier ook inzicht in kan verschaffen. Dit geldt met name nu zij stelt dat het bedrag van € 4.600,84 kosten zijn die direct gerelateerd zijn aan de inschrijving van gedaagde.
Dit alles neemt niet weg dat kosten (reserveren ruimten, aannemen docenten) die eiseres op voorhand heeft gemaakt om de opleiding, waar ook gedaagde zich voor heeft aangemeld, mogelijk te maken, door haar zijn gemaakt en niet zijn terug te draaien. De kantonrechter acht deze kosten dus ook mede ten behoeve van gedaagde gemaakt. Nu deze kosten echter in het geheel niet inzichtelijk zijn gemaakt, kan de kantonrechter geen bedrag aan onkosten vaststellen en kan slechts het bedrag van € 150,00 worden toegewezen.
5.11
De rente over voormeld bedrag zal worden toegewezen vanaf 14 juni 2014. Voor het toewijzen van buitengerechtelijke incassokosten is gelet op de hoogte van het gevorderde en uiteindelijk toe te wijzen bedrag geen grond, nu niet geoordeeld kan worden dat in redelijkheid redelijke kosten zijn gemaakt.
5.12
De proceskosten zullen gelet op de uitkomst van de procedure worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6. De beslissing
veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiseres van € 150,00 vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 14 juni 2014 tot aan de dag van de voldoening;
compenseert de kosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Verkerk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
898