Dit is bepaald in artikel 30i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in samenhang met artikel 3.133 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Rb. Gelderland, 22-08-2023, nr. AWB - 22 , 1066
ECLI:NL:RBGEL:2023:4759
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
22-08-2023
- Zaaknummer
AWB - 22 _ 1066
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2023:4759, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 22‑08‑2023; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
NLF 2023/2138
NDFR Nieuws 2023/1367
NTFR 2023/1776 met annotatie van Mr. P.T. van Arnhem
Vp-bulletin 2023/53 met annotatie van J.M.P. Tobben
Sdu Nieuws Belastingzaken 2023/871
PJ 2023/133 met annotatie van H.M. KAPPELLE
Uitspraak 22‑08‑2023
Inhoudsindicatie
Vernietiging beschikking revisierente. De afkoop van een lijfrenteverzekering die in strijd is met het lijfrenteregime, leidt ertoe dat in beginsel revisierente van 20% is verschuldigd. Volgens artikel 3.133 van de Wet IB 2001 is - onder meer - in twee situaties geen revisierente verschuldigd. In de eerste plaats is dat het geval, als de belanghebbende aannemelijk maakt dat de betaalde premies niet in aftrek zijn gebracht. Verder is dat het geval als de belanghebbende een aanspraak op een lijfrente heeft afgekocht vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid, mits de belanghebbende op het moment van de afkoop van die aanspraak nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Eiseres heeft aannemelijk gemaakt dat zij voldoet aan de voorwaarden voor de tweede uitzondering. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de woorden “op het moment van afkoop” uit artikel 3.133, negende lid, onder b, van de Wet IB zo moeten worden uitgelegd dat voor het antwoord op de vraag wanneer de lijfrente is afgekocht niet het moment van betaling van de aanspraak door de verzekeraar bepalend is, maar het moment waarop het verzoek is gedaan.
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/1066
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van
in de zaak tussen
[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres
en
de inspecteur van de belastingdienst, kantoor Doetinchem, verweerder.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 3 december 2021.
1.1.
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.329. Tevens is bij beschikking € 62 aan belastingrente en € 1.406 aan revisierente in rekening gebracht.
1.2.
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de aanslag en de beschikking revisierente gehandhaafd.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot. Namens verweerder zijn verschenen [naam 1] en [naam 2] . De rechtbank heeft het onderzoek geschorst omdat zij nog nadere informatie van partijen nodig had.
1.5.
Bij brief van 30 september 2022 heeft verweerder een brief met bijlagen aan de rechtbank gestuurd, op welke brief eiseres heeft gereageerd bij brief van 7 oktober 2022. De rechtbank heeft vervolgens schriftelijk vragen gesteld aan eiseres. Eiseres heeft die vragen bij brief beantwoord. Die brief is ontvangen op 28 februari 2023. Bij brief van 27 juni 2023 heeft de rechtbank partijen gevraagd om toestemming om het onderzoek te sluiten om uitspraak te doen. Verweerder heeft geen reactie gegeven op deze vraag en eiseres heeft gevraagd wanneer uitspraak wordt gedaan. De rechtbank heeft onderzoek vervolgens gesloten om uitspraak te doen.
Feiten
2. Eiseres, geboren op [geboortedatum] , had een lijfrentepolis bij Centraal Beheer, waarvoor eiseres in de jaren 2000 tot 2006 in totaal € 6.393,61 aan premies heeft betaald.
3. In 2016 is bij eiseres borstkanker geconstateerd en is zij arbeidsongeschikt geraakt.
4. In april 2019 heeft Centraal Beheer de lijfrentepolis, met een waarde van € 7.029,37, uitgekeerd aan eiseres. Centraal Beheer heeft over die waarde 52% aan loonheffingen ingehouden, zodat eiseres een bedrag van € 3.373 heeft ontvangen.
5. Eiseres heeft de uitkering aangegeven in de aangifte IB/PVV 2019. In deze aangifte heeft eiseres geen revisierente verantwoord.
6. Verweerder heeft vervolgens bij de aanslag, in afwijking van de aangifte, een beschikking revisierente genomen. Bij die beschikking heeft verweerder € 1.406 aan revisierente vastgesteld, omdat eiseres de lijfrentepolis te vroeg heeft afgekocht en eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de premies niet in aftrek heeft gebracht.
Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht een beschikking revisierente heeft genomen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. In geschil is ten eerste of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat de betaalde premies voor de lijfrentepolis niet in aftrek zijn gebracht in de jaren 2000 tot en met 2006 en/of eiseres op het moment van de afkoop de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt.
8. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het wettelijk kader
9. De afkoop van een lijfrenteverzekering die in strijd is met het lijfrenteregime, leidt ertoe dat in beginsel revisierente van 20% is verschuldigd.1.Volgens artikel 3.133 van de Wet IB 2001 is - onder meer - in twee situaties geen revisierente verschuldigd. In de eerste plaats is dat het geval, als de belanghebbende aannemelijk maakt dat de betaalde premies niet in aftrek zijn gebracht. Verder is dat het geval als de belanghebbende een aanspraak op een lijfrente heeft afgekocht vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid, mits de belanghebbende op het moment van de afkoop van die aanspraak nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
Heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat zij de premies niet in aftrek heeft gebracht?
10. Volgens eiseres heeft zij de premies in de periode 2000 tot 2006 niet in aftrek gebracht. Zij kan dat echter niet bewijzen, omdat zij niet meer beschikt over haar belastingaangiften over die jaren.
11. De rechtbank overweegt dat het eiseres is die aannemelijk moet maken dat zij voldoet aan de voorwaarden voor het maken van een uitzondering op de hoofdregel dat revisierente is verschuldigde voor een vervoegde afkoop van een lijfrenteverzekering. Eiseres heeft haar stelling niet met stukken onderbouwd, zodat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de premies niet in aftrek zijn gebracht. De beroepsgrond slaagt niet.
Is voldaan aan de voorwaarden voor de tweede uitzondering?
12. Volgens eiseres heeft zij de lijfrente afgekocht in verband met langdurige arbeidsongeschiktheid. Eiseres heeft haar dienstbetrekking bij een gemeente moeten beëindigen, nadat zij in 2016 borstkanker met uitzaaiingen kreeg en zij arbeidsongeschikt raakte. Na de beëindiging van de dienstbetrekking moest eiseres de hypothecaire geldlening, die de gemeente haar als arbeidsvoorwaarde had verstrekt, beëindigen. De hypotheekschuld bedroeg € 234.000. Eiseres heeft een nieuwe hypotheek kunnen afsluiten bij ASR, maar moest daarvoor € 54.200 aan eigen geld inbrengen. Volgens eiseres hebben zij en haar man die inbreng betaald uit spaargeld en een lening van hun dochter. Vervolgens hebben zij en haar man Centraal Beheer eind december 2017 verzocht om hun lijfrenten af te kopen om de lening terug te betalen. Centraal Beheer heeft het verzoek van de echtgenoot van eiseres zonder meer toegekend. Het verzoek van eiseres is pas na een herhaalde medische keuring toegekend. Eiseres heeft dit standpunt, na de schorsing van het onderzoek, onderbouwd met stukken. Eiseres heeft - onder meer - een hypotheekafrekening van een notaris ingebracht waaruit blijkt dat de hypotheek op 28 november 2016 is afgelost met een inbreng van ruim € 55.000. Verder heeft eiseres een bankafschrift van 25 oktober 2016 overgelegd met een overboeking die maand door [dochter] van € 10.000 onder de vermelding “ Lening mbt Hypotheek afsluiten”. Ten slotte heeft eiseres afschriften van de aangiften IB/PVV 2017 over gelegd waaruit blijkt dat het saldo van hun twee bankrekeningen op 1 januari 2016 in totaal € 30.404 bedroeg.
13. Volgens verweerder is weliswaar niet in geschil dat sprake is van langdurige arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 3.133 negende lid, van de Wet IB 2001, maar is niet voldaan aan de voorwaarde dat eiseres de lijfrente heeft afgekocht voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, aangezien eiseres op in december 2018 de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt en de lijfrente in 2019 is uitbetaald.
14. Artikel 3.133, negende lid, van de Wet IB 2001 luidt als volgt:
Bij een gehele of gedeeltelijke afkoop van een aanspraak op lijfrente als bedoeld in artikel 3.125 of artikel 3.126a vindt het eerste lid geen toepassing indien:a. de verzekeringnemer dan wel, indien deze is overleden, de gerechtigde tot de aanspraak langdurig arbeidsongeschikt is en voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden ter zake van deze arbeidsongeschiktheid;b. de verzekeringnemer dan wel, indien deze is overleden, de gerechtigde tot de aanspraak op het moment van afkoop nog niet de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt.c. (…).
15. De rechtbank is van oordeel dat de woorden “op het moment van afkoop” uit artikel 3.133, negende lid, onder b, van de Wet IB zo moeten worden uitgelegd dat voor het antwoord op de vraag wanneer de lijfrente is afgekocht niet het moment van betaling van de aanspraak door de verzekeraar bepalend is, maar het moment waarop het verzoek is gedaan. Deze uitleg sluit aan bij de uitleg van de voorwaarde onder a. waarbij de vraag of sprake is van langdurige arbeidsongeschiktheid evenmin wordt beoordeeld naar het moment van de betaling door de verzekeraar, maar naar een eerder moment.2.Bovendien sluit die uitleg aan bij de bedoeling van de wetgever dat de uitzondering van toepassing is voor personen om afkoop van hun lijfrente verzoeken, omdat zij in financiële problemen zijn geraakt door langdurige arbeidsongeschiktheid.
16. De rechtbank is vervolgens van oordeel dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij Centraal Beheer eind 2017 heeft verzocht om de lijfrente af te kopen en dat zij de lijfrente heeft afgekocht vanwege de financiële gevolgen van haar langdurige arbeidsongeschiktheid die was ontstaan in 2016. Eiseres heeft weliswaar geen afschrift over gelegd van haar verzoek om afkoop bij Centraal Beheer, maar de rechtbank acht haar standpunt geloofwaardig dat zij dit verzoek gedaan heeft samen met haar echtgenoot, wiens verzoek wel in afschrift is overgelegd.
17. De rechtbank stelt vast dat eiseres eind 2017 nog niet de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt, dat was pas het geval op 23 december 2018. Dat betekent dat eiseres op het moment van de afkoop nog niet de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. Niet in geschil is dat voldaan is aan de overige twee voorwaarden voor het maken van de uitzondering. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de beschikking revisierente ten onrechte is vastgesteld.
18. Dat betekent dat het beroep gegrond is en dat de rechtbank de beschikking revisierente zal vernietigen.
Conclusie en gevolgen
19. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar voor zover die ziet op de beschikking revisierente. Verder vernietigt de rechtbank de beschikking revisierente.
20. Het gevolg van deze uitspraak is dat eiseres geen revisierente hoeft te betalen. De belastingaanslag zelf blijft in stand.
21. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar uitsluitend voor zover die ziet op de beschikking revisierente;
- vernietigt de beschikking revisierente;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de bestreden uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50 aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Zeldenrust, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier | rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 22‑08‑2023
Zie artikel 18 van de Uitvoeringsregeling Wet IB 2001.