In het dossier bevindt zich een foto van de verdachte, waardoor ook waarneembaar is dat het opgegeven signalement van een opvallend lang gezicht en grote neus niet onverenigbaar is met de door de Politie omschreven uiterlijke kenmerken, zie de Samenvatting Bluespot SKDB (pagina’s 130 tot en met 132 van het dossier).
HR, 08-10-2019, nr. 18/00270
ECLI:NL:HR:2019:1539
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-10-2019
- Zaaknummer
18/00270
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1539, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑10‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:818
ECLI:NL:PHR:2019:818, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑08‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1539
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Medeplegen diefstal d.m.v. braak in woning (art. 311.1 Sr) en medeplegen diefstal met bedreiging met geweld in woning (art. 312.2.2 Sr) in Enschede. Bewijsklacht gewelddadige woningoverval. Verweer dat door aangever opgegeven signalement weliswaar summier is maar t.a.v. aantal specifieke kenmerken verdachte uitsluit. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 18/00085 en 18/00269.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/00270
Datum 8 oktober 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 22 december 2017, nummer 21/002776-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 30 maanden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 28 maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 oktober 2019.
Conclusie 27‑08‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Medeplegen van gekwalificeerde diefstal in een woning in Enschede in de nacht van 16 juni 2016, art. 310 en 311 Sr. Klachten over verwerping van het verweer dat het opgegeven signalement de verdachte als dader uitsluit en schending van de redelijke termijn in cassatie. De AG stelt zich op het standpunt dat het beroep voor wat betreft de schending van de redelijke termijn doel treft en geeft de Hoge Raad in overweging de zaak voor het overige met toepassing van art. 81 lid 1 RO af te doen. Samenhang met 18/00269 en 18/00085.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/00270
Zitting 27 augustus 2019 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de verdachte.
1. Inleiding
1.1
De verdachte is bij arrest van 22 december 2017 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens in de zaak met parketnummer 08-770022-17 onder 1 “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak” en in de zaak met parketnummer 08-710030-16 “medeplegen van diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr. Daarnaast heeft het hof beslist op een vordering benadeelde partij en aan de verdachte dienovereenkomstig een betalingsverplichting opgelegd en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in een vordering tenuitvoerlegging, een en ander zoals nader in het arrest is vermeld.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaken 18/00085 en 18/00269. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Het cassatieberoep is onbeperkt ingesteld namens de verdachte en mr. R.J. Baumgardt en mr. P. van Dongen, advocaten te Rotterdam, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste middel komt op tegen de bewezenverklaring van het medeplegen van de gekwalificeerde diefstal met bedreiging in de zaak met parketnummer 08-710030-16 en het tweede middel bevat een klacht over schending van de redelijke termijn in de cassatiefase.
1.4
Het gaat in deze zaak kort gezegd om de volgende feiten en omstandigheden. In de nacht van 16 juni 2016 werd aangever [slachtoffer] in zijn huis overvallen door twee mannen. Eén van de mannen had een hamer bij zich en de ander een fietsenketting. De man met de hamer, de verdachte in deze zaak, vroeg de aangever naar zijn portemonnee en pinpas en bedreigde de aangever. Uiteindelijk hebben de mannen een aantal goederen meegenomen en zijn zij via de niet afgesloten deur van de slaapkamer weggegaan. Het hof heeft – op basis van onder meer een vingerafdruk van de verdachte op de deur van de slaapkamer en een opgegeven signalement van de aangever – vastgesteld dat de verdachte de man met de hamer is geweest en hem veroordeeld wegens medeplegen van gekwalificeerde diefstal.
2. Bespreking van het eerste middel
2.1
Het eerste middel bevat de klacht dat het hof het namens de verdachte gevoerde verweer dat het door de aangever opgegeven signalement weliswaar summier is, maar ten aanzien van een aantal specifieke kenmerken verdachte wel degelijk uitsluit, onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
2.2
Ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 08-710030-16 bewezen verklaard dat:
“hij op of omstreeks 16 juni 2016 in de [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan [b-straat] heeft weggenomen een telefoontoestel, afstandsbedieningen, een televisietoestel en een pakje shag, toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander de woning van die [slachtoffer] is binnengegaan en vervolgens dreigend met een hamer en een fietsketting voor die [slachtoffer] is gaan staan”
2.3
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende in de aanvulling op het verkort arrest opgenomen bewijsmiddelen:
“9. Het proces-verbaal van aangifte, nummer PL0600-2016295945-1 (pagina’s 49 tot en met 54), in de wettelijke vorm opgemaakt op 16 juni 2016 door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [slachtoffer] :
Hierbij doe ik aangifte van diefstal met geweld, gepleegd tussen 16 juni 2016 te 00:05 uur en 00:37 uur in mijn woning aan de [a-straat 1] te [geboorteplaats] : Ik heb niemand toestemming gegeven de diefstal te plegen en hierbij geweld te gebruiken, dan wel te dreigen met geweld.
V: Ik begrijp dat u vanavond in uw woning bent overvallen. Zou u eerst in eigen woorden zo uitgebreid mogelijk willen verklaren wat er gebeurd is?
A: Het was ongeveer 00:10 uur en toen stonden er in een keer twee mannen van 1;85 groot bij mij in de kamer. Eentje had er een hamer. En de ander een fietsenketting maar wel met een soort omhulsel er omheen.
Toen begonnen ze te vragen naar mijn portemonnee. Daarna vroegen ze naar mijn pinpas. En toen zijn ze weer door de slaapkamer aan de achterkant vertrokken. De buit die ze hebben meegenomen is een telefoon, twee afstandsbedieningen en de televisie, een Samsung. En verder hebben ze mijn shag ook meegenomen. Voor de rest alleen maar dreigementen.
V: Hoe zag de man eruit die de hamer vasthield?
A: Ik schat hem, en dan zal ik er niet ver vanaf zitten, op een jaar of 40. Ik zag dat het een blanke man was, dat weet ik heel zeker. Ik ben er zeker van dat hij een Nederlander is. De man had geen baard, hij zag er eigenlijk wel behoorlijk gladgeschoren uit.
V: Wie hebben er gesproken?
A: Alleen die kerel met die hamer, de andere man heeft alleen gedreigd dat ik moest blijven zitten en niet mocht bewegen.
V: Ze zijn door de slaapkamer aan de achterzijde vertrokken. Hoe zijn ze uw woning binnen gekomen?
A: Ook door dezelfde deur aan de achterzijde. Deze zit in mijn slaapkamer. Deze deur was niet afgesloten.
10. Het proces-verbaal van verhoor, nummer PL0600-2016295945-11 (pagina’s 61 tot en met 63), in de wettelijke vorm opgemaakt op 20 juni 2016 door [verbalisant 2] , brigadier van politie, en [verbalisant 3] , hoofdagent van politie, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [slachtoffer] :
Ik begrijp van u dat u nog enkele vragen heeft naar aanleiding van de aangifte die ik eerder heb gedaan terzake diefstal met geweld, bedreiging met geweld. Ik begrijp van u dat u vragen heeft omtrent het door de daders gebruikte geweld in mijn richting. Ik heb eerder aangegeven dat opeens twee mannen in mijn woonkamer verschenen en dat de ene een hamer in zijn rechterhand vasthield en de andere een hele grove fietsketting. Zij stonden vlak voor mij. Ik zat op dat moment op de bank in de woonkamer. Nadat een van de daders vlak voor mij kwam staan, die dader met de fïetsketting in zijn rechterhand, vroeg de andere mij naar geld en een pinpas. Hij sprak op een dwingende toon. De manier waarop hij dit tegen mij zei en het feit dat de dader met die fïetsketting in zijn hand vlak voor mij kwam staan, de houding van die man, kwam bij mij heel dreigend over.
11. Het proces-verbaal forensisch onderzoek, nummer PL0600-2016295945-6 (pagina’s 71 tot en met 74), in de wettelijke vorm opgemaakt op 21 juni 2016 door FJ. Olde Boerrichter, inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van voornoemde verbalisant:
Op 16 juni 2016 omstreeks 01.05 uur kreeg ik het verzoek om een forensisch onderzoek in te stellen bij de woning perceel [a-straat 1] te [geboorteplaats] in verband met een overval die op 16 juni tussen 00.05 uur en 00.35 uur op de bewoner in deze woning had plaatsgevonden.
Naar aanleiding van dit verzoek begaf ik mij ter plaatse, waar ik op 16 juni 2016 omstreeks 01.50 uur aankwam.
Op de buitenzijde van de slaapkamerbuitendeur, waarlangs de daders volgens de verkregen informatie de woning waren binnengekomen en waarlangs ze ook weef waren vertrokken, trof ik juist boven de deurkruk een vingerafdruk aan. Ik heb deze vingerafdruk veiliggesteld en voorzien van sin [001] .
12. Het proces-verbaal individualisatie n.a.v. dactyloscopische sporen, nummer PL0600-2016295945-6 met bijlagen (pagina’s 99 tot en met 122), in de wettelijke vorm opgemaakt op 27 juni 2016 door [verbalisant 4] , brigadier van politie, inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van voornoemde verbalisant:
Vergelijkend onderzoek
Uit een door mij ontvangen rapport Dactyloscopisch Onderzoek van de Landelijke Eenheid Dactyloscopie, blijkt dat een vergelijkend onderzoek met een dactyloscopisch spoor heeft geleid tot individualisatie van het spoor op een persoon, geregistreerd in de landelijke vinger- en handpalmafdrukken verzameling Havank, onder de volgende personalia:
Betrokkene : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [geboortedatum] 1983
Geboorteplaats : [geboorteplaats] in Nederland
Biometrienummer : [002]
Delictinformatie forensische onderzoek
Delictinformatie : Overval in woning
Plaats delict : [a-straat 1] [geboorteplaats]
SIN : [001]
Spoortype : Dacty
Spooromschrijving : Vingerafdruk
Tijdstip veiligstellen : 16 juni 2016 te 02:30 uur
Plaats veiligstellen : Buitenzijde slaapkamer buitendeur, juist. boven deurkruk
Door de forensisch onderzoeker is van dit onderzoek een proces-verbaal opgemaakt waarin het betreffende dactyloscopische spoor is vermeld. Dit spoor is aangeboden bij de afdeling dactyloscopie, waarna een zoeking is ingesteld in het landelijke vinger- en handpalmafdrukkenbestand Havank onder nummer [003] .
Pagina’s 106 tot en met 109:
Rapport dactyloscopisch onderzoek
Met de afbeelding van dactyloscopisch spoor bekend in Havank onder nummer [003] is een vergelijkend onderzoek uitgevoerd in de verzameling referentieafdrukken in Havank.
Bij de aanvraag werden de volgende gegevens vastgelegd:
Kenmerk Havank : [003]
Kenmerk sporendrager : [001]
Resultaat dactyloscopisch onderzoek:
Dit onderzoek heeft geleid tot individualisatie van het spoor op een persoon geregistreerd in Havank onder:
Biometrienummer : [002]
Incidentnummer : [004]
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboortedatum : [geboortedatum] 1983
Geboorteplaats : [geboorteplaats]
De individualisatie komt voort uit afzonderlijk en onafhankelijk onderzoek door twee gecertificeerde dactyloscopisch deskundigen.
Uit het onderzoek blijkt dat zowel een zeer grote mate van overeenkomst is geconstateerd als de afwezigheid van onverklaarbare dactyloscopische verschillen tussen spoor [003] en de afbeelding van de rechter duim van incidentnummer [004] geregistreerd in Havank onder biometrienummer [002] .
Deze bevindingen liggen geheel in de lijn der verwachting wanneer het spoor van de donor afkomstig is. De kans om deze mate van overeenkomst aan te treffen bij een willekeurig ander persoon is verwaarloosbaar klein.
13. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Samenvatting Bluespot SKDB (pagina’s 130 tot en met 132), voor zover inhoudende:
Identiteit : [verdachte]
Geboren : [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats]
Nationaliteit(en) : Nederlandse
Lengte : 1,84
Spraak : normaal
Uiterlijk : blank”
2.4
Het bestreden arrest bevat de volgende overwegingen met betrekking tot het bewijs:
“In de zaak met parketnummer 08-710030-16 overweegt het hof in het bijzonder het volgende.
Aangever [slachtoffer] heeft aangifte gedaan van diefstal met geweld in zijn woning aan de [a-straat 1] te [geboorteplaats] , gepleegd op 16 juni 2016. Volgens aangever stonden er omstreeks 00.10 uur ineens twee mannen van 1.85 groot bij hem in de kamer, van wie er één een hamer bij zich had en de ander een fietsenketting. De mannen vroegen naar zijn portemonnee en zijn pinpas. Er werden dreigementen geuit en ze hebben uiteindelijk een telefoon, twee afstandsbedieningen, een televisie en shag meegenomen. Volgens aangever was de man met de hamer een blanke man van een jaar of veertig, die Nederlands sprak en gladgeschoren was. De mannen zijn via de niet afgesloten deur van de slaapkamer aan de achterzijde van de woning binnengekomen en via dezelfde weg hebben ze de woning weer verlaten.
Vervolgens is op 16 juni 2016 omstreeks 01.50 uur [verbalisant 5] ter plaatse gekomen die forensisch onderzoek heeft verricht. Daarbij trof hij op de buitenzijde van de slaapkamerbuitendeur, via welke de daders de woning waren binnengekomen en ook weer hadden verlaten, boven de deurkruk een vingerafdruk aan, die is veiliggesteld en voorzien van SIN [001] . Het spoor is vergeleken met de gegevens in het landelijke vingeren handpalmafdrukkenbestand Havank. Dat heeft geresulteerd in de herleiding van het spoor tot verdachte.
Ten overstaan van de politie heeft verdachte niet willen verklaren en gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte aangegeven dat hij er geen verklaring voor heeft dat zijn vingerafdruk daar is aangetroffen. In hoger beroep heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij met de overval niets te maken heeft. Als hem gevraagd wordt naar een verklaring voor de aanwezigheid van zijn vingerafdruk op de slaapkamerdeur van de woning van aangever, geeft verdachte aan dat hij wel mensen kent die aan de overkant wonen van de woning waar de overval is gepleegd, dat verdachte daar glazenwasser is geweest en dat hij daar ook wel eens in de tuin is geweest bij de woning van aangever om drugs te gebruiken met wat andere jongens. Hij zocht dan een hoekje van de tuin op, ook wel in de buurt van de desbetreffende woning.
Met de rechtbank merkt het hof de gevonden vingerafdruk aan als daderspoor. De afdruk is gevonden op de plaats delict en wel op de deur via welke de daders de woning zijn in- en uitgegaan. Voorts is het hof van oordeel dat het pas in hoger beroep aangevoerde alternatieve scenario weinig concreet en niet voldoende onderbouwd is. Bovendien sluit het door aangever gegeven signalement van één van de daders verdachte, die blank is, Nederlands spreekt en 1,84 m lang is, niet uit als één van hen.”
2.5
De kern van de klacht is dat de verdediging in hoger beroep uitdrukkelijk en onderbouwd heeft aangevoerd dat het door de aangever opgegeven signalement van de dader weliswaar summier is maar desalniettemin niet past bij dat van de verdachte en dat het hof dit verweer ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
2.6
Voordat ik tot een bespreking van de klacht over ga, nog het volgende. In de schriftuur wordt aangevoerd dat in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 december 2017 onder meer is gerelateerd dat de raadsman in hoger beroep ter terechtzitting het woord tot de verdediging heeft gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal van de zitting gehechte pleitaantekeningen. De stellers van het middel citeren echter vervolgens uit de pleitnotities zoals die zijn overgelegd aan de rechtbank in eerste aanleg. Voor de bespreking van het middel zal worden uitgegaan van het verweer zoals dat volgens de pleitnotities in hoger beroep is gevoerd. Dit verweer komt redelijk overeen met het verweer in eerste aanleg, in die zin dat in hoger beroep dit verweer kort samengevat is herhaald. Voor een goed begrip van het verweer zal dus eerst het (in de schriftuur geciteerde) verweer in eerste aanleg worden weergegeven, en vervolgens het verweer zoals dat in hoger beroep is herhaald.
2.7
Het in eerste aanleg gevoerde verweer dat in de schriftuur wordt geciteerd houdt – voor zover van belang – in:
“De door [slachtoffer] opgegeven persoonskenmerken zijn relatief summier. De persoonskenmerken die hij wel noemt, passen niet of slechts beperkt bij de [verdachte] . Zo geeft de heer [slachtoffer] aan dat de dader een opvallend lang gezicht had en een grote neus.
Volgens de politie Twente zijn de persoonskenmerken van de [verdachte] (pag. 132) een opvallend grote mond, opvallend grote oren en een scheve (kennelijk niet grote) neus.
Overigens beschrijft [slachtoffer] nog dat de daders accentloos Nederlands spraken. De [verdachte] heeft een duidelijke Twentse tongval.”
2.8
Dit verweer is blijkens de pleitnotities in hoger beroep als volgt ter terechtzitting herhaald:
“Het verweer in eerste aanleg behelsde:
(…)
b. Het opgegeven signalement maar beperkt overeenkwam met de [verdachte] , terwijl in de aangifte ook persoonskenmerken werden beschreven die niet corresponderen met de persoon van de [verdachte] , (lang gezicht, grote neus, atletisch postuur vs. breed gezicht, brede scheve neus en een stevige / licht corpulente bouw)
c. Aangever [slachtoffer] beschreef dat de daders accentloos Nederlands spraken, terwijl de [verdachte] een duidelijke Twentse tongval heeft.”
2.9
Tot slot houdt het proces-verbaal van de terechtzitting bij het hof van 11 december 2017 – voor zover van belang – het volgende in:
“De raadsman van verdachte vraagt nog aandacht voor het postuur van verdachte en merkt daarbij - zakelijk weergegeven - op:
Aangever had het over iemand met een atletisch postuur. Maar in een ander dossier wordt mijn cliënt [verdachte] genoemd en dat doet meer recht aan zijn postuur.”
2.10
De klacht, inhoudende dat de verwerping van het hof in het licht van het verweer van de verdediging tekort schiet, stuit af op de vrijheid van selectie en waardering van het voorhanden materiaal die de feitenrechter toekomt. Het hof heeft, in reactie op het verweer van de raadsman, overwogen dat het door de aangever opgegeven signalement, de verdachte als dader niet uitsluit. Dat oordeel is feitelijk en niet onbegrijpelijk. Dat de aangever de dader heeft beschreven als een persoon met een opvallend lang gezicht en een grote neus, terwijl de politie Twente de uiterlijke kenmerken van de verdachte heeft beschreven als (onder meer) een opvallend grote mond en oren en een scheve neus, is op zichzelf niet onverenigbaar.1.Ook de omstandigheid dat de aangever kennelijk heeft verklaard dat de dader bijna accentloos Nederlands sprak, terwijl is aangevoerd dat de verdachte een duidelijke Twentse tongval heeft, maakt het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk.2.Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte “normaal” spreekt (zie bewijsmiddel 13) en voor een verdere toetsing van deze vaststelling is in cassatie geen ruimte. Datzelfde heeft te gelden voor hetgeen de stellers van het middel tot slot aanvoeren over de opmerking van de raadsman in hoger beroep, dat de aangever als kenmerk van de dader heeft opgegeven dat hij een atletisch postuur had3., terwijl de verdachte in een ander dossier ‘ [verdachte] ’ wordt genoemd en dat meer recht doet aan zijn postuur. Het feitelijke oordeel van het hof dat het door de aangever gegeven signalement van de dader de verdachte – die blank is, Nederlands spreekt en 1,84 m lang is – niet als één van de daders uitsluit, is niet onbegrijpelijk. Daarbij merk ik op dat de door de Politie Twente gegeven omschrijving van het uiterlijk van de verdachte – waar de raadsman in hoger beroep zelf een beroep op heeft gedaan – het postuur van de verdachte aanmerkt als “normaal”, hetgeen het hof ook als bewijsmiddel 13 heeft opgenomen.4.
2.11
Het middel faalt.
3. Bespreking van het tweede middel
3.1
Het tweede middel bevat een klacht over schending van de redelijke termijn in cassatie.
3.2
Namens de verdachte is op 5 januari 2018 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 1 augustus 2018 bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen. De klacht houdt in dat de stukken niet tijdig, te weten binnen zes maanden na het instellen van beroep in cassatie naar de griffie van de Hoge Raad zijn gezonden, zodat de redelijke termijn is geschonden. Het is juist dat de inzendtermijn met afgerond een maand is overschreden. Daarbij merk ik op dat inmiddels ook de termijn van veertien maanden sinds het instellen van het cassatieberoep is overschreden, zodat dit verzuim niet meer valt te repareren met een voortvarende afdoening door de Hoge Raad. Ook de uitspraaktermijn van zestien maanden is inmiddels verstreken.5.Dit betekent dat de schending dient te leiden tot strafvermindering zoals de Hoge Raad gepast zal toekomen.
3.3
Op grond van het voorgaande kom ik niet toe aan de bespreking van het voorwaardelijke verzoek onder 2.7 van de schriftuur om prejudiciële vragen voor te leggen aan het EHRM over de verenigbaarheid van toepassing van art. 80a RO bij schending van de redelijke termijn in de cassatiefase met art. 6 en 13 EVRM.
3.4
Het tweede middel slaagt.
4. Conclusie
4.1
Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering. Het tweede middel is terecht voorgesteld.
4.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑08‑2019
Gedoeld wordt op de verklaring van de aangever dat de dader bijna accentloos sprak (p. 62 van het dossier). Een blik over de papieren muur leert echter ook dat de aangever heeft verklaard (p. 51): “Ik zag dat het een blanke man was, dat weet ik heel zeker. Ik ben er zeker van dat hij een Nederlander is, hij sprak prima Nederlands. De man deed zich in ieder geval voor als iemand uit [geboorteplaats] , dit vermoeden heb ik omdat hij mij eerst aansprak en vroeg of ik [naam] was.” Overigens geeft de Politie Twente als omschrijving van de spraak van de verdachte: “normaal”, zie p. 132 van het dossier.
Hetgeen kennelijk is afgeleid uit het proces-verbaal van bevindingen, p. 65 van het dossier.
P. 132 van het dossier.
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, m. nt. Mevis.