Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2013/34/EU jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen
Artikel 8 Alternatieve waarderingsgrondslag voor de reële waarde
Geldend
Geldend vanaf 19-07-2013
- Bronpublicatie:
26-06-2013, PbEU 2013, L 182 (uitgifte: 29-06-2013, regelingnummer: 2013/34/EU)
- Inwerkingtreding
19-07-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-06-2013, PbEU 2013, L 182 (uitgifte: 29-06-2013, regelingnummer: 2013/34/EU)
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Europees belastingrecht (V)
1.
In afwijking van artikel 6, lid 1, punt i), en behoudens de in dit artikel gestelde voorwaarden:
- a)
wordt door de lidstaten toegestaan of voorgeschreven dat alle ondernemingen, of bepaalde categorieën ondernemingen, financiële instrumenten, met inbegrip van afgeleide financiële instrumenten, tegen de reële waarde waarderen; en
- b)
kunnen de lidstaten toestaan of voorschrijven dat alle ondernemingen, of bepaalde categorieën ondernemingen, bepaalde categorieën activa, andere dan financiële instrumenten, waarderen tegen bedragen die op basis van de reële waarde zijn berekend.
Dergelijke toestemming of dergelijk voorschrift kan tot geconsolideerde financiële overzichten worden beperkt.
2.
Voor de toepassing van deze richtlijn worden op grondstoffen gebaseerde overeenkomsten die ieder van de contractsluitende partijen het recht geven tot afwikkeling in contanten of enig ander financieel instrument, als afgeleide financiële instrumenten beschouwd, tenzij die overeenkomsten:
- a)
gesloten werden en duurzaam dienen voor de op het tijdstip van sluiting en nadien verwachte inkoop-, verkoop- of gebruiksbehoeften van de onderneming;
- b)
reeds bij de totstandkoming als op grondstoffen gebaseerde overeenkomsten werden aangemerkt; en
- c)
naar verwachting door levering van de grondstof zullen worden afgewikkeld.
3.
Lid 1, onder a), is enkel van toepassing op de volgende passiva:
- a)
passiva die deel uitmaken van een handelsportefeuille; en
- b)
afgeleide financiële instrumenten.
4.
Een waardering overeenkomstig lid 1, onder a), is niet van toepassing op:
- a)
tot de vervaldag aangehouden niet-afgeleide financiële instrumenten;
- b)
door de onderneming verstrekte leningen, respectievelijk te innen vorderingen die geen deel uitmaken van de handelsportefeuille; en
- c)
belangen in dochterondernemingen, geassocieerde ondernemingen en joint ventures, door de onderneming uitgegeven eigenvermogensinstrumenten, overeenkomsten die een eventuele inbreng in het kader van een samenwerking tussen ondernemingen behelzen, en andere financiële instrumenten met zodanige specifieke kenmerken dat verslaglegging over deze instrumenten volgens de algemeen aanvaarde praktijk op een andere manier dan voor andere financiële instrumenten geschiedt.
5.
In afwijking van artikel 6, lid 1, punt i), kunnen de lidstaten toestaan dat activa of passiva die in het kader van een reëlewaardehedge-accountingsysteem als afgedekte post worden aangemerkt, of welomschreven onderdelen van die activa en passiva, worden gewaardeerd tegen het specifieke volgens dat reëlewaardehedge-accountingsysteem vereiste bedrag.
6.
In afwijking van de leden 3 en 4, kunnen de lidstaten toestaan of eisen dat de opname, waardering en vermelding van financiële instrumenten gebeurt volgens de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 goedgekeurde internationale standaarden voor jaarrekeningen.
7.
De reële waarde in de zin van dit artikel wordt bepaald op basis van een van de volgende waarden:
- a)
voor financiële instrumenten waarvoor direct een betrouwbare markt is aan te wijzen, de marktwaarde. Wanneer de marktwaarde niet direct te bepalen valt voor het instrument zelf, maar wel voor de bestanddelen ervan of voor een soortgelijk instrument, mag de marktwaarde uit de marktwaarde van zijn bestanddelen of uit de marktwaarde van het soortgelijke instrument worden afgeleid;
- b)
voor financiële instrumenten waarvoor niet direct een betrouwbare markt is aan te wijzen, een waarde, verkregen met behulp van algemeen aanvaarde waarderingsmodellen en -technieken, mits die waarderingsmodellen en -technieken een redelijke benadering van de marktwaarde opleveren.
Financiële instrumenten die niet op betrouwbare wijze kunnen worden gewaardeerd aan de hand van de in de punten a)en b) van de eerste alinea beschreven methoden, worden tegen de aanschaffingsprijs of vervaardigingskosten gewaardeerd, voor zover waardering op die basis mogelijk is.
8.
Niettegenstaande artikel 6, lid 1, punt c), wordt een verandering in de waarde van een tegen de reële waarde gewaardeerd financieel instrument in de winst-en-verliesrekening opgenomen, met dien verstande dat een dergelijke verandering in de volgende gevallen rechtreeks in de reëlewaardereserve wordt opgenomen:
- a)
het opgenomen instrument is een afdekkingsinstrument in het kader van een ‘fair value hedge accounting’-systeem waarbij waardeveranderingen in hun geheel of gedeeltelijk niet in de winst-en-verliesrekening hoeven te worden verwerkt; of
- b)
de waardeverandering houdt verband met een wisselkoersverschil dat voortvloeit uit een monetaire post die deel uitmaakt van de netto-investering van een onderneming in een buitenlandse entiteit.
De lidstaten kunnen toestaan of eisen dat een verandering in de waarde van een voor verkoop beschikbaar financieel actief dat geen afgeleid financieel instrument is, rechtstreeks in een reëlewaardereserve wordt opgenomen. Die reserve wordt aangepast wanneer de gereserveerde bedragen niet meer noodzakelijk zijn voor de toepassing van de punten a) en b) van de eerste alinea.
9.
Niettegenstaande artikel 6, lid 1, punt c), kunnen de lidstaten toestaan of voorschrijven dat alle ondernemingen, of bepaalde categorieën ondernemingen, die activa, andere dan financiële instrumenten, tegen de reële waarde waarderen, waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening opnemen.