Rb. Arnhem, 14-06-2011, nr. AWB 10/1580
ECLI:NL:RBARN:2011:BQ7781
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
14-06-2011
- Zaaknummer
AWB 10/1580
- LJN
BQ7781
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2011:BQ7781, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 14‑06‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
V-N 2011/55.9 met annotatie van Redactie
Uitspraak 14‑06‑2011
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting, voorraadwaardering, margeregeling, globalisatieregeling. Eiseres handelt in auto's en neemt daarbij ook gebruikte auto's van particulieren in. Bij de waardering van de voorraad gebruikte auto's houdt eiseres rekening met de daarop rustende zogenoemde impliciete omzetbelasting. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarop terecht een correctie heeft toegepast. Uit de margeregeling en de globalisatieregeling volgt dat eiseres gebruikte auto's inkoopt van niet-ondernemers en dat op de kostprijs dus geen omzetbelasting meer rust. De omzetbelasting moet vervolgens door eiseres worden berekend over de in een bepaalde periode behaalde totale winstmarge van de doorverkochte inruilauto's. Dat daardoor in een jaar bij de waardering van de voorraad nog onbekend is wat in wellicht pas het volgende boekjaar de verschuldigde omzetbelasting ter zake van de winstmarge van de desbetreffende individuele auto zal zijn, maakt dat in feite sprake is van een ten tijde van de voorraadwaardering nog onbekende omzetbelastingschuld. De – eiseres begunstigende – globalisatieregeling leidt uiteindelijk tot een hoger resultaat, maar dat brengt nog niet mee dat sprake zou zijn van gedwongen vervroegde winstneming. Beroep is ongegrond.
Partij(en)
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 10/1580
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 14 juni 2011
inzake
[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, kantoor Enschede, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2006 een aanslag (aanslagnummer [000].V66.1012) vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 400.426. Tevens is bij beschikking € 5.376 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Het hiertegen door eiseres ingediende bezwaar van 22 april 2010 is door verweerder op grond van artikel 7:1a van de Awb als beroepschrift doorgezonden en ontvangen door de rechtbank op 26 april 2010.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2011 te Arnhem. Eiseres is daar verschenen, vertegenwoordigd door [A] en bijgestaan door [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2.1
Eiseres houdt alle aandelen in [B] B.V. en [C] B.V., waarmee zij voor de vennootschapsbelasting een fiscale eenheid vormt. De activiteiten bestaan uit de handel in de aan- en verkoop van (gebruikte) personenauto’s. Het boekjaar van eiseres loopt van 1 oktober tot en met 30 september.
2.2
Eiseres heeft gedurende meerdere jaren bij de waardering van haar voorraden op de waarde van door haar ingenomen gebruikte auto's omzetbelasting in mindering gebracht. Verweerder heeft deze voorraadwaardering voor het jaar 2005/2006 gecorrigeerd bij vaststelling van de aanslag Vpb 2005. In de naar aanleiding daarvan gevoerde procedure heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard omdat eiseres zich met succes kon beroepen op een eerder gemaakte afspraak. Verweerder heeft deze afspraak vervolgens, onder verwijzing naar het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 24 november 2003, nr. CPP 2003/2104M, opgezegd.
2.3
Met dagtekening 31 oktober 2006 is een voorlopige aanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van
€ 403.022. Eiseres heeft op 28 augustus 2008 de aangifte Vpb 2006 ingediend, waarna op 30 september 2008, conform deze aangifte, een nadere voorlopige aanslag is vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 243.142.
2.4
Verweerder heeft met dagtekening 27 februari 2010 de aanslag Vpb 2006 vastgesteld, waarbij het belastbare bedrag is gecorrigeerd met een bedrag van € 157.284, zijnde de omzetbelasting die eiseres in mindering heeft gebracht op de waarde van de voorraad zogenoemde marge-auto's.
2.5
Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt. Partijen zijn overeengekomen om op de voet van artikel 7:1a van de Awb rechtstreeks beroep in te stellen.
3. Geschil
3.1
In geschil is of verweerder terecht de aanslag Vpb 2006 heeft gecorrigeerd met een bedrag van € 157.284. Het geschil spitst zich toe op het antwoord op de vraag of bij de waardering van de voorraad gebruikte auto’s, die onder de zogenoemde globalisatieregeling vallen, door eiseres rekening dient te worden gehouden met de op die auto's rustende zogenoemde impliciete omzetbelasting.
3.2
Daarnaast is de periode waarover de heffingsrente is berekend in geschil.
3.3
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, voor zover thans van belang, wordt de winst opgevat en bepaald op de voet van de artikelen 3.21 tot en met 3.57 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).
4.1.1
Op grond van artikel 3.25 van de Wet IB 2001 dient de winst te worden bepaald op grond van goed koopmansgebruik. Bij de waardering van voorraden laat goed koopmansgebruik verschillende stelsels toe: waardering op kostprijs dan wel waardering op marktwaarde (op de inkoopmarkt) indien die waarde lager is.
4.1.2
De zogenoemde margeregeling is neergelegd in artikel 28b, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) waarin, voor zover hier van belang, is bepaald dat ingeval een wederverkoper gebruikte goederen levert de belasting, in afwijking van artikel 8, eerste lid, wordt berekend over de winstmarge. De winstmarge is het verschil tussen de vergoeding en hetgeen ter zake van de levering van een dergelijk goed aan de wederverkoper door hem is of moet worden voldaan. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, is het eerste lid slechts van toepassing indien het goed aan de wederverkoper is geleverd door een ander dan een ondernemer.
4.1.3
Ingevolge artikel 28d van de Wet OB wordt in bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen, in afwijking in zoverre van artikel 28b, ter zake van leveringen van goederen waarop een zelfde tarief wordt toegepast, de belasting berekend over de winstmarge per tijdvak van aangifte. Deze winstmarge is het verschil tussen de som van de vergoedingen ter zake van die leveringen in dat tijdvak en de som van hetgeen in dat tijdvak door de wederverkoper is of moet worden voldaan ter zake van in artikel 28b, tweede lid, bedoelde leveringen of invoer van dergelijke goederen.
4.1.4
De zogenoemde globalisatieregeling van artikel 28d van de Wet OB is volgens artikel 4c, eerste lid, aanhef en onder a, eerste onderdeel, van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (hierna: Uitvoeringsbeschikking) van toepassing ter zake van de leveringen door wederverkopers van vervoermiddelen alsmede van de gebruikte onderdelen, toebehoren en benodigdheden ter zake.
4.2
Eiseres heeft aangevoerd dat bij de waardering van de door haar van particulieren ingenomen gebruikte auto's goed koopmansgebruik vergt dat de impliciet daarop drukkende omzetbelasting als waardeverminderende factor in mindering dient te worden gebracht. Als dit niet wordt toegestaan, dan is volgens eiseres het op een later moment, na afloop van het boekjaar, af te dragen bedrag aan omzetbelasting in het voorafgaande boekjaar tot de waarde van de voorraad gerekend waardoor het resultaat oneigenlijk toeneemt. Volgens eiseres druist dit in tegen het principe van waardering tegen kostprijs.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, onder verwijzing naar het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 24 november 2003, zoals dat zonder inhoudelijke wijzigingen is vervangen door het Besluit van 2 december 2005, nr. CPP2005/2687M, en naar de memorie van antwoord (Kamerstukken I, 23 952, nr. 120b), terecht op het standpunt gesteld dat de toepassing van de margeregeling en de globalisatieregeling de door eiseres voorgestane voorraadwaardering uitsluit. Op grond van deze regeling koopt eiseres de gebruikte auto's in van niet-ondernemers en drukt op de kostprijs dus geen omzetbelasting. Daarom is aan de margeregeling inherent dat het inruilgoed niet omzetbelasting-vrij in de voorraad kan worden opgenomen. Uit de globalisatieregeling volgt dat vervolgens omzetbelasting moet worden berekend over de in een bepaalde periode behaalde totale winstmarge van de doorverkochte inruilauto's. Als gevolg hiervan kan niet per individuele auto die nog niet is doorverkocht worden bepaald wat de bijdrage daarvan aan de verschuldigde omzetbelasting zal zijn. Dat daardoor in een jaar bij de waardering van de voorraad nog onbekend is wat in wellicht pas het volgende boekjaar de verschuldigde omzetbelasting ter zake van de winstmarge van de desbetreffende individuele auto zal zijn, maakt dat in feite sprake is van een ten tijde van de voorraadwaardering nog onbekende omzetbelastingschuld. De – eiseres begunstigende – globalisatieregeling leidt uiteindelijk tot een lagere omzetbelastingschuld voor eiseres, hetgeen een hoger resultaat tot gevolg heeft, zoals verweerder terecht heeft betoogd, maar dat brengt nog niet mee dat sprake zou zijn van gedwongen vervroegde winstneming. De conclusie moet daarom zijn dat eiseres de auto's tegen kostprijs moet waarderen, zijnde de prijs waarvoor de auto's van particulieren zijn ingenomen. Het beroep is op dit punt ongegrond.
4.4
Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat de in rekening gebrachte heffingsrente dient te worden verminderd tot een bedrag berekend over drie maanden na indienen van de aangifte, kan het beroep niet slagen. De jurisprudentie waarop eiseres heeft gewezen heeft betrekking op de termijn na indienen van de aangifte tot aan het opleggen van de voorlopige aanslag. Die termijn is in het onderhavige geval niet overschreden nu de aangifte op 28 augustus 2008 is ingediend en de voorlopige aanslag met dagtekening 30 september 2008 conform is vastgesteld. De berekende heffingsrente is het gevolg van de omstandigheid dat verweerder bij de aanslag Vpb 2006 is afgeweken van de aangifte, hetgeen – gelet op de eerdere discussies tussen partijen over de voorraadwaardering – voor eiseres overigens voorzienbaar is geweest.
4.5
De conclusie moet zijn dat het beroep ongegrond is.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aan¬lei¬ding voor een proceskostenvergoeding.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.F. Geerling, voorzitter, mr. J.M.W. van de Sande en mr. P.J. Tikken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C. van den Hurk griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 14 juni 2011
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
- 1.
- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
- 2.
- het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
- d.
de gronden van het hoger beroep.