Hof Amsterdam, 23-06-2009, nr. 200.025.478/01
ECLI:NL:GHAMS:2009:BN2389
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
23-06-2009
- Magistraten
Mrs. G.C. Makkink, A.M.L. Broekhuijzen-Molenaar, C.C.W. Lange
- Zaaknummer
200.025.478/01
- LJN
BN2389
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2009:BN2389, Uitspraak, Hof Amsterdam, 23‑06‑2009
Uitspraak 23‑06‑2009
Mrs. G.C. Makkink, A.M.L. Broekhuijzen-Molenaar, C.C.W. Lange
Partij(en)
BESCHIKKING
in de zaak van:
[appellante],
wonend te [woonplaats],
APPELLANTE in het principaal appel,
VERWEERSTER in het voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. G.A. Schoonderbeek, te Amersfoort,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in het principaal appel,
APPELLANTE in het voorwaardelijk incidenteeel appel,
advocaat : mr. J.J. Van Dort, te Naarden.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellante] en [verweerster] genoemd.
[appellante] is bij beroepschrift met producties, dat op 19 februari 2009 ter griffie van het hof is ingekomen, in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter te Hilversum onder kenmerk EA 08-767 op 20 januari 2009 heeft gegeven. Het beroepschrift strekt ertoe dat het hof genoemde beschikking zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, primair [verweerster] niet-ontvankelijk zal verklaren in haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, althans dit verzoek af zal wijzen, en subsidiair [appellante] een redelijke vergoeding zal toekennen als verzocht in eerste aanleg, met veroordeling van [verweerster] in de kosten van beide instanties.
Op 9 maart 2009 is ter griffie van het hof een brief van [appellante] ingekomen met als bijlage de aantekeningen van de griffier gemaakt tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter.
Op 15 april 2009 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van [verweerster] ingekomen tevens houdende voorwaardelijk incidenteel appel. [verweerster] verzoekt het hof primair het beroep af te wijzen en subsidiair geen vergoeding toe te kennen, althans geen hogere vergoeding dan door de kantonrechter in eerste instantie is toegekend, met veroordeling van [appellante] in de kosten van beide instanties.
Op 14 mei 2009 heeft de mondelinge behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden, die — zoals het hof tevoren aan partijen had meegedeeld — was beperkt tot de vraag of het appelverbod zou kunnen worden doorbroken. Bij die gelegenheid heeft namens [appellante] mr. Schoonderbeek, voornoemd het woord gevoerd.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten en meegedeeld dat uitspraak zal volgen.
2. De beoordeling
2.1
[appellante] is op 1 augustus 2008 voor de duur van één jaar in dienst getreden bij [verweerster] als schoonheidsspecialiste, telefoniste en receptioniste voor 32 uur per week tegen een salaris van € 1.537,03 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag. Met ingang van 1 september 2008 heeft [verweerster] mevrouw [collega] in dienst genomen als telefoniste en receptioniste.
2.2
[verweerster] heeft bij inleidend verzoekschrift van 11 december 2008 verzocht de arbeidsovereenkomst tussen haar en [appellante] te ontbinden wegens gewichtige redenen, gelegen in een verandering van omstandigheden. [appellante] heeft schriftelijk verweer gevoerd. Primair heeft zij verzocht om het verzoek af te wijzen, subsidiair om haar een vergoeding toe te kennen ter grootte van anderhalf maal het salaris, te vermeerderen met acht procent vakantietoeslag, dat [verweerster] bij voortduring van de arbeidsovereenkomst te rekenen vanaf de datum van de ontbinding tot 31 juli 2009 verschuldigd zou zijn geweest. Ten slotte heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden.
2.3
In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter, voor het geval [verweerster] het verzoek niet zou intrekken, de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 maart 2009 en in verband daarmee aan [appellante] een vergoeding toegekend van € 5.000, - bruto. Daartoe heeft de kantonrechter ondermeer overwogen:
‘Het verzoek
2.
[verweerster] verzoekt aan de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst van partijen te ontbinden met ingang van 1 januari 2009 wegens gewichtige redenen in de zin van een verandering in de omstandigheden onder toekenning van een vergoeding.
3.
[verweerster] stelt dat [appellante] niet bereid was veel energie te steken in de theoretische opleiding die zij vanaf september 2008 samen met haar collega [collega] kreeg. Zij was erg ongeïnteresseerd. Het lesmateriaal werd door haar niet of onvoldoende gelezen. Toen zij zich bleef verzetten tegen de opleiding, was de directrice van [verweerster] genoodzaakt te besluiten om [appellante] uitsluitend te belasten met de telefoon en de receptie en [collega] met de behandelingen in de schoonheidssalon. Ter staving van haar stelling over de negatieve opstelling van [appellante] bij trainingen heeft [verweerster] een schriftelijke verklaring overlegd van opleider [opleider].
4.
Al snel bleek dat [appellante] ook aan de telefoon en in de winkel bij gebreke van kennis van de producten de klanten niet goed te woord kon staan. Dit alles leidde tot een negatieve sfeer in het bedrijf. Met name met een nieuw aangenomen persoon in het magazijn bleek dat de relatie vol spanningen was en dat dat ertoe zou kunnen leiden dat een of meer personen zich op korte termijn ziek zouden melden of ontslag zou nemen. Omdat ook de samenwerking met de directrice en eigenaresse van [verweerster] inmiddels behoorlijk gespanen was, heeft [verweerster] moeten besluiten om te streven naar een beëindiging van het dienstverband met [appellante].
(…)
Beoordeling
(…)
13.
Uit de vaststaande feiten en omstandigheden en uit wat door beide partijen in hun processtukken en ter zitting naar voren gebracht is, is voldoende aannemelijk geworden dat [verweerster] om economische redenen zich genoodzaakt zag en ziet, het dienstverband met een van de twee recent door haar aangenomen werkneemsters te beëindigen.
14.
Dat daarbij haar keuze is gevallen op [appellante], als de werkneemster die het veld moet ruimen, omdat [appellante] verwijtbaar tekortschoot bij de trainingen en bij de uitoefening van haar werk als schoonheidsspecialiste heeft [verweerster] onvoldoende aannemelijk weten te maken. Veeleer bestaat bij de kantonrechter de indruk dat de keuze op [appellante] gevallen is, omdat zij niet voetstoots akkoord kon gaan met trainingen en presentaties die buiten de gewone werktijden plaatsvonden zonder dat daarvoor enige vorm van vergoeding tegenover stond. De opstelling van [appellante] is niet onbegrijpelijk, nu niet gebleken is dat bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst [verweerster] dienaangaande duidelijkheid aan [appellante] heeft gegeven.
15.
Hieruit concludeert de kantonrechter dat er inderdaad sprake is van veranderingen in de omstandigheden welke van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve na korte tijd behoort te eindigen. [appellante] is daarvan echter geen verwijt te maken. Toekenning van een vergoeding aan haar is dan ook op zijn plaats.’
2.4
Vooropstaat dat, gelet op het bepaalde in artikel 7:685 lid 11 BW, tegen de onderhavige beslissing van de kantonrechter geen hogere voorziening openstaat. Dit appelverbod geldt echter niet indien de rechter in eerste aanleg artikel 7:685 BW ten onrechte heeft toegepast of buiten toepassing heeft gelaten, dan wel indien zulke fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken. Daarbij valt met name te denken aan schending van het beginsel van hoor en wederhoor.
2.5
[appellante] kan in haar beroep worden ontvangen, omdat zij heeft gesteld dat door de kantonrechter het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Of die stelling juist is, en of op grond daarvan het appelverbod kan worden doorbroken, zal hierna worden beoordeeld.
2.6
[appellante] voert aan dat de kantonrechter het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden omdat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden op grond van bedrijfseconomische omstandigheden terwijl daaromtrent door partijen in de processtukken en ter zitting niets is gesteld. Het ontbindingsverzoek is uitsluitend gebaseerd op vermeend disfunctioneren van [appellante], aldus steeds [appellante].
2.7
Volgens [verweerster] is van schending van het beginsel van hoor en wederhoor geen sprake. [verweerster] voert daartoe — samengevat — aan dat het standpunt van [appellante] berust op een verkeerde lezing van de beschikking, mogelijk voortkomend uit een kennelijke misslag door het gebruik van een modelbeschikking door de kantonrechter waardoor rechtsoverweging 13 niet aansluit bij hetgeen daarna is overwogen. Volgens [verweerster] blijkt niet dat de beslissing om de arbeidsovereenkomst te ontbinden gebaseerd is op bedrijfseconomische gronden. De kantonrechter heeft ontbonden wegens gewijzigde omstandigheden, met name gelegen in het mindere functioneren van [appellante] en de onwerkbare situatie die was ontstaan tussen partijen, aldus [verweerster]. Daarnaast wijst [verweerster] er op dat de bedrijfseconomische omstandigheden voor [verweerster] slechts reden waren om [appellante] naast haar kunde als schoonheidsspecialiste ook op andere zaken te beoordelen maar niet de reden waren voor de gevraagde ontbinding. Niettemin voert zij aan dat de bedrijfseconomische omstandigheden ter zitting wel ter sprake zijn gebracht om aan te geven waarom er voor beide schoonheidsspecialistes onvoldoende werk was. Tevens verwijst [verweerster] naar de brieven van 13 november 2008 van haarzelf en haar raadsman aan [appellante] om de non-actiefstelling te melden. Hierin zou melding worden gemaakt van een terugval van het werk.
2.8
Het hof oordeelt als volgt. Als onvoldoende weersproken staat vast dat de grondslag van het ontbindingsverzoek niet is gelegen in bedrijfseconomische gronden aan de zijde van [verweerster]. Uit het inleidend verzoekschrift blijkt dat de reden voor het verzoek tot ontbinding uitsluitend is gelegen in het gestelde onvoldoende functioneren van [appellante]. Uit rechtsoverweging 2 tot en met 4 van de bestreden beschikking (hierboven onder 2.3 weergegeven) blijkt dat de kantonrechter de grond van het verzoek ook aldus heeft opgevat. In het verweerschrift wordt dienovereenkomstig slechts verweer gevoerd tegen het gestelde disfunctioneren van [appellante]. Uit de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling in eerste aanleg blijkt niet dat bij die gelegenheid bedrijfseconomische omstandigheden aan de orde geweest. [verweerster] voert weliswaar nog aan dat in de brieven aan [appellante] waarin de non-actiefstelling werd gemeld is verwezen naar de economische recessie en terugval van werk maar in de stukken wordt hier niet aan gerefereerd en aan het ontbindingsverzoek zijn geen bedrijfseconomische motieven ten grondslag gelegd, zoals [verweerster] ook erkent.
2.9
Voor zover [verweerster] heeft betoogd dat de kantonrechter heeft ontbonden wegens gewijzigde omstandigheden, enkel gelegen in het mindere functioneren van [appellante] en de onwerkbare situatie die was ontstaan tussen partijen, geldt het volgende. In rechtsoverweging 13 van de bestreden beschikking heeft de kantonrechter overwogen dat voldoende aannemelijk is geworden dat [verweerster] om economische redenen zich genoodzaakt zag en ziet, het dienstverband met een van de twee recent door haar aangenomen werkneemsters te beëindigen. Daarop voortbouwend overweegt de kantonrechter in rechtsoverweging 14 dat [verweerster] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat daarbij (dat wil zeggen bij de, volgens de kantonrechter op bedrijfseconomische gronden noodzakelijke keuze tussen beide werkneemsters) de keuze op [appellante] diende te vallen wegens verwijtbaar tekortschieten. Ten slotte concludeert de kantonrechter in rechtsoverweging 15 dat er sprake is van verandering in de omstandigheden maar dat [appellante] daarvan geen verwijt is te maken. Dit samenstel van overwegingen laat geen andere uitleg toe dan dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden op grond van bedrijfseconomische omstandigheden en niet op grond van onvoldoende functioneren van [appellante], terwijl dit laatste de (enige) grond is waarop het ontbindingsverzoek van [verweerster] berust.
2.10
De conclusie is dat de kantonrechter feiten voor de beoordeling van het verzoek van wezenlijk belang heeft geacht en aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd, te weten bedrijfseconomische redenen, die niet aan het inleidend verzoek ten grondslag lagen en waarover door partijen in het kader van het geding niets is gesteld. De kantonrechter heeft aldus het beginsel van hoor en wederhoor geschonden.
2.11
Een en ander leidt ertoe dat het appelverbod van artikel 7:685 lid 11 BW wordt doorbroken en dat het hof toekomt aan de inhoudelijke behandeling van het hoger beroep. Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen hun verhinderdata op te geven, waarna een datum zal worden bepaald voor de voortzetting van de mondelinge behandeling.
2.12
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
3. Beslissing
Het hof:
stelt partijen in de gelegenheid om uiterlijk op dinsdag 7 juli te 12.00 uur hun verhinderdata in de maanden september en oktober 2009 op te geven aan de griffie van het hof, ter attentie van mevrouw M. ten Bosch, met het oog op de datumbepaling van de voortzetting van de mondelinge behandeling;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.C. Makkink, A.M.L. Broekhuijzen-Molenaar en C.C.W. Lange en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 juni 2009.
Mr. W.J.J. Los