Hof 's-Hertogenbosch, 05-12-2019, nr. 20-002638-18
ECLI:NL:GHSHE:2019:4843
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
05-12-2019
- Zaaknummer
20-002638-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2019:4843, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 05‑12‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1710
Uitspraak 05‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd in verband met ingesteld cassatieberoep. Het hof spreekt de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde (gekwalificeerde diefstal) en veroordeelt de verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde (medeplegen van opzetheling van onder meer twee elektrische fietsen) tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Parketnummer: 20-002638-18
Uitspraak: 5 december 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 1 augustus 2018 in de strafzaak met het parketnummer 01-820194-16 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, het subsidiair ten laste gelegde bewezen verklaard en dit gekwalificeerd als opzetheling en de verdachte hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 weken, met aftrek van voorarrest.
Van de zijde van de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf. In de plaats daarvan heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, met aftrek van voorarrest.
Door en namens de verdachte is betoogd dat hij van het primair en subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken dient te worden. Subsidiair is strafmatiging bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
dat hij op of omstreeks 2 december 2015 te Vught, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, in/uit een schuur (gelegen aan de [adres A] te Vught) heeft weggenomen twee/een elektrische fiets(en) (merk Sparta) en/of een accu van een elektrische fiets en/of een fietscomputer (merk Sparta) en/of twee/een acculader(s) (merk(en) Divers en/of Accell Group), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde A] en/of [benadeelde B] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van inklimming;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
dat hij in of omstreeks de periode van 2 december 2015 tot en met 27 januari 2016 te Boxtel en/of 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, twee/een elektrische fiets(en) (merk Sparta) en/of een accu van een elektrische fiets en/of een fietscomputer (merk Sparta) en/of twee/een acculader(s) (merk(en) Divers en/of Accell Group), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde A] en/of [benadeelde B] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij/zij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen van dit/deze goed(eren) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
dat hij in de periode van 2 december 2015 tot en met 27 januari 2016 te
's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander, twee elektrische fietsen (merk Sparta) en een accu van een elektrische fiets en een fietscomputer (merk Sparta) en twee acculaders (merken Divers en Accell Group), toebehorende aan [benadeelde A] en [benadeelde B] , voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman van de verdachte heeft aan de bepleite vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde ten grondslag gelegd dat de verdachte niet wist en ook niet hoefde te vermoeden dat de fietsen, die hij volgens zijn door de rechtbank voor het bewijs gebruikte verklaring van 28 januari 2016 ‘in bezit had’, gestolen waren. De raadsman heeft er in dit verband op gewezen dat de verdachte reeds op 24 april 2016 tegenover de politie tekst en uitleg heeft gegeven over de gang van zaken en daarbij onder meer heeft verklaard dat hij de fiets heeft via [medeverdachte] en dat hij, verdachte, de fiets nog heeft gecheckt. Hoewel de verdachte spreekt over ‘de fiets’ (in enkelvoud) is volgens de raadsman duidelijk dat de verdachte in deze verklaring doelt op de fietsen die gestolen blijken te zijn uit de schuur van aangevers [benadeelde A] en [benadeelde B] in Vught.
Voorts heeft de raadsman erop gewezen dat uit het verhoor van de medeverdachte [medeverdachte] van 27 januari 2016 blijkt dat [medeverdachte] weet dat beide fietsen bij [adres B] te ’s-Hertogenbosch staan; [medeverdachte] weet zelfs exact wáár de fietsen stonden en de politie heeft de fietsen op aanwijzing van [medeverdachte] ook daar aangetroffen. Dat [medeverdachte] heeft verklaard dat de verdachte de fietsen daar neer heeft gezet, betekent volgens de raadsman niet dat dat juist is, aangezien dit deel van de verklaring van [medeverdachte] nergens steun vindt. In tegendeel, aldus de raadsman, want hoewel de sleutels van de sloten waarmee de fietsen waren bevestigd volgens [medeverdachte] in de auto van de verdachte lagen, zijn die sleutels daar niet aangetroffen.
Het hof overweegt als volgt.
Bij gelegenheid van zijn politieverhoor op 28 januari 2016 is aan de verdachte onder meer voorgehouden dat de medeverdachte [medeverdachte] aan de politie de locatie had aangewezen waar twee elektrische fietsen stonden die in de politiesystemen als gestolen geregistreerd waren en waarvan de bijbehorende fietscomputer, de accu en de accu-oplader waren aangetroffen in de auto van de verdachte. De verdachte heeft daarop gereageerd met de woorden: “Ik heb nooit inbraken gepleegd. De fietsen had ik wel in bezit.”
Eerst geruime tijd later, in zijn verhoor door de politie op 24 april 2016 (in de zaak met het parketnummer 01-860258-16) heeft de verdachte verklaard dat hij die fiets via [medeverdachte] had en dat hij, verdachte, die fiets nog had gecheckt. Hoewel de verdachte spreekt over “die fiets”, in enkelvoud, gaat het hof er vanuit dat de verdachte de twee elektrische fietsen bedoelt waarvan [medeverdachte] de vindplaats aan de politie had aangewezen. De verdachte verklaarde immers op 24 april 2016 verder nog dat hij samen met [medeverdachte] de accu van die fiets had afgehaald en dat zij de lader voor die accu hebben opgehaald bij een garagebox in Zuid, hetgeen aansluit bij de verklaring die [medeverdachte] op 27 januari 2016 tegenover de politie had afgelegd.
Weliswaar stelt het hof vast dat de verdachte reeds op 24 april 2016 heeft gesteld dat hij “de fiets had gecheckt” en dus niet - zoals de rechtbank overweegt - voor het eerst ter terechtzitting in eerste aanleg van 18 juli 2018, in de toen door de raadsman overgelegde schriftelijke verklaring, maar dat kan de verdachte niet baten. Het hof gaat namelijk aan de verklaring van 24 april 2016 voorbij en houdt de verdachte aan zijn op 28 januari 2016 zonder enig voorbehoud afgelegde verklaring. Het hof ziet het onderdeel “De fietsen had ik wel in bezit” als een erkenning door de verdachte van het voorhanden hebben van de fietsen terwijl hij wist dat die gestolen waren, omdat dit onderdeel lijnrecht staat tegenover het onderdeel waarin de verdachte betwist inbraken te hebben gepleegd.
Het hof acht bewezen dat de verdachte beide fietsen met toebehoren samen met [medeverdachte] voorhanden heeft gehad. Het hof gaat hierbij uit van de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] omdat hij daarin niet alleen de verdachte maar ook zichzelf belast. Uit de verklaring van [medeverdachte] blijkt niet alleen dat hij wist waar de fietsen zich fysiek bevonden, maar ook dat de verdachte de fietsen daar had neergezet en dat een van de fietsen via zijn account op Marktplaats te koop werd aangeboden.
Uit de verklaring van de verdachte leidt het hof af dat [medeverdachte] en verdachte samen een van de fietsen wilden verkopen, waarbij volgens de verdachte afgesproken was dat hij de opbrengst zou krijgen ter aflossing van een schuld die [medeverdachte] bij hem, verdachte, had. Dit alles getuigt naar het oordeel van het hof van een zo nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] dat sprake is van het medeplegen van opzetheling.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzetheling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 weken, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.
De raadsman heeft verzocht bij het bepalen van de straf rekening te houden met de ouderdom van het feit, het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en met het gegeven dat de verdachte al geruime tijd niet meer ter zake van soortgelijke strafbare feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan opzetheling van twee elektrische fietsen. Dusdoende heeft de verdachte de diefstal van die fietsen gefaciliteerd en bijgedragen aan de instandhouding van het criminele circuit waarin gestolen spullen hun weg vinden in de maatschappij.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof heeft daarbij ten bezware van de verdachte rekening gehouden met het gegeven
dat de verdachte vóór het begaan van het thans bewezen verklaarde onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een soortgelijk strafbaar feit, te weten bij vonnis van de politierechter van 19 januari 2016 in de zaak met het parketnummer 01-845821-15, welke veroordeling de verdachte er niet van heeft weerhouden zich opnieuw aan opzetheling schuldig te maken.
Anderzijds heeft het hof bij de vaststelling van de op te leggen straf rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Alles afwegende acht het hof oplegging van na te melden, gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf, passend en geboden.
Het hof heeft, evenals de rechtbank, vastgesteld dat de in artikel 6 EVRM bedoelde redelijke termijn van berechting bij de behandeling van de zaak in eerste aanleg is overschreden met circa 6 maanden (uitgaande van het eerste verhoor van de verdachte op 28 januari 2016).
Gelet op de op te leggen straf volstaat het hof met het oordeel dat de geconstateerde verdragsschending voldoende is gecompenseerd met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM.)
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf beoogt het hof enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking te brengen en anderzijds de strafoplegging dienstbaar te maken aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) weken;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 2 (twee) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. J.T.F.M. van Krieken en mr. B. Stapert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.M.A.W. Koningstein, griffier,
en op 5 december 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. B. Stapert is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.