HR 28 juni 2002, NJ 2003, 767 HJS rov. 3.4.4.
HR, 12-12-2008, nr. 08/00210
ECLI:NL:HR:2008:BG6471
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
12-12-2008
- Zaaknummer
08/00210
- Conclusie
Mr. J. Spier
- LJN
BG6471
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BG6471, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 12‑12‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BG6471
ECLI:NL:PHR:2008:BG6471, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑10‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BG6471
- Vindplaatsen
AB 2009, 218 met annotatie van G.A. van der Veen
Uitspraak 12‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Verzet tegen dwangbevel tot invordering bestuurlijke dwangsommen; verjaring ex art. 5:35 Awb, stuiting?; stuitingshandeling, maatstaf; HR doet zelf de zaak af.
12 december 2008
Eerste Kamer
08/00210
RM/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
DE GEMEENTE ROERDALEN, voorheen Gemeente Ambt Montfort,
zetelende te St. Odiliënberg, Gemeente Roerdalen,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Gemeente.
1. Het geding in feitelijke instanties
In verband met verbeurde dwangsommen heeft de toenmalige Gemeente Ambt Montfort, rechtsvoorgangster van de Gemeente (hierna eveneens aangeduid als de Gemeente), op 22 januari 2004 tegen [eiser] een dwangbevel uitgevaardigd.
[Eiser] heeft bij exploot van 5 maart 2004 verzet ingesteld tegen het dwangbevel en gevorderd het dwangbevel buiten effect te stellen.
De Gemeente heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij eindvonnis van 21 juli 2004 het verzet ongegrond verklaard.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij tussenarrest van 20 februari 2007 heeft het hof [eiser] in de gelegenheid gesteld bij akte te reageren op de in rov. 4.5.1 van zijn tussenarrest genoemde stellingen en producties. [Eiser] heeft zich bij akte van 3 april 2007 uitgelaten zoals bedoeld in het arrest van het hof. Hij heeft zich daarbij tevens beroepen op verjaring. Hierna heeft het hof bij eindarrest van 18 september 2007 het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindarrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de Gemeente is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot vernietiging van het bestreden arrest met afdoening als onder 4.3 van de conclusie vermeld.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Het middel klaagt over de verwerping door het hof van het betoog van [eiser] dat de hem door de Gemeente opgelegde dwangsommen, voor zover door hem op 19, 20, 22 en 23 maart 2003 verbeurd, door het verloop van de in art. 5:35 Awb bedoelde termijn van zes maanden zijn verjaard. De klacht is gegrond. Het hof is ervan uitgegaan dat de verjaring gestuit is op 24 maart 2003 en vervolgens opnieuw is gestuit op 21 oktober 2003. Terecht wijst het middel erop dat de verjaring, zo die op 24 maart 2003 is gestuit, op 21 oktober 2003 niet opnieuw kan zijn gestuit, omdat de op 25 maart 2003 aangevangen nieuwe verjaringstermijn van zes maanden op 21 oktober 2003 reeds was verstreken, en dat dat ook het geval is wanneer ervan moet worden uitgegaan dat de nieuwe verjaringstermijn op 1 april 2003 (de dag waarop de op 24 maart 2003 gedateerde brief van de Gemeente waarbij de dwangsommen werden opgeëist werd verzonden), althans zeer kort daarna, is aangevangen.
3.2 De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. De Gemeente heeft in nr. 5 van haar antwoordakte van 29 mei 2007 als stuitingshandelingen die eraan in de weg zouden kunnen staan dat de dwangsommen op 21 oktober 2003 reeds waren verjaard, vermeld (a) dat de vordering tot betaling van de dwangsom aan de orde is geweest bij de hoorzitting van de Commissie Bezwaarschriften op 14 april 2003, (b) dat de verbeurdverklaring van de boete in het advies van die Commissie, eveneens van 14 april 2003, aan de orde is geweest, terwijl (c) de beslissing van de Gemeente van 14 oktober 2003 op het bezwaarschrift opnieuw de kwestie aan de orde stelde. De handelingen (a) en (b) kunnen evenwel de verjaring niet hebben gestuit , omdat zij niet aangemerkt kunnen worden als een schriftelijke aanmaning van of namens de Gemeente noch ook als een schriftelijke mededeling van of namens de Gemeente waarin deze zich jegens [eiser] ondubbelzinnig haar recht op de verbeurde dwangsommen voorbehield.
Bij deze stand van zaken behoeft de vraag of de beslissing van 14 oktober 2003 van de Gemeente op het bezwaarschrift een stuitingshandeling oplevert geen beantwoording, omdat reeds voor die datum een termijn van zes maanden, aanvangende op 25 maart of 1 april 2003 of zeer kort daarna, was verstreken. Het beroep op verjaring slaagt derhalve. De vordering van [eiser] moet worden toegewezen als hierna vermeld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 september 2007;
vernietigt het vonnis van de rechtbank Roermond van 21 juli 2004;
verklaart het verzet van [eiser] tegen het op 22 januari 2004 tegen hem uitgevaardigde dwangbevel en de tenuitvoerlegging daarvan gegrond en stelt dit dwangbevel buiten werking;
veroordeelt de Gemeente in de kosten van de procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot:
in eerste aanleg op € 1.104,78;
in hoger beroep op € 1.635,78;
in cassatie op € 442,81 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 12 december 2008.
Conclusie 03‑10‑2008
Mr. J. Spier
Partij(en)
Conclusie inzake
[Eiser]
tegen
De gemeente Roerdalen, voorheen gemeente Ambt Montfort,
(hierna: de Gemeente)
1. Feiten
1.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten zoals door de Rechtbank Roermond vastgesteld in haar vonnis van 21 juli 2004 sub 2. Ook het Hof is hiervan, blijkens rov. 4.1 van zijn tussenarrest van 20 februari 2008, uitgegaan. In rov. 4.2 geeft het Hof aan waarom het hier gaat.
1.2
Bij besluit van 6 maart 2003 heeft de Gemeente aan [eiser] een last onder dwangsom opgelegd om met ingang van 18 maart 2003 het gebruik van het daarin genoemde bouwwerk beëindigd te hebben en te houden en derhalve alle gebruik te staken.
1.3
Tegen dit besluit heeft [eiser] een bezwaarschrift ingediend en tevens bij de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening verzocht.
1.4
Bij beslissing van 21 maart 2003, verzonden op 1 april 2003, heeft de voorzieningenrechter de door [eiser] verzochte voorlopige voorziening afgewezen.
1.5
Bij brief van 24 maart 2003, verzonden op 1 april 2003, is [eiser] gesommeerd ter zake verbeurde dwangsommen € 8.000 aan de Gemeente over te maken.
1.6
Het tegen het besluit van 6 maart 2003 door [eiser] ingediende bezwaar is op 14 oktober 2003 ongegrond verklaard. Daartegen is geen rechtsmiddel ingesteld.
1.7
Met betrekking tot de verbeurde dwangsommen heeft de Gemeente tegen [eiser] een dwangbevel uitgevaardigd op 22 januari 2004.
2. Procesverloop
2.1
Op 5 maart 2004 heeft [eiser] verzet ingesteld tegen het onder 1.7 genoemde dwangbevel. Hij vordert dat de Rechtbank dit dwangbevel buiten effect zal stellen.
2.2
In haar vonnis van 21 juli 2004 heeft de Rechtbank het verzet ongegrond verklaard.
2.3
[Eiser] heeft hoger beroep ingesteld.
2.4
In zijn tussenarrest van 20 februari 2007 heeft het Hof 's‑Hertogenbosch geoordeeld dat de Rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat [eiser] de dwangsommen waarvoor het dwangbevel van 24 januari 2004 is uitgevaardigd, heeft verbeurd. Het Hof overwoog voorts dat [eiser] nog niet kon reageren op in rov. 4.5.1 genoemde stellingen en producties van de Gemeente. [Eiser] is hiertoe alsnog in de gelegenheid gesteld.
2.5
Bij akte van 3 april 2007 heeft [eiser] zich uitgelaten conform 's Hofs tussenarrest. Hij heeft zich tevens beroepen op verjaring.
2.6
Het Hof heeft in zijn arrest van 18 september 2007 het bestreden vonnis bekrachtigd. Het heeft hiertoe, voor zover thans nog van belang, overwogen:
‘8.3.1.
Bij akte na tussenarrest (SUB 8) heeft [eiser] een beroep op verjaring gedaan en aldus de grondslag van zijn vordering vermeerderd. De gemeente heeft daar in haar antwoordakte (sub 5) op gereageerd. Hoewel dit beroep in een zeer laat stadium van de procedure is gedaan ziet het hof geen aanleiding ambtshalve deze vermeerdering van eis als tardief af te wijzen.
8.3.2.
Het beroep op verjaring kan echter niet slagen om de navolgende reden.
Op grond van artikel 5:35 Awb verjaart de dwangsom door verloop van zes maanden nadat zij is verbeurd (HR 26 juni 2002, NJ 2003, 676). De regeling omtrent stuiting van art. 3:319 en 3:316 BW is hier van overeenkomstige toepassing. De dwangsom werd in dit geval verbeurd op 18 maart 2003, zodat toen de verjaring is gaan lopen. Op 24 maart 2003 werd de verjaring gestuit door een brief van de gemeente waarbij de dwangsom werd opgeëist. Vervolgens is de verjaring op nieuw gestuit op 21 oktober 2003, toen de gemeente [eiser] tot betaling sommeerde, zoals [eiser] in zijn akte sub 8 zelf stelt. Door de betekening van het dwangbevel op 22 januari 2004 werd de verjaring andermaal gestuit, waarna de dagvaarding in de onderhavige verzetprocedure, waardoor de verjaring wordt geschorst, is uitgebracht op 5 maart 2004. De verjaringstermijn is aldus niet voltooid geraakt.’
2.7
[Eiser] heeft tijdig cassatieberoep ingesteld tegen 's Hofs eindarrest. Tegen de Gemeente is verstek verleend. [Eiser] heeft afgezien van een schriftelijke toelichting.
3. Inleiding
3.1
In cassatie is (terecht) niet bestreden dat
- 1)
de verjaringstermijn in casu 6 maanden beloopt (art. 5:35 lid 1 Awb)
- 2)
de stuitingsregeling van het BW van toepassing is1. en
- 3)
het verjaringsberoep in dat stadium van de procedure nog mocht worden gedaan.
Daarvan zal dus moeten worden uitgegaan.
3.2.1
De Gemeente heeft bij antwoordakte van 29 mei 2007 sub 5 ten verwere tegen het beroep op verjaring nog aangevoerd dat betaling van de dwangsom aan de orde is geweest op de hoorzitting van 14 april 2003. Zij verwijst daarvoor naar prod. 31. Uit dat verslag blijkt slechts dat [eiser] bij de Cie. Bezwaarschriften melding heeft gemaakt van de opgelegde dwangsom. De woordvoerder van de Gemeente zou verweer overeenkomstig een verweerschrift hebben gevoerd, maar dat is in deze procedure niet overgelegd.
3.2.2
Het verweer snijdt geen hout voor zover het strekt ten betoge dat tijdens die zitting een stuitingshandeling zou hebben plaatsgevonden. Immers is niet gesteld of gebleken dat de Gemeente op bedoelde zitting de kwestie van de dwangsom aan de orde heeft gesteld, nog daargelaten of dat wel als een stuiting zou hebben kunnen worden aangemerkt.
3.3
Uit art. 5:26 lid 4 Awb volgt dat het instellen van verzet de tenuitvoerlegging schorst. Dat geldt evenwel niet voor het indienen van bezwaar tegen de beslissing waarbij de dwangsom(men) is (zijn) opgelegd. Dit volgt uit art. 6:16 Awb.
3.4
Op 6 maart 2003 besluit de Gemeente tot het opleggen van dwangsommen welke verbeuren vanaf 18 maart 2003. Tegen dit besluit is bezwaar ingediend. Voorts heeft [eiser] bij de Rechtbank om een voorlopige voorziening ex art. 8:81 Awb verzocht waarbij de toepassing van de last onder dwangsom tijdens de looptijd van de bezwaarschriftprocedure zou worden geschorst. De Rechtbank heeft op 21 maart 2003 het verzoek om de voorlopige voorziening afgewezen. De Gemeente heeft daar (kennelijk) op gereageerd door op 24 maart 2003 [eiser] aan te schrijven met betrekking tot betaling van de verbeurde dwangsommen.
3.5
Waar de looptijd van de verjaringstermijn van zes maanden, als gezegd, niet wordt geschorst door het indienen van het bezwaarschrift, is zij wel gestuit door de brief van 24 maart 2003 (verzonden 1 april 2003). Toen begon een nieuwe verjaringstermijn te lopen die — behoudens nieuwe stuitingshandeling — zou zijn voltooid op 1 oktober 2003. Niet gesteld of gebleken is dat vóór of op die datum een nieuwe stuitingshandeling heeft plaatsgevonden.
3.6
Op 14 oktober 2003 is het bezwaar van [eiser] (tegen het besluit van 6 maart 2003) ongegrond verklaard. De Gemeente heeft deze uitkomst kennelijk willen afwachten, want eerst op 21 oktober 2003 is [eiser] opnieuw aangeschreven in verband met de door hem te betalen dwangsommen. Gelet op het voorgaande was dat evenwel te laat om andermaal stuiting te (kunnen) bewerkstelligen.
4. Beoordeling van het middel
4.1
Het middel klaagt over 's Hofs beslissing dat door de op 24 maart 2003 gedateerde brief van de Gemeente (verzonden op 1 april 2003) op de voet van art. 3:319 BW een nieuwe verjaringstermijn (van zes maanden) is gaan lopen en dat daardoor de verjaringstermijn op 21 oktober 2003, toen de Gemeente [eiser] weer tot betaling sommeerde, nog niet was verstreken.
4.2
Uit hetgeen onder 3 werd uiteengezet, moge volgen dat deze klacht terecht is voorgesteld.
4.3
Uw Raad kan deze zaak (waarin het slechts om € 8.000 gaat) m.i. zelf afdoen. Nu door de Gemeente niet is aangevoerd dat vóór het verstrijken van de termijn een nieuwe stuitingshandeling heeft plaatsgevonden, kan de vordering worden toegewezen.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest met afdoening als onder 4.3 vermeld.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑10‑2008