Einde inhoudsopgave
Wet vereenvoudiging beslagvrije voet
Artikel XXII Overgangsrecht Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2021
- Bronpublicatie:
08-03-2017, Stb. 2017, 110 (uitgifte: 24-03-2017, kamerstukken: 34628)
- Inwerkingtreding
01-01-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-11-2020, Stb. 2020, 499 (uitgifte: 08-12-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Veiligheid en Justitie
- Vakgebied(en)
Invordering / Dwanginvordering
Sociale zekerheid algemeen / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Beslag en executie
1.
Indien voor de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel F, van deze wet beslag is gelegd op een periodieke vordering tot betaling waaraan een beslagvrije voet is verbonden, blijft de door de deurwaarder volgens het recht dat gold voor de datum van inwerkingtreding van dat artikelonderdeel vastgestelde beslagvrije voet van toepassing, tot het moment dat de beslagvrije voet door de deurwaarder of, in geval van samenloop van beslagen als bedoeld in artikel 478 de coördinerende deurwaarder opnieuw wordt vastgesteld op grond van een van de in artikel 475d, derde of vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde situaties.
2.
Artikel 475c, tweede tot en met vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geldt tot twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel E, van deze wet niet voor een beslag dat is gelegd voor de datum van inwerkingtreding van dat artikelonderdeel.