Vgl. HR 26 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1740, rechtsoverweging 2.3.2.
HR, 25-06-2021, nr. 19/05851
19/05851
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-06-2021
- Zaaknummer
19/05851
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:987, Uitspraak, Hoge Raad, 25‑06‑2021; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2019:3318
Beroepschrift, Hoge Raad, 25‑06‑2021
- Vindplaatsen
V-N 2021/28.21 met annotatie van Redactie
NLF 2021/1452 met annotatie van Lisa van Esdonk-Bongaarts
BNB 2021/126 met annotatie van A.E.H. van der Voort Maarschalk
FED 2021/102 met annotatie van P. VAN DER WAL
NTFR 2021/2182 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer
Viditax (FutD) 2021062513
FutD 2021-1977
Uitspraak 25‑06‑2021
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/05851
Datum 25 juni 2021
ARREST
in de zaak van
de fiscale eenheid [X] HOLDING B.V. C.S. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 27 november 2019, nrs. BK-18/00918 en BK-18/00932, op het hoger beroep van belanghebbende en het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 17/3819) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven informatiebeschikking. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door F.H.H. Sijbers, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend.
Namens belanghebbende is de zaak schriftelijk toegelicht door Sijbers voornoemd, advocaat te Den Haag.
2. Uitgangspunten in cassatie
2.1
Feitelijke uitgangspunten
2.1.1
[A] Holding B.V. (hierna: de Holding) vormde met [B] B.V. (hierna: de BV) gedurende de voor dit geding van belang zijnde periode een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 7, lid 4, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Op 8 februari 2018 is de naam van de Holding gewijzigd in [X] Holding B.V. en die van de BV in [C] B.V.
2.1.2
De BV drijft een horecaonderneming. Tot 20.00 uur is die onderneming een lunchroom/restaurant en vanaf dat tijdstip tot sluitingstijd een bar/nachtclub.
2.1.3
In de betrokken jaren maakte de BV voor het bijhouden van bestellingen en ontvangen vergoedingen gebruik van een zogenoemd MICROS 3700 kassasysteem (hierna: het kassasysteem). Het kassasysteem bestaat uit diverse kassa’s met elk een unieke naam of een uniek nummer. Per kassa wordt aan iedere bestelling een nummer toegekend, oplopend van 1 tot en met 9.999. Per kassa worden de bestellingen en afrekeningen vastgelegd in zogenoemde journals. Aan het einde van de avond/nacht worden alle journals door het kassasysteem samengevoegd tot één journalbestand. Dit dagelijks opgemaakte journalbestand is een tekstbestand dat met een tekstverwerker kan worden gelezen en gewijzigd. De detailgegevens van de bestellingen en afrekeningen worden daarnaast maximaal veertien dagen opgeslagen in de database van het kassasysteem. Na veertien dagen worden die detailgegevens automatisch gewist en zijn alleen nog de totalen van de bestellingen en afrekeningen in het hiervoor bedoelde tekstbestand te raadplegen. Er moet dus een back-up worden gemaakt om de detailgegevens langer te bewaren. De BV heeft gedurende de betrokken jaren geen back-ups van de detailgegevens gemaakt.
2.1.4
In 2010 heeft de Inspecteur bij de BV een boekenonderzoek uitgevoerd over de jaren 2007 tot en met 2010. Naar aanleiding van de bevindingen van dit onderzoek heeft de Inspecteur aan de BV op 9 december 2010 een “Waarschuwing administratie- en bewaarplicht” gegeven. Om een als gevolg van dat boekenonderzoek ontstaan geschil te beslechten, hebben de Holding, de BV en de Inspecteur een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin is onder meer vastgelegd dat de BV de detailgegevens van het kassasysteem zal gaan bewaren.
2.1.5
In januari 2013 is de Inspecteur een nieuw boekenonderzoek gestart. Dit boekenonderzoek had betrekking op de aanvaardbaarheid van onder meer de aangifte voor de omzetbelasting over het tijdvak 1 december 2012 tot en met 31 december 2012.
2.1.6
Bij brief van 15 december 2014 heeft de Inspecteur belanghebbende meegedeeld dat het boekenonderzoek wordt uitgebreid tot de aanvaardbaarheid van (onder meer) de aangiften voor de omzetbelasting over tijdvakken in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012.
2.1.7
Op 4 november 2016 heeft de Inspecteur ten aanzien van belanghebbende met betrekking tot een over de jaren 2011 en 2012 op te leggen naheffingsaanslag in de omzetbelasting een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, lid 1, AWR gegeven (hierna: de informatiebeschikking). De Inspecteur stelt in de informatiebeschikking vast dat niet is voldaan aan de administratie- en bewaarplicht. De gronden voor deze vaststelling zijn – kort weergegeven – dat (i) de detailgegevens van de bestellingen en afrekeningen niet zijn bewaard, (ii) de journalbestanden en de zogenoemde Systeem Omzet Rapportages uit het kassasysteem niet betrouwbaar zijn, en (iii) de administratie niet voldoende andere gegevens bevat die een afdoende controle binnen redelijke termijn van de verantwoorde omzet in geld mogelijk maken. De informatiebeschikking vermeldt onder meer:
“De journalbestanden
(…)
Uit de door u ter inzage verstrekte journalbestanden is met betrekking tot het jaar 2012 het volgende geconstateerd:
1. Van een drietal zaterdagen zijn geen journalbestanden aanwezig.
2. Blijkens de journalbestanden heeft op 25 dagen op een voor een grote horecagelegenheid zoals door uw cliënte geëxploiteerd onaannemelijk vroeg tijdstip (op zaterdagen soms rond twaalf uur 's avonds) de laatste mutatie in het kassasysteem plaatsgevonden.
3. Uit de journalbestanden blijkt dat 20.593 transacties dubbel zijn opgenomen.
4. In de journalbestanden komt een groot aantal bonnen voor die niet juist kunnen zijn omdat zij een onlogische opbouw hebben of zeer hoge bedragen betreffen. In de brief van 1 juni 2016 van mijn collega (…) zijn ter illustratie 18 van deze bonnen opgenomen.
5. De transactienummers zijn niet opeenvolgend, de nummering van de transacties wordt herhaaldelijk gereset zodat weer begonnen wordt bij nummer 1 en er komen veelvuldig transactienummers voor die hoger zijn dan 9.999. In de hiervoor genoemde brief van 1 juni 2016 is een groot aantal voorbeelden opgenomen van 'resets' als gevolg waarvan de nummering van de transacties niet opeenvolgend is.
6. De omzet volgens de journalbestanden komt niet overeen met de in de financiële administratie verantwoordde omzet. Voor het jaar 2012 is de aangegeven via de kassa gerealiseerde omzet inclusief omzetbelasting € 4.078.726 terwijl volgens de journalbestanden totaal per kassa is afgerekend (betaald exclusief 'extra pin') € 4.539.742.
Omdat de detailgegevens niet zijn bewaard, kan de inspecteur niet aan de hand van de detailgegevens controleren of de journalbestanden – ondanks de genoemde constateringen die op het tegendeel wijzen – juist en volledig zijn.
Nu de jaren 2011 en 2012 een constant beeld vertonen – de onderneming was op hetzelfde adres gevestigd, de bedrijfsvoering was hetzelfde evenals de inrichting en de wijze van voeren van de administratie – is er voldoende grond aan te nemen dat ook de journalbestanden over het jaar 2011 overeenkomstige gebreken vertonen als die over 2012 en dat daarom ook met betrekking tot de journalbestanden over 2011 de inspecteur niet kan controleren of deze juist en volledig zijn. Overigens is met betrekking tot het jaar 2011 wel gebleken dat zich ook in dat jaar verschillen voordoen zoals bedoeld in het hierboven genoemde punt 6.
Op grond van bovenstaande bieden de journalbestanden de inspecteur niet de mogelijkheid de volledigheid van de omzetverantwoording in geld te verifiëren aan de hand van een op goederenniveau te leggen verband tussen inkoop en verkoop.”
2.2
De oordelen van het Hof
2.2.1
Het Hof heeft geoordeeld dat de informatiebeschikking zowel voor het jaar 2011 als voor het jaar 2012 terecht is gegeven. Het is bij zijn oordeel ervan uitgegaan dat in beide jaren de hiervoor in 2.1.3 bedoelde detailgegevens niet werden bewaard. Het heeft verder overwogen dat in de informatiebeschikking onder meer is vermeld dat de journalbestanden in 2011 en 2012 niet overeenkwamen met de verantwoorde omzet. Belanghebbende heeft dit niet weersproken en daarvoor evenmin een afdoende verklaring gegeven. De Inspecteur heeft volgens het Hof voldoende onderbouwd aangevoerd dat de Systeem Omzet Rapportages niet betrouwbaar zijn. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende het tegendeel niet aannemelijk gemaakt, onder meer omdat zij geen afdoende verklaring heeft gegeven voor het ontbreken van verbanden tussen de (gecorrigeerde) cumulatieve omzettotalen (‘grand totals’) van opeenvolgende dagen. Hoewel ten tijde van het geven van de informatiebeschikking de administratie van 2011 nog niet, althans niet in detail, was gecontroleerd, heeft de Inspecteur met de uit het nog niet afgeronde boekenonderzoek volgende constateringen naar het oordeel van het Hof kunnen concluderen dat de administratie op dit punt ook voor dat jaar niet aan de daaraan te stellen eisen voldeed.
2.2.2
Het Hof heeft verder geoordeeld dat de administratie geen gegevens bevatte die – bij ontbreken van de detailgegevens – binnen een redelijke termijn controle van de volledigheid van de omzetverantwoording mogelijk maakten.
3. Beoordeling van de middelen
3.1
Middelen I en II bestrijden de hiervoor in 2.2.1 respectievelijk 2.2.2 weergegeven oordelen van het Hof.
3.1.1
Bij de behandeling van die middelen stelt de Hoge Raad het volgende voorop.In een geautomatiseerd bestel- en kassasysteem ingevoerde detailgegevens over bestellingen en afrekeningen behoren tot de administratie en dienen ingevolge artikel 52, lid 1, AWR te worden bewaard, indien deze gegevens voor de heffing van belasting van belang zijn. Detailgegevens over bestellingen en afrekeningen kunnen voor de heffing met name van belang zijn indien met behulp daarvan de volledigheid van de verantwoording van de omzet in geld kan worden geverifieerd aan de hand van een op goederenniveau te leggen verband tussen de (totale) inkoop en de (totale) verkoop. Detailgegevens die een dergelijke verificatie mogelijk maken vallen dan ook in de regel onder de bewaarplicht van artikel 52, lid 1, AWR. Die regel lijdt echter uitzondering indien een fiscaal belang ontbreekt doordat de administratie voldoende andere gegevens bevat die een afdoende controle binnen een redelijke termijn van de verantwoorde omzet in geld mogelijk maken. Voorts geldt dat geen grond bestaat voor omkering en verzwaring van de bewijslast indien geconstateerde gebreken in de administratie van zo weinig gewicht zijn dat zij omkering en verzwaring van de bewijslast niet rechtvaardigen of indien sprake is van overmacht.1.
3.1.2
Middel I betoogt dat de informatiebeschikking geen feitelijke constatering bevat van een gebrek in de journalbestanden in 2011. Volgens het middel heeft er ten aanzien van 2011 geen inhoudelijke controle plaatsgevonden en zijn slechts de bevindingen uit 2012 naar 2011 geëxtrapoleerd door te stellen dat de bedrijfsvoering in die jaren gelijk zou zijn. De constatering van de Inspecteur dat over de maanden januari tot en met september 2011 een verband ontbreekt tussen de ‘grand total’ en ‘change grand total’ op de Systeem Omzet Rapportages, is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat de administratie van het jaar 2011 niet aan de vereisten van artikel 52 AWR voldoet, aldus het middel.
3.1.3
Aan zijn hiervoor in 2.2.1 weergegeven oordeel dat niet is voldaan aan de administratieplicht van artikel 52 AWR heeft het Hof ten grondslag gelegd hetgeen hiervoor in 3.1.1 is overwogen. Het is bij zijn beoordeling vervolgens ervan uitgegaan dat vaststaat dat de detailgegevens – van bestellingen en afrekeningen – van de in geding zijnde tijdvakken niet zijn bewaard. Dit uitgangspunt wordt in cassatie niet bestreden. Voor zover het middel tot uitgangspunt neemt dat de informatiebeschikking met betrekking tot de tijdvakken gelegen in het jaar 2011 niet berust op enige feitelijke constatering van gebreken in de administratie, miskent het deze vaststelling. Het feit dat de detailgegevens niet zijn bewaard, rechtvaardigt in beginsel de vaststelling dat niet is voldaan aan de verplichtingen van artikel 52 AWR (zie hiervoor in 3.1.1). De in het middel vervatte klachten stuiten daarop af.
3.1.4
Het hiervoor in 2.2.2 weergegeven oordeel van het Hof geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd, mede erop gelet dat het middel niet aanwijst wat belanghebbende voor het Hof heeft aangevoerd over andere gegevens die controle van de volledigheid van de omzetverantwoording mogelijk maken.
3.1.5
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.1.3 en 3.1.4 is overwogen, falen de middelen I en II.
3.2
De middelen voor het overige kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van de middelen voor het overige is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, P.M.F. van Loon, E.F. Faase en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2021.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 25‑06‑2021
Beroepschrift 25‑06‑2021
Motivering cassatie beroepschrift
Edelhoogachtbaar college,
Bij brief van 6 januari 2020 hebt u belanghebbende, FE [A] Holding B.V.1., in de gelegenheid gesteld het cassatie beroepschrift uiterlijk op 17 februari 2020 te voorzien van gronden. 2. Onderstaand treft u de gronden van het cassatieberoep aan.
Inleiding
1.
Ten name van belanghebbende is op de voet van artikel 52a Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) een informatiebeschikking vastgesteld vanwege het niet voldoen aan haar administratie- en bewaarplicht met betrekking tot een op te leggen navorderingsaanslag Vennootschapsbelasting (Vpb) voor het jaar 2011 en een aanslag Vpb voor het jaar 2012.
2.
Het Hof heeft het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het jaar 2011 vernietigd en met enige aanpassing van de motivering de oordelen van de rechtbank op de geschilpunten met betrekking tot het jaar 2012 in stand gelaten. Tegen het oordeel van het Hof voert belanghebbende vier middelen aan.
- •
Middel I behelst voornamelijk een motiveringsklacht en richt zich tegen het oordeel van het Hof dat ook al was de administratie van belanghebbende over 2011 nog niet, gecontroleerd, de inspecteur met constateringen uit het niet afgeronde boekenonderzoek heeft kunnen concluderen dat de administratie — ook voor het jaar 2011 — niet aan de te stellen eisen voldeed. De inspecteur heeft de bevingen uit 2012 eenvoudigweg geëxtrapoleerd naar 2011. Dit middel valt uiteen in twee deelmiddelen (A en B).
- •
Middel II behelst voornamelijk een rechtsklacht en richt zich tegen het oordeel van het Hof dat wanneer bepaalde administratieve gegevens niet op de juiste wijze zijn bewaard, het voor de beoordeling of dit moet leiden tot omkering en verzwaring van de bewijslast niet van belang is of in de administratie ook andere gebreken worden geconstateerd, maar of de administratie andere gegevens bevat waaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen, alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens duidelijk blijken.
- •
Middel III behelst een motiveringsklacht en richt zich tegen het oordeel van het Hof dat het niet bewaren van de detailgegevens geen gevolg is van onbetrouwbaarheid van het kassasysteem, maar een gevolg is van het feit dat belanghebbende geen back-up maakte.
- •
Middel IV behelst een motiveringsklacht en richt zich tegen het oordeel van het Hof dat uit de tekst van de vaststellingskomst van 19 april 2012 noch de totstandkoming daarvan kan worden afgeleid dat gebreken in de administratie van voor die periode niet aan belanghebbende zouden worden tegengeworpen.
Middel I
Schending van het recht, althans schending van regels van een goede procesorde, althans een verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid ten gevolge moet hebben, doordat het Hof ten onrechte, althans onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat ook met een nog niet (geheel) gecontroleerde administratie de inspecteur heeft kunnen concluderen dat de administratie — ook voor het jaar 2011 — niet aan de te stellen eisen voldeed. Zulks door in r.o. 5.4. en 5.6. te oordelen dat:
‘5.4.
(…) Dit journalbestand bevat dagtotalen en is een tekstbestand dat met een tekstverwerker kan worden gelezen en gewijzigd. In de informatiebeschikking is onder meer vermeld dat de journalbestanden in 2012, maar ook in 2011, niet overeenkwamen met de verantwoorde omzet. Belanghebbende heeft dit niet weersproken en heeft daarvoor ook geen afdoende verklaring gegeven. Verder heeft de Inspecteur voldoende onderbouwd aangevoerd dat de ‘System Omzet Rapportages’ niet betrouwbaar zijn. Dit heeft belanghebbende wel weersproken, maar zij heeft, naar het oordeel van het Hof, het tegendeel niet aannemelijk gemaakt, onder meer omdat zij geen afdoende verklaring heeft gegeven voor het ontbreken van verbanden tussen de (gecorrigeerde) cumulatieve omzettotalen (‘grand totals’) van opeenvolgende dagen. Hoewel ten tijde van het geven van de informatiebeschikking de administratie over 2011 nog niet, althans niet in detail, was gecontroleerd, heeft de Inspecteur met de uit het nog niet afgeronde boekenonderzoek volgende constateringen naar het oordeel van het Hof kunnen concluderen dat de administratie op dit punt — ook voor het jaar 2011 — niet aan de daaraan te stellen eisen voldeed.’
En:
‘5.6.
Anders dan belanghebbende kennelijk meent, is voor het geven van een informatiebeschikking niet vereist dat er een afgerond boekenonderzoek is uitgevoerd.
Zodra de Inspecteur bekend wordt met feiten en omstandigheden waaruit kan worden geconcludeerd dat een belastingplichtige niet aan zijn administratieen bewaarplicht voldoet kan de Inspecteur een informatiebeschikking geven, ongeacht de bron waaruit de Inspecteur zijn kennis verkrijgt. Een langdurig en nog niet afgerond boekenonderzoek en nog in behandeling zijnde vragenbrieven vormen geen beletsel voor het geven van een informatiebeschikking.’
Toelichting middel 1A: administratie nog niet gecontroleerd over 2011
3.
In de informatiebeschikking van 4 november 2016 is specifiek met betrekking tot het jaar 2012 weergegeven welke constateringen zijn gedaan op basis van de over dat jaar verstrekte journalbestanden. Het betreft een opsomming van zes punten. Ten aanzien van het jaar 2011 wordt in de informatiebeschikking slechts opgemerkt dat met betrekking tot het jaar 2011 zou zijn gebleken dat zich soortgelijke verschillen voordoen, zoals genoemd onder punt 6 (over 2012 red.). Een concreet voorbeeld of een verwijzing naar een journal in het jaar 2011 wordt niet gegeven.
4.
Verder staat in de informatiebeschikking onder het kopje journalbestanden vermeld dat, nu in de jaren 2011 en 2012 de onderneming op hetzelfde adres was gevestigd, zowel de bedrijfsvoering als de inrichting hetzelfde was en de wijze van voeren van administratie, er voldoende grond is om aan te nemen dat de journalbestanden over het jaar 2011 overeenkomstige gebreken vertonen als die over 2012.
5.
Van enige feitelijke constatering van gebreken in de journals in 2011 is aldus geen sprake. Dat kon ook helemaal niet, omdat de administratie van belanghebbende over 2011 nog niet was gecontroleerd. Dit verweer — dat zowel in beroep als hoger beroep is gevoerd — is anders dan het oordeel van het Hof dat voor het vaststellen van een informatiebeschikking niet vereist is dat sprake is van een afgerond boekenonderzoek. Dat een boekenonderzoek niet is afgerond, betekent immers niet dat de administratie niet is gecontroleerd. Een niet afgerond boekenonderzoek kan ook inhouden dat er nog geen controlerapport is opgesteld door de Belastingdienst. In dit geval is er niet alleen sprake van een niet afgerond boekenonderzoek over het betreffende jaar, maar heeft er ten aanzien van 2011 geen inhoudelijke controle plaatsgevonden. De bevindingen uit 2012 zijn eenvoudigweg naar 2011 geëxtrapoleerd door te stellen dat de bedrijfsvoering in die jaren gelijk zou zijn.
6.
Het Hof heeft zijn oordeel, dat de door de inspecteur gedane constateringen over het jaar 2011 kunnen leiden tot de conclusie dat de administratie op dit punt (de journals) niet aan de daaraan te stellen eisen voldeed, onvoldoende gemotiveerd. Het enkel volgen van de niet gemotiveerde stelling van de inspecteur dat zich in 2011 verschillen voordoen tussen de journals en de verantwoorde omzet is daarvoor niet toereikend.
7.
De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven en dient te worden vernietigd.
Toelichting middel IB: geen andere feiten en omstandigheden bekend
8.
Anders dan het Hof heeft geoordeeld in r.o. 5.6. waren de inspecteur op het moment van het vaststellen van de informatiebeschikking over het jaar 2011 geen feiten en omstandigheden bekend waaruit kan worden geconcludeerd dat belanghebbende niet aan haar administratie- en bewaarplicht voldeed. Belanghebbende is van oordeel dat een informatiebeschikking enkel kan worden vastgesteld op basis van feitelijke constateringen. De wet biedt naar het oordeel van belanghebbende geen ruimte om een informatiebeschikking op basis van bewijsvermoeden vast te stellen.
9.
Daarbij geldt dat de constatering van de inspecteur, dat over de maanden januari t/m september 2011 een verband ontbreekt tussen het zogenoemde grand total en change grand total op de Systeem Omzet Rapportages, op zichzelf onvoldoende is om te komen tot het oordeel dat de administratie over 2011 niet aan de vereisten van art. 52 AWR voldoet. De Systeem Omzet Rapportages over oktober t/m december 2011 waren toen nog niet gecontroleerd, laat staan de andere onderdelen in de administratie van belanghebbende. Het is om die reden niet mogelijk om te komen tot de conclusie dat de administratie zodanige gebreken vertoont dat omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd is.
10.
Het Hof heeft zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. Hetgeen tot gevolg heeft dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven en de uitspraak dient te worden vernietigd.
Middel II
Schending van het recht, meer in het bijzonder van artikel 52 AWR, althans schending van regels van een goede procesorde, althans verzuim van vormen waarvan de niet inachtneming de nietigheid ten gevolge moet hebben, doordat het Hof ten onrechte, althans onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat voor omkering en verzwaring van de bewijslast niet van belang is of in de administratie ook andere gebreken worden geconstateerd, maar of de administratie andere gegevens bevat waaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens duidelijk blijken. Zulks door in r.o. 5.5. te overwegen dat:
‘5.5
(…) Zoals is overwogen in 5.4 kunnen de journalbestanden en de System Omzet Rapportages niet als zodanig dienen. Dat er andere gegevens voorhanden waren die die controle wel mogelijk maakten, is gesteld noch gebleken. Dit maakt dat de in de journals vastgelegde detailgegevens voor de heffing van de belasting van belang waren en daarom op de daartoe wettelijk voorgeschreven wijze hadden moeten bewaard. Nu dit niet is gebeurd, is het Hof anders dan de Rechtbank, van oordeel dat belanghebbende niet aan haar administratie- en bewaarplicht heeft voldaan.
Met de overweging dat de informatiebeschikking niet in stand kan blijven voor zover deze betrekking heeft op het jaar 2011, aangezien in de administratie — naast de twee als te licht aangemerkte gebreken — nog geen andere gebreken waren geconstateerd, heeft de Rechtbank een onjuiste maatstaf gehanteerd. Wanneer bepaalde administratieve gegevens niet op de juiste wijze zijn bewaard, is voor de beoordeling of dit moet leiden tot omkering en verzwaring van de bewijslast niet van belang of in de administratie ook andere gebreken worden geconstateerd, maar of de administratie andere gegevens bevat waaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens duidelijk blijken.’
Toelichting
11.
Onder middel I is uiteengezet dat belanghebbende meent dat een informatiebeschikking enkel vastgesteld kan worden op basis van feitelijke constateringen en niet op basis van extrapolatie van onderzoeksgegevens uit een ander jaar. Nu voor het jaar 2011 de administratie niet (volledig) was gecontroleerd en de constateringen die de inspecteur ten aanzien van 2011 heeft gedaan niet afdoende zijn om te concluderen dat belanghebbende niet voldaan heeft aan haar verplichtingen ex art. 52 AWR, kan reeds om die reden de uitspraak van het Hof niet in stand blijven.
12.
Gelet hierop is het oordeel van het Hof dat er geen andere gegevens voorhanden waren die die controle wel mogelijk maakten, ontoereikend gemotiveerd.
13.
In het vervolg van het oordeel in r.o. 5.5. gaat het Hof er ten onrechte vanuit dat de administratie van belanghebbende over het jaar volledig gecontroleerd .was. Om vast te kunnen stellen of er sprake is van een administratie die te allen tijde de rechten en verplichtingen, alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens duidelijk blijken, zal de inspecteur bij het vaststellen van de informatiebeschikking feiten en omstandigheden moeten stellen die maken dat niet aan de administratie- en bewaarplicht wordt voldaan. De inspecteur heeft dat in het geval van belanghebbende met betrekking tot het jaar 2011 niet gedaan. Omdat de administratie nog niet gecontroleerd was, kon de inspecteur ook niet op basis van feiten vaststellen of de administratie van belanghebbende andere gegevens bevatte dan de benoemde journals en Systeem Omzet Rapportages. Waarbij van belang is dat de inspecteur met betrekking tot de journals geen feitelijke onjuistheden heeft geconstateerd op het moment dat de informatiebeschikking werd uitgereikt.3.
14.
Belanghebbende is van mening dat de rechtmatigheid van een informatiebeschikking getoetst dient te worden op het tijdstip waarop de beschikking is uitgereikt. In dat kader zij verwezen naar een uitspraak van het Hof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2018:1746), waarin het Hof onder andere oordeelde dat: ‘Bezien dient te worden of de in de informatiebeschikking gestelde verzuimen zijn gepleegd in het licht van de specifieke omstandigheden op dat toetsingsmoment.’
15.
In deze zaak heeft de inspecteur de informatiebeschikking vastgesteld op grond van extrapolatie en pas daarna heeft nader onderzoek naar de administratie over dat jaar plaatsgevonden.
16.
In dat kader is van belang dat uit de jurisprudentie volgt dat de administratie niet kan worden verworpen en eveneens niet tot omkering van de bewijslast kan worden geconcludeerd in geval van relatief geringe gebreken. Enkel wanneer sprake is van ernstige gebreken kan tot omkering en verzwaring van de bewijslast worden geconcludeerd.
17.
Nu de administratie over 2011 niet (volledig) was gecontroleerd en de gestelde gebreken enerzijds niet steunen op feitelijke constateringen (journals) en anderzijds op zichzelf bezien van onvoldoende gewicht zijn (Systeem Omzet Rapportages), kan niet geconcludeerd worden dat sprake is van ernstige gebreken die omkering en verzwaring van de bewijslast rechtvaardigen.
18.
Gelet op het voorgaande kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven en dient de uitspraak te worden vernietigd.
Middel III
Schending van het recht, althans schending van regels van een goede procesorde, althans een verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid ten gevolge moet hebben, doordat het Hof ten onrechte, althans onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat het niet bewaren van de detailgegevens geen gevolg is van onbetrouwbaarheid van het kassasysteem, maar een gevolg is van het feit dat belanghebbende geen back-up maakte. Zulks door in r.o. 5.11 te oordelen dat:
‘5.11.
Het Hof overweegt dat het niet bewaren van de detailgegevens geen gevolg is van onbetrouwbaarheid van het kassasysteem — aan welk kassasysteem dan mogelijk ten onrechte het Keurmerk Betrouwbare Afrekensystemen zou zijn verleend — maar een gevolg is van het feit dat belanghebbende nooit een back-up maakte. Uit de gedingstukken komt naar voren dat volgens informatie van de leverancier van het kassasysteem het maken van back-ups mogelijk en ook nodig was. De stelling van belanghebbende dat het systeem geen enkele mogelijkheid bood om de detailgegevens te bewaren, acht het Hof dan ook niet aannemelijk. In zoverre faalt het beroep op het vertrouwensbeginsel.’
Toelichting
19.
In de betrokken jaren (2011 en 2012) maakte belanghebbende gebruik van een kassasysteem met een Kassakeurmerk. Dit Kassakeurmerk is door de Stichting […] (hierna: de Stichting) afgegeven. De Belastingdienst is initiatiefnemer en partner bij deze Stichting.
20.
Uit de gedingstukken — namens belanghebbende o.a. toegelicht in de nadere motivering van het hoger beroep van 8 oktober 2018 en in de pleitnota ter zitting bij het Hof Den Haag van 28 augustus 2019 — blijkt genoegzaam dat er bij zowel de Belastingdienst als belanghebbende onduidelijkheden bestonden over de werking van het kassasysteem. Deze onduidelijkheden kwamen pas aan het licht hangende het boekenonderzoek.
21.
Het was ook in het kader van het boekenonderzoek dat de Belastingdienst constateerde dat de journals — platte tekstbestanden die alle detailgegevens op goederenniveau per dag uit de kassa lieten zien — niet het door de Belastingdienst gewenste controlemiddel betroffen. De journals zijn immers tekstbestanden en zijn bewerkelijk om te controleren. Van belang is dat de detailgegevens er dus wel zijn maar dat deze naar het oordeel van de Belastingdienst niet fraudebestendig genoeg zijn. Artikel 52 AWR gaat evenwel niet zo ver dat de verplichting bestaat de administratie zo in te richten dat de gegevens uit die administratie technisch niet te manipuleren zijn. In veel gevallen is dat ook simpelweg onmogelijk.
22.
De journals waren evenwel de gegevens die belanghebbende conform afspraak met de Belastingdienst digitaal bewaarde op een externe harde schijf. Belanghebbende ging ervan uit dat met het bewaren van de journals (meer dan) voldoende werd bewaard om te voldoen aan de eisen van art. 52 AWR.
23.
De constatering omtrent de journals maakte dat de Belastingdienst hangende het boekenonderzoek tot het inzicht kwam dat zij ook de detailgegevens op goederenniveau zoals opgeslagen in de database van de kassa wilde inzien. Het bleek echter dat deze detailgegevens enkel voor veertien dagen bewaard werden door de kassa. Na veertien dagen bewaarde de database van de kassa voor een periode van twee jaar enkel de historische totalen per dag. Dit zijn verdichte detailgegevens.
24.
In dat kader is het van belang dat de journals en de detailgegevens in de database beide evenveel detailgegevens op goederenniveau laten zien. [E] — de kassaleverancier — heeft dit ook aangegeven: in theorie moeten beide bestanden gelijk zijn, maar de gegevens zijn afkomstig uit gescheiden datastromen.4. Dat is ook logisch, omdat de detailvoering gelijk is en de gegevens uiteindelijk afkomstig zijn uit dezelfde kassa-aanslag van de betreffende medewerker.
25.
Er bestaat geen verplichting om dezelfde detailgegevens op twee manieren te bewaren. Los daarvan wist belanghebbende tot de controle niet eens dat er naast de journals nog een database bestond waarin (dezelfde) detailgegevens waren opgeslagen. Ook de Belastingdienst wist dat niet, getuige de uitkomst van de gesprekken met [E]: de Belastingdienst was verrast toen tijdens gesprekken met [E] bleek dat de verdichte detailgegevens standaard maar twee jaar worden bewaard en de database detailgegevens slechts veertien dagen.
26.
De Belastingdienst, die partner is in de Stichting die het keurmerk heeft afgegeven, was daarvan kennelijk niet op de hoogte en verwacht van een eindgebruiker dat die daarvan wel wetenschap zou hebben gehad. Daarnaast verwacht de Belastingdienst kennelijk dat een eindgebruiker moet beseffen dat er naast de journals ook nog eens gegevens met dezelfde detailvoering uit de database bestaan en bewaard moeten worden.
27.
Daarbij is van belang dat zowel door de Belastingdienst — als partner bij de Stichting — als [E] nooit richting belanghebbende is gecommuniceerd dat er een back-up gemaakt moest worden van de detailgegevens uit de database.
28.
Belanghebbende blijft van oordeel dat zij erop mocht vertrouwen dat zij met het gebruik van een kassa met een Kassakeurmerk — in de staat waarin deze werd verkocht en geïnstalleerd — voldeed aan de eisen die de Belastingdienst stelt aan een kassa en daarmee derhalve ook voldeed aan de vereisten van art. 52 AWR.
29.
Gelet op hetgeen namens belanghebbende naar voren is gebracht, is de motivering van het Hof ten aanzien van het kassasysteem onvoldoende en onbegrijpelijk.
30.
Belanghebbende concludeert dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven en dient te worden vernietigd.
Middel IV
Schending van het recht, althans schending van regels van een goede procesorde, althans een verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid ten gevolge moet hebben, doordat het Hof ten onrechte, althans onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat uit de tekst van de vaststellingskomst van 19 april 2012 noch de totstandkoming daarvan kan worden afgeleid dat gebreken in de administratie van voor die periode niet aan belanghebbende zouden worden tegengeworpen. Zulks door in r.o. 5.12 te oordelen dat:
‘5.12.
Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat uit de vermelding in de vaststellingsovereenkomst dat belanghebbende sinds het boekenonderzoek een aanzet heeft gemaakt om de administratie te verbeteren en de vermelding dat belanghebbende in dat kader een toezegging heeft gedaan, niet blijkt dat door de inspecteur een toezegging is gedaan met betrekking tot het accepteren van de administratie over de jaren nu 2010. De in de vaststellingsovereenkomst opgenomen afspraken hebben louter betrekking op de fiscale afwikkeling van de jaren 2007 tot en met 2010 en de daarop betrekking hebbende vergrijpboetes. Het Hof voegt daaraan toe dat, zoals weergegeven in 2.4, uit paragraaf 2 van de vaststellingsovereenkomst blijkt dat het met de vaststellingsovereenkomst te beslechten geschil ziet op de jaren 2006/2007 tot en met 2010. Dit blijkt ook uit paragraaf 3, waar is vermeld dat de vaststellingsovereenkomst, na constructief overleg tussen partijen, wordt aangegaan om de gevolgen van het (vorige) boekenonderzoek af te wikkelen. Verder wordt in paragraaf 8 expliciet vermeld dat de door de Belastingdienst in de overeenkomst ingenomen standpunten enkel en alleen gelden binnen het specifieke kader van de overeenkomst. Naar het oordeel van het Hof kan uit de tekst van de vaststellingsovereenkomst, noch uit de wijze waarop die tot stand is gekomen en hetgeen partijen daarbij kennelijk voor ogen stond, worden afgeleid dat gebreken in de administratie die grotendeels zien op een periode van vóór het sluiten van de vaststellingsovereenkomst op 19 april 2012, belanghebbende niet zouden worden tegengeworpen. Ook voor het overige faalt het beroep op het vertrouwensbeginsel.’
Toelichting
31.
Belanghebbende meent dat het Hof met bovengenoemd oordeel onvoldoende blijk heeft gegeven van hetgeen namens belanghebbende naar voren is gebracht in het kader van haar beroep op het vertrouwensbeginsel vanwege de op 19 april 2012 gesloten vaststellingsovereenkomst.
32.
Het is juist dat de vaststellingsovereenkomst het sluitstuk vormt van een boekenonderzoek over de jaren 2006/2007 tot en met 2010. Het sluiten van de vaststellingsovereenkomst is echter niet over één nacht ijs gegaan. Er heeft veelvuldig overleg plaatsgevonden tussen partijen, waarbij de insteek was om ten aanzien van de administratie afspraken voor de toekomst te maken. De Belastingdienst zou in dat kader bij belanghebbende een vinger aan de pols houden. 5.
33.
De gemaakte afspraken zijn met ondertekening van de vaststellingsovereenkomst op 19 april 2012 in werking getreden. Dit is ruim halverwege het controletijdvak.6.
34.
Het onderhavige boekenonderzoek is eind 2012 opgestart om te evalueren of belanghebbende de overeengekomen veranderingen in haar processen heeft doorgevoerd. De opzet van het onderzoek was om één maand (december 2012) te controleren en op deze wijze aan de hand van de vaststellingsovereenkomst de opzet, het bestaan en werking van verschillende processen binnen de onderneming te toetsen. Dit is ook zo met [A] gecommuniceerd.
35.
Het is volstrekt logisch dat een dergelijke controle plaatsvindt over een tijdvak dat ligt na het maken van de afspraken. Pas da'n kan de Belastingdienst evalueren of de gemaakte afspraken ook zijn doorgevoerd in de administratie.
36.
De Belastingdienst heeft evenwel na de controle van december 2012 besloten om het boekenonderzoek uit te breiden naar een controletijdvak dat grotendeels ziet op de periode voor het sluiten van de vaststellingsovereenkomst en dus een periode voordat belanghebbende wijzigingen kon doorvoeren in haar administratie.
37.
Dat de Belastingdienst vervolgens over de oude jaren gebreken in de administratie van belanghebbende constateert, verhoudt zich naar mening van belanghebbende niet met de eerder gesloten vaststellingsovereenkomst.
38.
Meer in het bijzonder is hierbij van belang dat belanghebbende na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst is geconfronteerd met nieuwe verplichtingen en dat er sprake is geweest van miscommunicatie vanuit de Belastingdienst richting belanghebbende. 7.
39.
Ook kan belanghebbende zich niet aan de indruk onttrekken dat de Belastingdienst zich pas lang na de gesloten vaststellingovereenkomst heeft gerealiseerd dat de afspraak, inhoudende dat belanghebbende de journal zou moeten bewaren, niet gelukkig is geweest. Zulks nu achteraf bleek dat de journals niet het gewenste controlemiddel betroffen. Een omstandigheid die — mede gelet op de rol van de Belastingdienst bij het Kassakeurmerk — niet voor rekening van belanghebbende mag komen.
40.
Al deze omstandigheden meegewogen, maken dat belanghebbende meent dat zij erop mocht vertrouwen dat de Belastingdienst geen boekenonderzoek zou instellen naar de periode die is gelegen voor 19 april 2012.
41.
Het oordeel van het Hof is, gelet op het vorenstaande, onvoldoende gemotiveerd. De uitspraak van het Hof kan om die reden niet in stand blijven en dient te worden vernietigd.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 25‑06‑2021
M.i.v. 8 februari 2018 genaamd: [X] Holding B.V.
Het betreft het cassatie beroep tegen de uitspraak van Hof Den Haag van 27 november 2019 met nummers BK-18/00918 en 00932.
Zie de informatiebeschikking van 4 november 2016.
Bijlage 18b, verslag bezoek [E] 6 juli 2016.
Vaststellingsovereenkomst d.d. 19 april 2012.
Controletijdvak ziet na uitbreiding op 1 januari 2011 t/m 31 december 2012.
Gespreksverslag 6 juli 2015, bijlage 7 bij nadere motivering beroep van 22 juni 2017.