De reeks waarschijnlijkheidstermen van het NFI en het Baysiaanse model voor de interpretatie van bewijs, versie 2.2 mei 2017
Hof Den Haag, 23-07-2019, nr. 22-002054-18
ECLI:NL:GHDHA:2019:1974
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
23-07-2019
- Zaaknummer
22-002054-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2019:1974, Uitspraak, Hof Den Haag, 23‑07‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:539
Uitspraak 23‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Een 26-jarige man is door het gerechtshof Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 jaar voor het plegen van een moord in 2016 in Leiden. Het slachtoffer is op klaarlichte dag op straat in zijn woonomgeving met een pistoolmitrailleur om het leven gebracht door 2 mannen. De man is tevens veroordeeld voor het bezit van een wapen, een geluiddemper en een grote hoeveelheid munitie.
Rolnummer: 22-002054-18
Parketnummer: 09-857404-16
Datum uitspraak: 23 juli 2019
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 april 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
thans gedetineerd in P.I. Veenhuizen, gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 25 januari, 27 juni, 2 juli, 4 juli en 9 juli 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1. en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 25 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en is een beslissing genomen omtrent het beslag, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover thans aan het oordeel van het hof onderworpen, ten laste gelegd dat:
1.hij op of omstreeks 14 juni 2016 te Leiden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn medeverdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg meermalen, met een automatisch vuurwapen, op die [slachtoffer] geschoten tengevolge waarvan deze [slachtoffer] is overleden;
3.hij op of omstreeks 21 juli 2016 te Zaandam en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen een of meer wapens en/of munitie van categorie III, te weten een jachtgeweer (pumpaction serienummer [--]) en/of een patroonmagazijn (Heckler & Koch) en/of meerdere geweerpatronen (348 stuks) en/of pistoolmunitie (9 stuks) en/of een randvuurpatroon en/of munitie voor gladloops hagelgeweer (39 stuks) en/of een of meer wapens van categorie I, te weten een of meerdere geluiddemper(s), voorhanden heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 25 jaren, met aftrek van voorarrest. De vordering van [benadeelde partij 1] dient volledig te worden toegewezen. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] dient voor het volledige oorspronkelijk gevorderde bedrag, te weten € 10.000, te worden toegewezen. Ten aanzien van het overige, verhoogde, deel van de vordering dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard. Wel dient ten aanzien van het gehele in hoger beroep gevorderde bedrag de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd. Op het beslag dient te worden beslist conform de beslissing van de rechtbank.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op of omstreeks 14 juni 2016 te Leiden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn medeverdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg meermalen, met een automatisch vuurwapen, op die [slachtoffer] geschoten tengevolge waarvan deze [slachtoffer] is overleden;
3. hij op of omstreeks 21 juli 2016 te Zaandam en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen een of meer wapens en/of munitie van categorie III, te weten een jachtgeweer (pumpaction serienummer [--]) en/of een patroonmagazijn (Heckler & Koch) en/of meerdere geweerpatronen (348 stuks) en/of pistoolmunitie (9 stuks) en/of een randvuurpatroon en/of munitie voor gladloops hagelgeweer (39 stuks) en/of een of meer wapens van categorie 1, te weten een of meerdere geluiddemper(s), voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelenbijlage zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Ingevolge het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan naar ’s hofs oordeel ter zake van feit 3 met een opgave van de bewijsmiddelen worden volstaan, nu de verdachte het betreffende feit heeft bekend, nadien niet anders heeft verklaard en de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep geen vrijspraak van dit feit heeft bepleit. Deze opgave zal eveneens plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
De overwegingen van het hof omtrent het bewijs
1. Het schietincident op 14 juni 2016
Op 14 juni 2016 is [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) kort voor zes uur ’s avonds op de Gieterijstraat in Leiden neergeschoten. Eerder die middag heeft [slachtoffer], die op het nabijgelegen adres [adres] woonde, in de omgeving van zijn woning rondgelopen en rondgereden. Uit onderzoek door de politie is het volgende gebleken. [Slachtoffer] is omstreeks 15.31 uur zichtbaar op camerabeelden van de SNS-bank, hij loopt dan in de richting van de Hema en weer terug op 15.37 uur en omstreeks 15.44 uur op camerabeelden van de Shell terwijl hij vanuit de richting van het winkelcentrum in de richting van de Rooseveltstraat loopt. [Getuige A] die een bedrijf heeft op het Vijf Meiplein heeft [slachtoffer] kort voor het schietincident - naar schatting 15 tot 20 minuten er voor - zien lopen vanuit de richting van de Bart Smit winkel in de richting van New York Pizza. Om 17.17 uur tankt [slachtoffer] bij het tankstation van de Shell. Om 17.22.47 uur loopt [slachtoffer] de AH winkel in en verlaat deze om 17.33.39 uur, waarna hij om 17.34.20 uur de HEMA ingaat en deze om 17.41.09 weer uitloopt. [Slachtoffer] rijdt dan met de auto weg, over de Kuipers-Rietbergstraat, langs Snackbar Vijf Mei en linksaf de Rooseveltstraat in de richting van de rotonde omstreeks 17.51 uur.
De surveillance eenheid die na de bij de politiekamer van de eenheid Den Haag omstreeks 17.56 uur binnengekomen melding ter plaatse is gestuurd treft het slachtoffer aan op de Gieterijstraat met de voeten richting Rooseveltstraat en met het hoofd richting de Fitterstraat. [Slachtoffer] is ondanks meerdere operaties op 16 juni 2016 omstreeks 03.30 uur in het Leids Universitair Medisch Centrum overleden. Op 17 juni is door de patholoog dr. A. Maes sectie verricht op het stoffelijk overschot. Bij de sectie zijn circa 33 bij leven opgelopen perforaties waargenomen met het aspect van schotverwondingen, overeenkomend met 5 inschotverwondingen en circa 13 doorschotverwondingen. Tevens zijn 5 projectielen en enkele projectieldelen in het lichaam aangetroffen. De conclusie van de sectie luidt dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van verwikkelingen van meermalen bij leven opgelopen schotwonden.
2. Getuigen
Het schietincident is waargenomen door getuigen. Kort na het schietincident en in de periode daarop volgend zijn meerdere getuigen gehoord. Een aantal getuigen is later nog door de rechter-commissaris en de raadsheer-commissaris gehoord in aanwezigheid van de verdediging.
[Getuige 1] reed op 14 juni 2016 omstreeks 17.50 uur op de fiets op de Rooseveltstraat ter hoogte van de Gieterijstraat over de eerste verkeersdrempel. Zij verklaart dat zij daar een busje zag staan met de voorzijde richting het Kiljanpad en de Telderskade. Toen zij over de tweede drempel was gefietst hoorde zij het geluid van wat zij als ‘bommetjes’ aanduidt. Toen zij omkeek zag zij een persoon staan met een machinegeweer. Zij schat de afstand toen zij het geluid hoorde en voor het eerst omkeek op 20 meter. Die persoon liep vervolgens het busje in. Een andere persoon draaide om het busje heen om in te stappen. Het busje reed weg in de richting van het Kiljanpad. De getuige omschrijft de schutter als een jonge, in het zwart geklede man met iets over zijn hoofd en een met iets zwarts bedekt gezicht; zij schat zijn lengte op 1,85 meter. Ook de andere persoon beschrijft zij als een man met zwarte kleding. Nadat zij het busje weg heeft zien rijden is zij een stukje doorgefietst en is vervolgens teruggefietst. Bij de rechter-commissaris verklaart zij dat het voorbij rijden, het horen van het geluid en het terugrijden bij elkaar 2 of 3 minuten heeft geduurd. Ze dacht dat het een Volkswagenbusje was gelet op haar waarneming van een rond teken daarop. De jongen die aan de rechterkant instapte, stapte volgens haar meer in het midden van het busje in. Zij heeft het busje stil zien staan bij het Kiljanpad.
[Getuige 2] zat buiten voor zijn huis aan [adres] toen hij uit het niets harde geluiden hoorde die klonken als ‘Tak-Tak-Tak-Tak. Hij liep naar het geluid toe en keek op de kruising van de Gieterijstraat en de Fitterstraat de Rooseveltstraat in. Op een afstand van ongeveer 30 meter zag hij een auto met daarin twee mannen die aan het schreeuwen waren; een van die mannen riep iets in de zin van ‘Weg hier’. De auto reed weg over de Rooseveltstraat in de richting van de Telderskade. De dochter van [getuige 2], [getuige 3], is eveneens als getuige gehoord. Zij was voor het raam in haar slaapkamer op de tweede etage van de woning aan het appen met vriendinnen om 17.55 uur en toen zij naar buiten keek zag zij een zwart busje staan op ongeveer 150 meter afstand. Uit het busje stapte een man met een langwerpig voorwerp in zijn hand. Nadat er op het slachtoffer was geschoten vanaf een afstand van ongeveer 2 tot 2,5 meter, draaide de man die schoot zich om en stapte in het busje. Ze hoorde dat de bestuurder riep ‘stap in’ of ‘kom nu’. Vervolgens reed het busje weg. De schutter stapte volgens de getuige aan de bijrijderskant het busje in.
[Getuige 4] kwam op 14 juni 2016 rond 18 uur met de auto thuis van zijn werk. Hem viel een zwarte Caddy op die daar geparkeerd stond. Die Caddy had geblindeerde ramen. Toen [getuige 4] binnen was in het kantoor aan de Rooseveltstraat [nummer] zag hij op een afstand van nog geen drie meter de Caddy wegrijden in de richting van de Gieterijstraat. Nagenoeg direct daarna hoorde [getuige 4] knallen, een geluid als van een klopboor, tik, tik, tik, zo’n 5 keer of meer.
De getuigen [getuige 5] en [getuige 6] zaten op 14 juni 2016 tussen 17.00 en 18.00 uur in de jeep van [getuige 6] voor de flat Bella Rosa aan de Telderskade waar [getuige 5] woont. Vanuit de flat gezien stond hun auto het dichtst bij doorgaande weg in een parkeervak. De auto stond met de neus van dat voertuig naar de straatzijde toe. Zij stonden op het punt om weg te rijden toen [getuige 5] [getuige 6] ineens hoorde zeggen: ‘Moet je kijken er valt een kerel uit een auto’. [Getuige 5] keek in de richting van de Telderskade en zag een man met een bril en een bivakmuts op die links van hem kwam aanrennen. Die man rende over het trottoir op ongeveer een meter van de getuigen achter hun auto langs. Gelijktijdig zag [getuige 5] een zwarte Volkswagen Caddy links van hem de straat in rijden. Omdat [getuige 5] het niet vertrouwde zei hij tegen [getuige 6] dat die moest gaan rijden. Hij heeft het kenteken van de Caddy onthouden. Hij heeft 112 gebeld met de mededeling dat er een scooter werd gestolen op de Telderskade en het kenteken van de Caddy doorgegeven. De man met de bivakmuts die achter de auto was gelopen is op de scooter weggereden over de weg van het Kiljanpad en vervolgens voor de flat van [getuige 5] langs in de richting van het fietspad. De zwarte Caddy stond voor een auto die op de oprit stond van een oude school gelegen aan het Kiljanpad. [Getuige 5] zag dat een persoon achter op de scooter stapte en dat de scooter met twee personen daarop wegreed over het fietspad in de richting van de Haagweg. Hij zag op dat moment geen andere mensen in de straat. De man met de bivakmuts was jonger dan [getuige 5] die 30 jaar oud is; de man was brildragend en had een blanke huidskleur. Hij was ongeveer even lang als [getuige 5] (1,80-1,85 meter), slank en hij droeg donkere kleding en schoenen. De persoon achterop de scooter was een man met volgens [getuige 5] donker krullend haar of bivakmuts, en naar diens gevoel in het zwart gekleed. Bij gelegenheid van zijn verhoor bij de rechter-commissaris verklaart [getuige 5] dat hij naar het Caddy busje keek en zag dat die man eruit viel. Die persoon viel volgens hem uit de schuifdeur achter de passagierszijde van de Caddy en die persoon rende achter hem en [getuige 6] langs naar een scooter die op ongeveer 50 meter van hem en [getuige 6] afstond.
[Getuige 6] verklaart dat hij en [getuige 5] op 14 juni 2016 om ongeveer 17.55 uur in de auto zaten bij de parkeervakken voor de flat. [Getuige 6] was uitgestapt om aan de bijrijderskant de spiegel goed te zetten toen hij een geluid hoorde alsof er een rolluik dicht werd gedaan. Ineens zagen hij en [getuige 5] een zwart busje komen aanrijden hun kant op. De schuifdeur van dat busje ging open en [getuige 6] zag daar een persoon uit vallen die vervolgens op hem, [getuige 6], af rende. Die man was blank, hij droeg een bivakmuts en donkere kleding. [Getuige 6] zag in het gat bij de ogen van die bivakmuts iets glimmends dat hem deed denken aan een bril. Die man rende vervolgens om hem heen naar een scooter die daar bij de flat stond met de voorkant in de richting van de weg. Het busje werd geparkeerd schuin tegenover hem, [getuige 6], en [getuige 5] bij het schooltje. Toen [getuige 6] het parkeervak uitreed zag hij in zijn achteruitkijkspiegel op een afstand van 20 tot 24 meter een tweede persoon, de bestuurder van het busje, achterop de scooter springen. De bestuurder van het busje droeg donkere kleding en een bivakmuts. Beide personen reden op de scooter weg. Tussen het ‘rolluikgeluid’ dat [getuige 6] hoorde toen hij bij de spiegel aan de bijrijderskant van zijn eigen auto stond, en het moment dat het zwarte busje aan kwam rijden toen [getuige 6] bij zijn eigen (bestuurders)deur stond zaten misschien 10 seconden. [Getuige 6] heeft constant zicht gehad op de persoon die voorop de scooter ging zitten.
[Getuige 7], die als bezorger voor een apotheek op 14 juni 2016 aanwezig was in het appartementencomplex aan de Telderskade, heeft verklaard dat hij toen hij het complex uit kwam lopen een man aan zag komen met een bivakmuts op. Die man rende. [Getuige 7] zag naast de ingang van het appartementencomplex een scooter staan. De ingang en uitgang van het appartementencomplex is aan het Kiljanpad. [Getuige 7] zag dat de man gelijk op rende met een Caddy busje met het kenteken [---], dat [getuige 7] in zijn telefoon noteerde. Die scooter reed weg met een bestuurder van wie [getuige 7] geen haren zag, reden waarom het naar zijn, [getuige 7], beleving dezelfde was als de man met de bivakmuts op die hij aan had zien komen rennen. De scooter reed weg in de richting waar het Kiljanpad overgaat in het fietspad. [Getuige 7] heeft vervolgens de politie gebeld om 17.56 uur. Bij gelegenheid van zijn verhoor door de rechter-commissaris heeft [getuige 7] verklaard dat hij de politie heeft gebeld omdat hij wat hij zag heel raar vond. Die persoon rende voorbij met iets op zijn hoofd en hij was met die scooter aan het klooien. [Getuige 7] heeft op een plattegrond aangegeven waar hijzelf, de scooter en de Caddy stonden en hoe die persoon rende.
[Getuige 8] reed op de scooter op de Rooseveltstraat met helm op. Hij heeft bij het tweede zijstraatje het slachtoffer zien liggen. Toen hij zag dat er mensen bij het slachtoffer waren is hij achter een scooter aangereden die op het verlengde van de Rooseveltstraat richting de Jan Wolkersstraat reed, het Kiljanpad over. Op de scooter zaten twee personen. [Getuige 8] heeft gezien dat een persoon voorop en een persoon achterop stapte. Omdat hij dacht dat die scooter mogelijk met het schietincident te maken had is hij die gevolgd. Die twee personen droegen geen helm, zij hadden zwarte kleding aan en in het parkje deed de persoon achterop een capuchon op. [Getuige 8] heeft de achtervolging gestaakt toe de scooter met de twee personen het Schrijverspark in reed.
[Getuige 9] liep op 14 juni 2016 omstreeks 17.50-17.55 uur op de Jan Wolkersstraat vanuit de Lucebertstraat in de richting van het Kiljanpad. Vanaf het fietspad van het Kiljanpad zag hij een hem tegemoetkomende scooter met daarop twee personen zonder helm. De scooter reed met hoge snelheid. De personen op de scooter leken hem rond de 20 tot 25 jaar, de bijrijder leek hem iets ouder. Beide hadden een lichte huidskleur. Zij droegen zwarte kleding. De bijrijder had een soort poncho of cape die erg wapperde; hij hing naar voren geleund naar de bestuurder toe. De getuige heeft alles goed gezien want de afstand tot de scooter was drie meter. De getuige heeft gezien hoe de scooter aan het eind van de straat linksom de bocht nam de Lucebertstraat op. Daar ligt een soort parkje met een speeltuin. Daarna was de scooter niet meer te zien. Achter die scooter zag de getuige nog een scooter rijden met daarop een persoon met een helm. [Getuige 9] is nog nader telefonisch gehoord over zijn waarneming van de handen van de bestuurder van de scooter; volgens de getuige droeg de bestuurder geen handschoenen en heeft hij ‘blanke’ handen gezien.
[Getuige 10] was in zijn vrije tijd op 14 juni 2016 rond 18.00 uur in een woning aan de [adres] te Leiden, gelegen tussen de Haagweg en de Toussaintkade. Hij hoorde een geluid van een scooter hoog op toeren en zag vervolgens vanuit een woning van rechts naar links, afkomstig uit de richting van de Toussaintkade en gaande in de richting van de Haagweg in een flits een donkere scooter voorbijrijden. Op die scooter zag hij een persoon met wapperende zwarte stof achter zich, een veel te grote jas of zo. Volgens de getuige kan het niet anders zijn dan dat de scooter in richting Haagweg ging want hij minderde geen gas bij kruising met Van Lennepstraat. Bij gelegenheid van zijn verhoor bij de rechter-commissaris verklaart [getuige 10] nogmaals dat er iets geks wapperde achter de laatste persoon. Op dat moment reden er volgens de getuige geen andere scooters.
3. De zwarte Volkswagen Caddy
De zwarte Volkswagen Caddy (hierna: de Caddy) is op aanwijzen van [getuige 5] op 14 juni 2016 aangetroffen op het Kiljanpad omstreeks 18:00 uur. De afstand tussen de hoek van de Gieterijstraat en de aangetroffen Caddy bedroeg 142 meter. Uit onderzoek door de politie is het volgende gebleken. Het op de auto bevestigde kenteken [---] bleek vals. Het bij de auto behorende kenteken was [---]. De auto was in de nacht van 16 op 17 januari 2016 in Amsterdam gestolen. Met de auto is op 30 mei 2016 om 05.45.51 uur op de kruising Churchilllaan-Telderskade-Cornelis Schuytlaan te Leiden een verkeersovertreding begaan. De echte kentekenhouder van het kenteken [---] heeft op 12 juni 2016 aangifte gedaan van het frauduleus gebruik van dat kenteken.
Met betrekking tot de Caddy werd het volgende geconstateerd en aangetroffen.
Op een stapel blauwe vouwkratjes achterin de laadruimte werd een pistoolmitrailleur met houder en demper, zonder patronen aangetroffen. Naast die pistoolmitrailleur lagen aanmaakblokjes. Op de vloer van de laadruimte werd een pistool merk Walther PPK met daarin een patroonmagazijn met 8 patronen kaliber 7.65 aangetroffen. In een krat op een grijze deken lag een pistool van het merk Glock dat open stond met daarin een houder met 9 patronen kaliber 9 mm. Tevens trof de politie een jerrycan die open stond. In de laadruimte werd een sterke benzinelucht geroken.
De pistoolmitrailleur is onderzocht en bleek te zijn een wapen van het merk CZ, model VZ 61, type Skorpion kaliber 7.65 mm met een patroonmagazijn voor 20 patronen. Het Nederlands Forensisch Instituut heeft onderzoek verricht aan de hulzen, kogels en kogeldelen die waren veiliggesteld op de plaats delict en/of uit het lichaam van [slachtoffer] waren verwijderd.
Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat de vuurwapens, te weten de twee pistolen en de pistoolmitrailleur [AAJF4647NL, -49NL en -50NL] ergens anders in Nederland zijn gebruikt bij schietincidenten, waarvan de hulzen zijn opgenomen in de Landelijke Verzameling Kogels en Hulzen en IBIS en die plaatsvonden na 1 januari 2005 en waarvan de kogels zijn opgenomen na 1 januari 2014.
Er zijn aanwijzingen gevonden dat de verschoten munitiedelen afkomstig zijn uit de pistoolmitrailleur [AAJF4650NL]. De sterkte van deze aanwijzingen wordt hieronder verder toegelicht.
Voor elk van de negentien onderzochte hulzen kaliber 7,65mm Browning, en het vuurwapen [AAJF4650NL] zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 1: De huls is verschoten met het vuurwapen.
Hypothese 2: De huls is verschoten met een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als het vuurwapen.
De bevindingen van het vergelijkend hulsonderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Voor elk van de kogels en de kogel waar het kogelmanteldeel van afkomstig is, die het best passen bij het kaliber 7,65mm Browning, en het pistoolmitrailleur [AAJF4650NL] zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 3: De kogel is afgevuurd uit de loop van het vuurwapen [AAJF4650NL].
Hypothese 4: De kogel is afgevuurd uit een andere loop van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als de loop van het vuurwapen.
De bevindingen zijn voor wat betreft het kogelmanteldeel en de kogels [AAHX1913NL en AAJF4676NL] minimaal veel waarschijnlijker wanneer hypothese 3 waar is dan wanneer hypothese 4 waar is. ·
De bevindingen zijn voor wat betreft de overige kogels minimaal zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 3 waar is dan wanneer hypothese 4 waar is.
De Caddy is op 8 juni 2016 ’s avonds rond 22.00 uur door getuigen [getuige 11] en [getuige 12] waargenomen in de Verdistraat in Leiden met de neus in de richting van de Churchilllaan. [Getuige 13] doet dezelfde waarneming. Hij ziet de andere ochtend om 8.00 uur de auto zonder licht staan. Om 8.30 uur ziet hij twee jonge mannen bij de auto staan. Die mannen komen om 10.30 uur met een accu aan en aan het begin van de middag is de auto weg. Onderzoek aan de Caddy heeft uitgewezen dat er recent een nieuwe accu in was geplaatst en dat er maar 4 kilometer mee gereden is. Op 10 juni 2016 zag de [getuige 14] dat een donkere en een blanke jongen op het Kiljanpad een grijze scooter uitlaadden uit een zwart busje dat ‘iets met’ VFN in het kenteken had. Dit was hetzelfde busje als zij na de liquidatie heeft gezien. Op 14 juni 2016 is de Caddy door [getuige 15] omstreeks 10 uur waargenomen op de oprit naar het schooltje vanaf het Kiljanpad. Kort voor de liquidatie heeft [getuige 4] een zwarte Caddy op de Fitterstraat zien staan die hij nooit eerder in de straat had gezien en dat vond hij verdacht.
Bij een doorzoeking ter inbeslagneming op 21 juli 2016 in de woning aan de [adres] waar de [verdachte] regelmatig verbleef, zijn in de woonkamer onder een vloerkleed valse kentekenplaten voorzien van het kenteken [---]aangetroffen. Die kentekenplaten zijn onderzocht en vergeleken met de valse kentekenplaten [---] op de Caddy. De conclusie van dat werktuigkundig onderzoek luidt dat die beide sets kentekenplaten naar alle waarschijnlijkheid zijn vervaardigd op dezelfde machine.
4. De scooter Piaggio Skipper LX 125 cc
Ook de scooter die wegreed bij de flat op de Telderskade is nader onderzocht. De scooter met kenteken [---] is op of omstreeks 11 juni 2016 bij de flat aan de Telderskade geplaatst volgens getuigen [getuige 14] en [getuige 16]. [Getuige 17] heeft de scooter op maandag 13 juni 2016 rond 16 uur zien staan.
De scooter was een Piaggio Skipper LX 125 cc (hierna: de Piaggio) en stond vast op het stuurslot en met een zwarte ketting aan het fietsenrek. De scooter van bouwjaar 1999 bleek zonder kenteken op 19 mei 2016 in Duitsland gekocht en op 23 mei 2016 doorverkocht in Nederland. Daarop heeft de verdachte de scooter gekocht. De Piaggio had geen echte kentekenplaat maar een kartonnen plaat met een kenteken behorend bij een Kymco Agility 50. Dat kenteken behoorde bij een scooter met de echte kentekenplaat toebehorende aan een persoon in Krommenie.
De Piaggio is op 21 juni 2016 op de Weddesteeg in Leiden ter hoogte van huisnummer 17 aangetroffen. [Verdachte] heeft verklaard dat hij het is geweest die de Piaggio in de Weddesteeg heeft weggezet op 14 juni 2016. Hij was ook degene die als bestuurder van die scooter zichtbaar is op de camerabeelden van de beveiligingscamera op de Jan Wolkersstraat op 14 juni 2016 omstreeks 17.55.31 uur. Op die camerabeelden is ook een bijrijder op de scooter zichtbaar, met een wapperend kledingstuk.
5. Conclusie
Op grond van de vorenstaande bewijsmiddelen komt het hof tot de conclusie dat [slachtoffer] om het leven is gekomen door schoten afgevuurd met de in de Caddy aangetroffen pistoolmitrailleur. Hierbij waren twee personen betrokken, die aan kwamen rijden in de Caddy en vertrokken in de Caddy. De ene persoon schoot met de pistoolmitrailleur en de andere persoon maande de schutter aan ‘stap in’ of ‘kom nu’ en bestuurde de Caddy bij vertrek van die twee personen in de Caddy. De Caddy is op het Kiljanpad tot stilstand gekomen waarna die twee personen op een bij de Telderskade geparkeerd staande scooter zijn gestapt en weggereden.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of die twee personen [verdachte] en diens medeverdachte [medeverdachte] zijn, nu [medeverdachte] ontkent de tweede persoon op de scooter zijn geweest en nu [verdachte] weliswaar heeft erkend dat hij de bestuurder van de scooter op de camerabeelden op de Jan Wolkersstraat is geweest maar voor zijn aanwezigheid toen en daar een andere verklaring heeft gegeven.
De bewijsvraag met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte en diens medeverdachte
6. De schutter
[Verdachte] heeft verklaard dat hij is te zien op de camerabeelden in de Jan Wolkersstraat als bestuurder van de Piaggio, nadat had hij deze op het Kiljanpad van het slot had gehaald en er (met iemand achterop) op was weggereden. Niet ter discussie staat dat dit onmiddellijk na de liquidatie van [slachtoffer] en vlakbij de plaats delict was. De vraag is of het [verdachte] is geweest die [slachtoffer] heeft neergeschoten.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de schutter na het neerschieten van [slachtoffer] op de Gieterijstraat aan de bijrijderskant van de Caddy is ingestapt en dat deze Caddy naar het Kiljanpad is gereden, waar eerst een man uit de bijrijderskant van de langzaam rijdende Caddy stapt (of in de woorden van een getuige: valt). Vervolgens wordt de Caddy geparkeerd en stapt de bestuurder uit.
Het hof overweegt dat indien wordt vastgesteld dat de man die aan het Kiljanpad uit de bijrijderskant uit de Caddy stapte (of: viel) ook degene was die de Piaggio van het slot haalde en als bestuurder erop plaats nam, daarmee tevens vaststaat dat [verdachte] de schutter was.
Het hof acht de volgende getuigenverklaringen daarvoor van belang:
[Getuige 6] zag dat aan de bijrijderskant van de Caddy een schuifdeur open gaan waar een man uitkwam. De man rende achter de getuige langs naar een scooter en reed daarmee over het fietspad weg. [Getuige 6] zag een tweede persoon, de bestuurder van het busje, achterop de scooter springen.
[Getuige 5] zag nadat [getuige 6] zei “moet je kijken er valt een kerel uit die auto”, een man komen aanrennen. Die man rende achter de getuige langs naar een scooter. Die man stapte op een scooter en reed met een tweede persoon achterop weg.
[Getuige 7] zag iemand voor zich langs rennen. Die persoon was bezig met het slot van een scooter. Uit zijn ten overstaan van de rechter-commissaris gemaakte situatieschets volgt dat deze persoon vanuit de rijrichting van de Caddy rent naar de plek waar de scooter stond.
Uit deze drie verklaringen kan worden afgeleid dat één en dezelfde man uit de bijrijdersplaats van de Caddy komt, de Piaggio van het slot haalt en als bestuurder er op plaatsneemt. Uit die vaststelling volgt dat [verdachte] – die bekend heeft de bestuurder van de Piaggio te zijn geweest – op het Kiljanpad uit de bijrijdersplaats van de Caddy is gekomen nadat hij op de plaats delict daar is ingestapt.
Het hof wijst er bovendien op dat zowel [getuige 5] als [getuige 6], zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris, hebben verklaard dat degene die uit de bijrijdersplaats van de Caddy kwam een bril ophad. Het feit dat [verdachte] op de camerabeelden in de Jan Wolkersstraat als bestuurder van de Piaggio een bril draagt, ondersteunt de stelling dat [verdachte] de man is die uit de bijrijdersplaats van de Caddy stapt en vervolgens op de scooter stapt.
Voordat het hof vaststelt of [verdachte] de schutter is geweest bespreekt het eerst het alternatieve scenario. Het hof beziet vervolgens of er overige redengevende omstandigheden zijn om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde te komen.
7. Het alternatieve scenario
[Verdachte] heeft – samengevat weergegeven – bij de politie verklaard dat hij in Amsterdam een eerder dat jaar gestolen zwarte Volkswagen Caddy had gekocht. Hij heeft deze in de tussenliggende periode gebruikt en vervolgens verkocht in Leiden aan jongens die in drugs dealden. Intussen had hij niets aan de Caddy veranderd. Later heeft [verdachte] ook nog een grijze Piaggio met een van deze jongens geruild voor een andere scooter. Een week later heeft [verdachte] toegezegd deze Piaggio terug te kopen van die jongen. Daartoe zijn [verdachte] en [medeverdachte] in de ochtend van 14 juni 2016 in een Citroën Berlingo (hierna: de Berlingo) naar Leiden gereden. De bedoeling was om de Piaggio in te laden en samen terug te rijden. [Verdachte] heeft ‘s ochtends 500 euro aan de eerder genoemde jongen betaald en de sleutels van de Piaggo in ontvangst genomen, waarna de jongen de straatnaam gaf waar de Piaggio stond. [Verdachte] kon de Piaggio echter niet vinden. Daarop heeft [verdachte] telefonisch contact gezocht met de jongen. De jongen zei tegen [verdachte] dat hij pas aan het einde van de middag kon afspreken om te laten zien waar de scooter zou staan. Die middag is de jongen met [verdachte] tot halverwege meegelopen en toen zei hij: “nou daar staat die flat en hij staat gewoon onder die flat.” De verdachte verklaarde verder: “Ik probeerde toen die scooter te starten en ik zie in één keer mijn Caddy, mijn Caddy, toen dan hun Caddy aan komen rijden. En ik zie iemand met een bivakmuts uh, ja zie ik uh, aan, uh erin zitten. En vervolgens komt er nog een scooter aan en die pikte hem op en toen zijn ze over het fietspad doorgereden. En eigenlijk een beetje in paniek ben ik erachter aan gegaan, maar ik ben toen rechtdoor gegaan”. Terwijl [verdachte] toekijkt springt de bestuurder van de Caddy dus achterop bij de scooterrijder die aan komt rijden. Beide personen op de scooter hadden een bivakmuts op. [Verdachte] zwijgt bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg over wie bij hem achterop de Piaggio zit.
8. Aanpassing scenario in hoger beroep
[Verdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep voor het eerst verklaard dat de jongen die bij hem achterop de scooter zat, de jongen was die hem ‘s ochtends de Piaggio had verkocht. Hij was met [verdachte] meegelopen naar de Piaggio en daar bij hem achterop gesprongen. Dit nieuwe element in de verklaring van [verdachte] sluit niet aan bij de door hem in het politieverhoor geschetste gang van zaken, waarin de jongen tot halverwege is meegelopen. Waarom hij dit niet eerder heeft verteld, terwijl deze jongen als verkoper van de Piaggio al een rol speelde in het in eerste aanleg gepresenteerde alternatieve scenario, is niet voldoende aannemelijk geworden. [Verdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard geen naam of andere persoonlijke gegevens van deze jongen te hebben, hoewel hij naar eigen zeggen wel telefonisch contact zou hebben gehad met deze jongen.
9. Weerlegging
Het hof oordeelt dat het alternatieve scenario wordt weerlegd door de bewijsmiddelen.
Het hof overweegt daartoe het volgende:
[Verdachte] verklaart bij de politie dat hij bezig is met het starten van zijn Piaggio als er een andere scooter aan komt rijden en een Caddy waarin een man met een bivakmuts zit. De man die uit de Caddy komt stapt achterop de andere scooter en die scooter rijdt weg. In de lezing van de verdachte bij de politie komt er dus slechts één man uit de Caddy; de man die achterop stapt bij de andere scooter. Deze stelling wordt weerlegd in de verklaringen van [getuige 7], zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris. Hij verklaart bij de rechter-commissaris dat hij uit het appartementencomplex kwam gelopen en iemand voor zich langs zag rennen en hij verklaart bij de politie dat deze man gelijk met de Caddy op rende. Hij zag dat die persoon bezig was met het slot van de scooter. Op zijn situatie schets bij dit verhoor is te zien dat deze persoon rent vanuit de rijrichting van de Caddy naar de plek waar de Piaggio stond. Verder heeft [getuige 6] bij de politie verklaard en herhaald bij de rechter-commissaris alsook [getuige 5] bij de rechter-commissaris verklaard dat hij een man uit de Caddy zag vallen die vervolgens langs hem rende en de scooter pakte. [Getuige 6] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de man die uit de Caddy viel achter hem langs rende om de scooter te pakken en ermee de straat op reed, waarna de persoon uit het busje achterop is gaan zitten.
In het alternatieve scenario van [verdachte], zoals bij de politie verklaard, zijn er twee scooters. Met, op de ene scooter, twee personen met bivakmutsen. Er zit een persoon voorop de scooter, die met de persoon uit de Caddy achterop weg rijdt. Op de tweede scooter, de Piaggio, zit [verdachte] met achterop een persoon. In hoger beroep heeft [verdachte] verklaard dat die persoon hem die ochtend de Piaggio had verkocht. [Getuige 8] heeft echter bij de rechter-commissaris verklaard dat hij voor zich een scooter zag stilstaan. Hij zag iemand op de scooter zitten en er ging iemand achterop zitten. Hij ging er op zijn scooter achteraan, maar kon hen niet bijhouden. De Jong had een helm op. Er waren geen andere mensen of voertuigen in de buurt. Deze verklaring strookt met de verklaring van [getuige 9]. Hij heeft bij de politie en bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op de Jan Wolkersstraat in de richting van het Kiljanpad kwam aanlopen en daar een scooter zag met twee mannen erop, die hem met een rotvaart voorbij reden. Hij zag daarna een scooter met daarop een ouder iemand met een helm op. Die reed met een normale snelheid achter die andere scooter aan. De vraag of hij vlak daarvoor nog iemand op een scooter of brommer heeft zien rijden heeft [getuige 9] ontkennend beantwoord.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat een man uit de Caddy is gekomen en dat deze man vervolgens naar de Piaggio is gerend, het slot van de Piaggio heeft gehaald en er met de bestuurder van de Caddy op is weggereden. Er is één scooter met twee mannen geweest, namelijk de eerste snelle Piaggio met daarop [verdachte] als bestuurder. Daarachter reed [getuige 8]. Daarmee is het alternatief scenario weerlegd.
10. Valse kentekenplaten
Tussen het alternatieve scenario en de bewijsmiddelen bestaat nog een andere onverklaarbare tegenstrijdigheid. [Verdachte] heeft verklaard dat hij de Caddy heeft gekocht en deze in ongewijzigde staat heeft doorverkocht. Hij herkende dus ook “zijn” Caddy direct toen deze met een man met een bivakmuts achter het stuur aan kwam rijden. De ongewijzigde Caddy met de gemaskerde man, deden de verdachte in paniek op de vlucht slaan.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat aan de [adres], waar [verdachte] verbleef, valse kentekenplaten zijn aangetroffen die naar alle waarschijnlijkheid zijn vervaardigd door dezelfde (pers)machine als de valse kentekenplaten die op de Caddy zaten toen deze na de moord op [slachtoffer] verlaten op het Kiljanpad werd aangetroffen. De door [verdachte] opgevoerde verkoop van de Caddy in ongewijzigde staat ruim vóór de moord wordt door de omstandigheid dat [verdachte] geen verklaring heeft gegeven die de redengevendheid van de bewijsmiddelen ontzenuwt als onaannemelijk terzijde geschoven.
11. Afstemming op het dossier
Het hof tekent nog het volgende aan. Vanaf zijn aanhouding op 21 juli 2016 heeft [verdachte] zich op zijn zwijgrecht beroepen. Dit was uiteraard zijn goed recht. In zijn politieverhoor van 8 januari 2018 heeft [verdachte] voor het eerst zijn lezing van wat er op 14 juni 2016 omstreeks 18.00 uur nabij de Telderskade heeft plaatsgevonden gegeven. Hij presenteerde daarin het hierboven weergegeven alternatief scenario, zij het dat hij toen niet verklaarde over de bijrijder. [Verdachte] beschikte toen over de resultaten van het politieonderzoek. De vraag rijst waarom [verdachte] dit alternatief scenario pas zo laat heeft gegeven.
Vanuit de positie van [verdachte] was dit een tamelijk voor de hand liggend verhaal, waarin hij een gestolen Caddy had gekocht en verkocht, de Piaggio op 14 juni 2016 had teruggekocht en bij het ophalen ervan compleet werd verrast door deze Caddy, waaruit een man met een bivakmuts kwam, die bij een andere man met bivakmuts achterop een scooter sprong, waarna de verdachte er in paniek achteraan is gereden. De presentatie hiervan na
17 maanden voorlopige hechtenis, heeft bij het hof bepaald vragen opgeroepen ten aanzien van de geloofwaardigheid ervan. Daarbij speelt ook een rol dat [verdachte] om nader NFI onderzoek naar de tot hem herleidbare sporen in de Caddy heeft verzocht, terwijl hij in het alternatieve scenario een voor de hand liggende verklaring daarvoor heeft, namelijk zijn gebruik van de Caddy in de periode voor de verkoop (en dus ruim voor de liquidatie) ervan in Leiden.
12. Overige redengevende omstandigheden
[Verdachte] heeft de Piaggio achtergelaten in de Weddesteeg in Leiden niet ver van Leiden Centraal. Hij heeft de sleutels naar eigen zeggen in het water gegooid. Dit is opmerkelijk aangezien de verdachte er die ochtend € 500 voor had betaald en een halve dag had gewacht om deze te kunnen ophalen. Aan de verklaring dat hij de Piaggio in paniek heeft achtergelaten na het zien van de twee mannen met bivakmutsen bij de Caddy op het Kiljanpad gaat het hof voorbij, aangezien deze mannen slechts in het verworpen alternatieve scenario figureerden. Met het achterlaten van de Piaggio heeft [verdachte] beoogd de pakkans te verkleinen.
Geheel geen toelichting – zelfs niet in het alternatief scenario – heeft de verdachte gegeven op de vaststelling dat hij in de Weddesteeg ook zijn jas (ook te zien op de beelden uit de Jan Wolkersstraat te 11:12:44 en 11:46:10) die hij op de Piaggio rijdend door de Jan Wolkersstraat droeg, heeft uitgetrokken en deze ergens heeft achtergelaten. De verdachte is in een colbertje bij Leiden Centraal en later ook in Zaandam te zien. Ook het zich ontdoen van kleding kort na een misdrijf om de kans op ontdekking te verkleinen wijst op betrokkenheid daarbij.
13. Conclusie
Het hof stelt vast dat het [verdachte] is geweest die op 14 juni 2016 op de Gieterijstraat/Rooseveltstraat na het schietincident in de Caddy aan de bijrijderszijde is gestapt en aldaar bij de Telderskade uit de bijrijdersplaats van de Caddy naar de Piaggio is gerend, deze Piaggio van het slot heeft gehaald en over het Kiljanpad en de Jan Wolkersstraat is weggereden, waarna hij deze in de Weddesteeg heeft achtergelaten. Het hof acht bewezen dat [verdachte] [slachtoffer] heeft neergeschoten.
14. De bestuurder van de Caddy en de bijrijder op de Piaggio
Vast staat dat de liquidatie door twee personen is uitgevoerd. De daders stapten uit een zwarte Caddy en reden weg vanaf de kruising van de Rooseveltstraat met de Gieterijstraat in dezelfde Caddy. Nabij het Kiljanpad is een zwarte Caddy aangetroffen met daarin een arsenaal aan (automatische) wapens en munitie. De bevindingen van het vergelijkend kogelonderzoek zijn minimaal zeer veel waarschijnlijker als de op de genoemde kruising afgevuurde kogels zijn afgeschoten uit de loop van de in die Caddy aangetroffen pistoolmitrailleur, dan als deze zijn afgevuurd uit een andere loop van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als de loop van de pistoolmitrailleur. Het hof neemt op grond hiervan een rechtstreeks verband tussen de aangetroffen Caddy en het schieten door twee personen aan.
Geconfronteerd met DNA-sporen heeft [verdachte] tegenover de politie als verdachte verklaard dat hij op enig moment, maar niet op 14 juni 2016, in de zwarte Caddy gereden heeft.
Uit een bemonstering van de deurhendel aan de buitenzijde van de schuifdeur van deze Caddy is DNA-mengprofiel verkregen van minimaal twee personen, waarbij de [medeverdachte] niet als donor kan worden uitgesloten. De bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn meer dan 100 miljoen keer waarschijnlijker als het spoor celmateriaal van [medeverdachte] en één willekeurige onbekende persoon bevat dan als het spoor celmateriaal van twee willekeurige onbekende personen bevat.
Ook aan de binnenzijde van de Caddy zijn sporen aangetroffen. Uit een bemonstering van de raambediening aan de bestuurderszijde is DNA-mengprofiel verkregen van minimaal drie personen, waarbij [medeverdachte] niet als donor kan worden uitgesloten. De bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn meer dan 100.000 keer waarschijnlijker als het spoor celmateriaal van [medeverdachte] en twee willekeurige onbekende persoon bevat dan als het spoor celmateriaal van drie willekeurige onbekende personen bevat.
Uit een bemonstering van de hendel ter bediening van de hoogte van de bestuurdersstoel is DNA-mengprofiel verkregen van minimaal vier personen, waarbij [medeverdachte] niet als donor kan worden uitgesloten. De bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn meer dan 3.000 keer waarschijnlijker als het spoor celmateriaal van [medeverdachte] en drie willekeurige onbekende persoon bevat dan als het spoor celmateriaal van vier willekeurige onbekende personen bevat.
Blijkens de vakbijlage van het NFI1.hoort de term “veel waarschijnlijker” bij een ordegrootte aan bewijskracht van 100 – 10.000, “zeer veel waarschijnlijker” bij een ordegrootte aan bewijskracht van 10.000 – 1.000.000 en “extreem veel waarschijnlijker” bij een ordegrootte aan bewijskracht van meer dan 1.000.000.
Het voorgaande brengt mee dat het hof ervan uit zal gaan dat het zeer waarschijnlijk is dat de [medeverdachte] op enig moment DNA op een deurhendel van de Caddy en in de Caddy (in de nabijheid van de bestuurdersstoel) heeft achtergelaten. De door het NFI gerapporteerde bewijskracht van de match in de verschillende sporen is daartoe voldoende hoog, waarbij het hof mede acht heeft geslagen op de omstandigheid dat het niet om één op zichzelf staand spoor gaat, maar om in totaal drie sporen, waarbij twee sporen naar (de omgeving van) de bestuurdersstoel wijzen.
Het hof stelt vast dat [medeverdachte] zich in de ochtend (Jan Wolkersstraat) en in de middag (Bart Smit) in de omgeving van de kruising van de Rooseveltstraat en de Gieterijstraat heeft bevonden. Op de beelden uit de Jan Wolkersstraat blijkt dat hij zich daar toen samen met [verdachte] bevond. Het hof stelt vast dat [medeverdachte] op dat moment een donkerkleurige pet droeg en [verdachte] een bril (terwijl hij blijkens andere foto’s in het dossier en zijn uiterlijk ter terechtzitting niet brildragend is) en een zwart sportjack met capuchon, met wit embleem en witte rits. Zowel [verdachte] als [medeverdachte] droegen donkerkleurige schoenen met een witte zool.
[Verdachte] en [medeverdachte] zijn samen in de ochtend van 14 juni 2016 met de Berlingo vanuit Zaandam naar Leiden gereden. [Verdachte] komt uiteindelijk bij het station Leiden Centraal om 18.05 uur en neemt daar de trein van 18.14 uur richting Haarlem. Hij draagt op dat moment niet langer het zwarte sportjack met capuchon, met wit embleem en witte rits, maar een colbert. [Verdachte] reist terug naar Zaandam. [Medeverdachte] arriveert om 18.09 uur bij het station Leiden Centraal. Hij draagt op dat moment geen donkerkleurige pet, maar een lichte pet. [Medeverdachte] neemt de stoptrein richting Den Haag van 18.19 uur, keert terug op Leiden Centraal om 19.38 uur, neemt naar eigen zeggen de bus, haalt de Berlingo op en keert terug naar Zaandam.
Het hof leidt hieruit af dat op 14 juni 2016
- -
[verdachte] en [medeverdachte] samen vanuit Zaandam naar Leiden zijn gekomen met de Berlingo,
- -
samen de ochtend hebben doorgebracht in het gebied nabij de kruising van de Rooseveltstraat en Gieterijstraat,
- -
in ieder geval [medeverdachte] ook in de middag nog in die omgeving heeft rondgelopen,
- -
[verdachte] en [medeverdachte] ongeveer gelijktijdig kort na de liquidatie aankomen in het stationsgebied en met de trein vanuit station Leiden Centraal weggaan uit Leiden,
- -
zowel [verdachte] als [medeverdachte] op dat moment iets hebben veranderd aan hun kleding, waardoor hun uiterlijk niet meer voldoet aan een eventueel signalement gebaseerd op hun kleding eerder die dag,
- -
[medeverdachte] terugkeert op station Leiden Centraal, de Berlingo ophaalt en naar Zaandam terugkeert.
[Medeverdachte] is op 14 juni 2016 de gebruiker van het [telefoonnummer 1]. Deze telefoon is op 14 juni 2016 buiten bereik van het netwerk tussen 16.25 uur en 18.05 uur. Om 18.05 uur maakt de telefoon gebruik van het basisstation Boommarkt te Leiden. De Weddesteeg, waar de vluchtscooter is achtergelaten, en het stationsgebied in Leiden vallen onder het bereik van dit basisstation. De periode waarin deze telefoon uit stond valt samen met de tijdspanne waarin het ten laste gelegde feit heeft plaatsgevonden en eindigt rond het tijdstip waarop de door [verdachte] bestuurde Piaggio in de Weddesteeg geparkeerd werd.
De telefoon met het [telefoonnummer 1] is na
14 juni 2016 niet meer gebruikt. Het hof leidt uit het voorafgaande af dat de door [medeverdachte] gebruikte telefoon uitstond op 14 juni 2016 tussen 16.25 uur en 18.05 uur en na 14 juni 2016 niet meer gebruikt is.
[Verdachte] heeft naar eigen zeggen alles, ook de telefoon die hij bij zich had, weggegooid bij een brug waar hij de scooter had geparkeerd.
Het hof leidt hieruit af dat [verdachte] zich ontdoet van het sportjack met capuchon en van de telefoon die hij bij zich had door deze weg te gooien bij een brug nabij de Weddesteeg.
Het hof signaleert parallellen tussen de vaststellingen in 14.4, 14.5, 14.6 en 14.7 leidt daaruit af dat [verdachte] en [medeverdachte] in de ochtend van 14 juni 2016 samen zijn opgetrokken in de omgeving van de plaats waar later die dag de liquidatie heeft plaats gevonden, zij gelijktijdig in het stationsgebied in Leiden zijn, en hun telefoons, voor zover de nummers daarvan bij de politie bekend zijn, in ieder geval uit hebben gestaan op 14 juni 2016 tussen 16.25 uur en 18.05 uur, terwijl de telefoon van [medeverdachte] na 14 juni 2016 niet meer is gebruikt.
Zoals hiervoor overwogen hebben [getuige 6] en [getuige 5] gezien dat de bijrijder uit de Caddy ‘viel’ en een scooter ging besturen. [Verdachte] heeft erkend dat hij de bestuurder is van de scooter die gefilmd is op de Jan Wolkersstraat. [Getuige 6] en [getuige 5] hebben ook gezien dat de bestuurder van de Caddy achterop de scooter is gaan zitten. [Getuige 6], [getuige 5] en [getuige 8] hebben geen andere scooter en geen andere personen gezien.
15. Conclusie
Op grond van deze verklaringen acht het hof bewezen dat de bestuurder van de Caddy achterop de Piaggio is gaan zitten. Het hof acht niet aannemelijk geworden dat een ander dan de bestuurder van de Caddy achterop de Piaggio is gaan zitten.
In combinatie met het tijdsverloop tussen het moment van het schieten, de locatie waar de scooter is achtergelaten, de onder 14.1, 14.5, 14.6, 14.7 en 14.8 weergegeven vaststellingen, acht het hof bewezen dat [medeverdachte] de passagier op de Piaggio is.
Gegeven het feit dat de bestuurder van de Caddy achterop de Piaggio is gaan zitten en het hof bewezen acht dat [medeverdachte] de passagier op de Piaggio is, brengt dit mee dat [medeverdachte] ter plaatse van de liquidatie roept ‘stap in’ of ‘kom nu’ en de bestuurder van de Caddy direct na de liquidatie is. Dit vindt steun in de conclusies op basis van het DNA-onderzoek. Gesteld noch gebleken is dat [medeverdachte] op enig ander moment dan op 14 juni 2016 de Caddy heeft bestuurd.
16. Medeplegen
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
[Verdachte] en [medeverdachte] zijn op 14 juni 2016 samen naar Leiden gereden in de Berlingo met [medeverdachte] als bestuurder. Daar hebben zij ’s ochtends te voet gezamenlijk de vluchtroute over het Kiljanpad en de Jan Wolkersstraat bekeken. [Medeverdachte] heeft in de middag van 14 juni 2016 nog rondgelopen in de nabijheid van de woonomgeving van [slachtoffer], terwijl [slachtoffer] de gewoonte had ook ’s middags een rondje te lopen in die omgeving. Aan het eind van de middag heeft [medeverdachte] zijn telefoon uitgezet. [Verdachte] en [medeverdachte] zijn in de Caddy naar de Gieterijstraat gereden. Daar zijn zij uitgestapt. [Verdachte] heeft [slachtoffer] neergeschoten. [Medeverdachte] riep “stap in, kom nu snel” en is achter het stuur gaan zitten. [Verdachte] is aan de bijrijderskant ingestapt. Zij zijn in de Caddy weggereden naar het Kiljanpad, waar zij zijn overgestapt op een Piaggio, met [verdachte] als bestuurder en [medeverdachte] als passagier achterop. Deze Piaggio hebben zij achtergelaten in de Weddesteeg. [Verdachte] heeft kleding en een telefoon in het water gegooid. [Medeverdachte] heeft zijn telefoon aangezet. Beiden zijn afzonderlijk van elkaar naar Leiden Centraal gelopen en hebben – afzonderlijk van elkaar - een trein genomen. [Medeverdachte] heeft later die avond de Berlingo opgehaald en is daarmee naar Zaandam gereden. De telefoon van [medeverdachte] is na 14 juni 2016 niet meer gebruikt.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
17. Voorbedachte raad
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' acht het hof in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
[Verdachte] en [medeverdachte] hebben op 14 juni 2016 langdurig te voet in de nabijheid van de woonomgeving van [slachtoffer] rondgelopen. Het hof ziet dit als een voorverkenning.
Zoals hiervoor reeds overwogen zijn zij in de gestolen Caddy, die was voorzien van valse kentekenplaten, naar de woonomgeving van [slachtoffer] gereden. In de Caddy bevonden zich drie wapens: twee pistolen en een pistoolmitrailleur en een zeer grote hoeveelheid munitie. [Verdachte] en [medeverdachte] zijn uitgestapt. Zij droegen op straat bivakmutsen. [Verdachte] heeft het magazijn van de pistoolmitrailleur op [slachtoffer] leeggeschoten. Vervolgens zijn [verdachte] en [medeverdachte] in de Caddy gestapt, naar de gereedstaande vluchtscooter gereden en daarop over een fietspad weggereden. De vluchtscooter was daar een paar dagen eerder door twee mannen bij de flat neergezet. Ook de Caddy werd in de dagen voorafgaand aan 14 juni 2016 in de omgeving van de plaats delict waargenomen. In de Caddy werden behalve wapens en munitie ook een op dat moment openstaande jerrycan met benzine en aanmaakblokjes aangetroffen.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat [verdachte] samen met [medeverdachte] voorbereidingen heeft getroffen kennelijk om de vlucht te vergemakkelijken en tevens met de bedoeling om sporen uit te kunnen wissen en de kans op ontdekking te verkleinen.
Het hof concludeert uit voorgaande feiten en omstandigheden dan ook dat de verdachte het vooropgezette plan had het slachtoffer van het leven te beroven. Het hof neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat de verdachte vóór de uitvoering van zijn daad, heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht moord bewezen.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bij pleidooi het voorwaardelijke verzoek gedaan tot het horen van [getuige 5] en [getuige 6] als getuigen, welke verzoeken eerder bij gelegenheid van de regiezitting zijn gedaan en door het hof bij beslissing van 25 januari 2019 zijn afgewezen.
Het hof wijst ook thans het verzoek tot het horen van [getuige 5] en [getuige 6] als getuigen af. Deze personen zijn reeds bij de politie alsmede bij de rechter-commissaris (in aanwezigheid van de raadsman) gehoord over de onderwerpen waarover de raadsman hen wenst te bevragen. Gelet op de onderbouwing van het verzoek is de noodzakelijkheid van de gevraagde verhoren niet gebleken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van moord.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Het hof acht daarbij het volgende van belang.
[Verdachte] en [medeverdachte] zijn op 14 juni 2016 naar Leiden gegaan om [slachtoffer] te liquideren. Zij hebben ’s ochtends gezamenlijk de vluchtroute verkend. Aan het eind van de middag zijn zij in een gestolen Caddy met valse kentekenplaten gestapt. [Verdachte] heeft [slachtoffer] op straat neergeschoten door een heel magazijn van een pistoolmitrailleur op hem leeg te schieten. [Medeverdachte] bestuurde vervolgens de Caddy, waarmee ze zijn weggereden naar een gereedstaande vluchtscooter. Gelet op de openstaande jerrycan met benzine en de aanmaakblokjes was het kennelijk de bedoeling om de Caddy in brand te steken.
[Slachtoffer] is op klaarlichte dag aldus op gruwelijke wijze vermoord. Bovendien is de rechtsorde door dit feit, dat plaatsvond op de openbare weg in een woonwijk, ernstig geschokt. Bij buurtbewoners zal de dood van het slachtoffer en de manier waarop hij is gedood veel beroering, afschuw en gevoelens van angst en onveiligheid hebben veroorzaakt. De nietsontziende wijze waarop [slachtoffer] onder vuur is genomen, kenmerkt een kille en uitermate gewelddadige handelwijze. Levensdelicten zijn de ernstigste delicten die er zijn en dienen zwaar bestraft te worden. Door het handelen van de verdachte is aan het slachtoffer het kostbaarste dat een mens bezit, het leven, ontnomen.
De nabestaanden is een groot en onherstelbaar leed en gemis aangedaan. Zij weten niet waarom hun dierbare is vermoord. [Verdachte] ontkent de moord te hebben gepleegd en hij heeft derhalve ook geen enkel inzicht verschaft in de motieven voor zijn gewelddadige gedrag. Ook het hof kan naar het motief slechts raden. [Verdachte] is blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 juni 2019 niet eerder voor een geweldsdelict met politie en justitie in aanraking gekomen. Uit niets kan evenwel worden afgeleid dat verdachte voor een leven buiten de criminaliteit zou willen kiezen. Het gemak en de koelbloedigheid waarmee in de onderhavige zaak [slachtoffer] met een pistoolmitrailleur is geliquideerd doet vrezen voor de toekomst.
[Verdachte] heeft bovendien een jachtgeweer, geluiddemper en een grote hoeveelheid munitie van verschillende kaliber voorhanden gehad (feit 3). Tegen wapenbezit wordt in de regel streng opgetreden met het oog op de veiligheid van personen en om te voorkomen dat wapens voor criminele activiteiten worden gebruikt. Het feit dat [verdachte] kort na de liquidatie de beschikking had over een wapen, een geluiddemper en een grote hoeveelheid munitie, stemt somber voor de toekomst. [Verdachte] heeft laten zien niet terug te deinzen voor het gebruik van vuurwapens. Dat maakt dat het voorhanden hebben van dergelijke wapens in het geval van [verdachte] een onaanvaardbaar risico oplevert waartegen de samenleving voor lange tijd moet worden beschermd.
Gelet op het wapenbezit (feit 3) wordt [verdachte] zwaarder bestraft dan zijn [mededader] bij wie één feit, het medeplegen van moord, bewezen is verklaard. De Justitiële Documentatie van [verdachte] laat bovendien zien dat de verdachte eerder voor een soortgelijk feit als feit 3 is veroordeeld. Immers is hij op 22 mei 2017 in hoger beroep veroordeeld tot acht maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf vanwege het voorhanden hebben van wapens en/of munitie. Dit weegt in zijn nadeel.
Gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten acht het hof een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 4.787,61.
In hoger beroep is deze vordering integraal aan de orde.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet anders dan met een pleidooi tot vrijspraak betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het vorenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 4.787,61 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1].
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 10.343,08 (€ 10.000,- immaterieel en € 343,08 materieel).
De vordering is in hoger beroep integraal gehandhaafd.
Bij brief van 22 juni van mr. Hamers, inclusief bijgevoegde producties, is deze vordering aangevuld en is deze aanvulling namens de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep nader toegelicht. De benadeelde partij wenst de vordering in hoger beroep te verhogen, nu het oorspronkelijk gevorderde bedrag geen recht doet aan de huidige situatie. De benadeelde partij vordert thans een bedrag van € 25.000,- aan immateriële schade, in plaats van het oorspronkelijk gevorderde bedrag van € 10.000,-, en een bedrag van € 9.221,16 aan materiële schade, bestaande uit € 343,08 voor vliegtickets, zijnde het oorspronkelijk gevorderde bedrag, en € 8.878,08 voor verlies aan verdienvermogen tot 2020.
De raadsman heeft verzocht, nu verhoging van de vordering in hoger beroep niet mogelijk is, de vordering voor wat betreft het oorspronkelijk gevorderde bedrag (€ 10.343,08) toe te wijzen en de benadeelde partij ten aanzien van het bedrag dat het oorspronkelijk gevorderde bedrag overstijgt (€ 23.878,08) niet-ontvankelijk te verklaren, maar evenwel voor het volledige in hoger beroep gevorderde bedrag de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op te leggen.
De advocaat-generaal heeft, zoals reeds overwogen, geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 10.000,-. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard. Wel dient ten aanzien van het gehele in hoger beroep gevorderde bedrag (€ 29.439,04) de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet anders dan met een pleidooi tot vrijspraak betwist.
Het hof overweegt het volgende.
Materiële schade
Ingevolge artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan een benadeelde partij zich in hoger beroep binnen de grenzen van zijn eerste vordering voegen. Dat betekent dat het gevorderde bedrag in hoger beroep het oorspronkelijk gevorderde bedrag niet kan overstijgen.
Zoals reeds overwogen is ook de raadsman zich hiervan bewust en heeft hij derhalve verzocht voor het volledig gevorderde bedrag in hoger beroep de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, nu dat blijkens de wet wel tot de mogelijkheden behoort.
Het hof is van oordeel dat hoewel uit de bewoordingen alsmede de wetsgeschiedenis van de totstandkoming van artikel 36f Sr volgt dat de in die bepaling bedoelde maatregel een strafrechtelijke reactie is die los van de beslissing in de voegingsprocedure kan worden gegeven, de vraag naar het bestaan van een causaal verband tussen het feit en de ontstane schade een noodzakelijke voorwaarde is die dient te worden onderzocht.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 343,08 aan materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Naar het oordeel van het hof brengt het onderzoek naar de vraag of de gevorderde materiële schade à € 8.878,08 wegens verlies verdienvermogen een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde een onevenredige belasting van het strafproces met zich mee. De bij de aanvullende vordering gevoegde producties maken dit niet anders. Uit de bijgevoegde brief van GZ-psycholoog drs. [psycholoog] blijkt immers dat de benadeelde partij is verwezen door een psychiater waar zij sinds 2014 onder behandeling is vanwege een aantal reeds voorafgaand aan 14 juni 2016 bestaande klachten. Deze klachten zouden zijn versterkt sinds het bewezenverklaarde feit. Uit deze producties blijkt echter niet hoe de huidige klachten zich verhouden tot de gebeurtenissen op 14 juni 2016 en de reeds voordien bestaande arbeidsongeschiktheid. De benadeelde partij zal in zoverre in haar vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade voor in ieder geval een bedrag van € 10.000,- is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde feit. Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij stelt dat de vóór 14 juni 2016 reeds aanwezige klachten zijn verergerd door de gebeurtenissen op 14 juni 2016 en dat na het vonnis van de rechtbank de schade is vergroot. Uit de gegeven toelichting en de onderbouwing van deze vordering volgt naar het oordeel van het hof niet voldoende concreet in welke mate de thans aanwezige klachten hun oorsprong vinden in de gebeurtenissen op 14 juni 2016 en in welke mate in de voordien aanwezige problemen. Ook is het het hof niet duidelijk waarom de immateriële schade thans zoveel hoger is dan ten tijde van de behandeling van de vordering door de rechtbank (voorjaar 2018).
Het vorenstaande leidt ertoe dat de benadeelde partij voor het de oorspronkelijke vordering overstijgende deel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Nu de vordering ten dele wordt toegewezen dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 10.343,08 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2]. Het hof acht gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen termen aanwezig deze maatregel tot een hoger bedrag op te leggen.
Beslag
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen oordeelt het hof als volgt.
De op de beslaglijst onder 21 tot en met 79 genummerde voorwerpen zal het hof onttrekken aan het verkeer. Het hof maakt daarbij onderscheid tussen de voorwerpen die zien op het onder 1 bewezenverklaarde feit en het onder 3 bewezenverklaarde feit.
De onder 21, 22, 23, 46 t/m 79 genummerde voorwerpen zijn voor onttrekking aangezien met behulp van deze voorwerpen het onder 1 bewezenverklaarde feit is begaan of voorbereid, terwijl deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan strijdig is met de wet of met het algemeen belang.
De onder 24 t/m 45 genummerde voorwerpen zijn voor onttrekking vatbaar aangezien het voorwerpen zijn met betrekking tot welke het (onder 3 bewezenverklaarde) feit is begaan, terwijl deze feiten van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan strijdig is met de wet of met het algemeen belang.
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1 tot en met 20 genummerde voorwerpen.
Verzoek opheffing bevel voorlopige hechtenis
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat, op grond van de bepleitte vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde, de situatie van artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) aan de orde is. In het geval van een veroordeling ter zake van feit 3 zal er naar verwachting een onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd die de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet zal overstijgen.
Het hof is, gelet op de hierna te melden beslissing, van oordeel dat zich geen omstandigheid als bedoeld in artikel 67a, derde lid, Sv voordoet. De bezwaren en gronden voor de voorlopige hechtenis zijn nog steeds aanwezig. Het hof wijst het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis af.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36f, 47, 57, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 25 (vijfentwintig) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 4.787,61 (vierduizend zevenhonderdzevenentachtig euro en eenenzestig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 4.787,61 (vierduizend zevenhonderdzevenentachtig euro en eenenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 57 (zevenenvijftig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 14 juni 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 10.343,08 (tienduizend driehonderddrieënveertig euro en acht cent) bestaande uit € 343,08 (driehonderddrieënveertig euro en acht cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 10.343,08 (tienduizend driehonderddrieënveertig euro en acht cent) bestaande uit € 343,08 (driehonderddrieënveertig euro en acht cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 86 (zesentachtig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 14 juni 2016.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de onder 21 tot en met 79 genummerde voorwerpen.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de onder 1 t/m 20 genummerde voorwerpen.
Het hof wijst het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis af.
Dit arrest is gewezen door mr. A.M.P. Gaakeer, mr. Th.W.H.E. Schmitz en mr. D.M. Thierry, in bijzijn van de griffier mr. L.A. Haas.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 juli 2019.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 23‑07‑2019