Rb. Haarlem, 22-02-2007, nr. 131696
ECLI:NL:RBHAA:2007:AZ9797
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
22-02-2007
- Zaaknummer
131696
- LJN
AZ9797
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2007:AZ9797, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 22‑02‑2007; (Kort geding)
Uitspraak 22‑02‑2007
Inhoudsindicatie
Uitzondering op het beginsel van de formele rechtskracht moet worden aanvaard, nu enerzijds moet worden aangenomen dat eiser materieel gezien het gelijk aan zijn zijde heeft en anderzijds moet worden geconcludeerd dat van onzorgvuldig handelen van de zijde van IBG sprake is.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 131696 / KG ZA 07-34
Vonnis in kort geding van 22 februari 2007
in de zaak van
[EISER],
wonende te IJmuiden, gemeente Velsen,
eiser,
procureur mr. S. Wieberdink,
advocaat mr. B. Smit te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
INFORMATIE BEHEER GROEP,
zetelend te Groningen,
gedaagde,
verschenen bij mr. I. Draaisma.
Partijen zullen hierna [eiser] en IBG genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding
- -
de mondelinge behandeling
- -
de pleitnota van [eiser]
- -
de pleitnota van IBG.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiser] heeft tot 1 augustus 1994 een opleiding gevolgd op grond waarvan hij recht had op studiefinanciering. Bij brief van 3 januari 1997 heeft IBG [eiser] een formulier toe-gestuurd ter controle van zijn bijverdiensten in het jaar 1994, hierna ook aan te duiden als het TC-94-formulier. Daarop staat vermeld dat [eiser] in het tijdvak van 1 januari tot en met 13 juni 1994 netto ƒ 1.097,00 heeft bijverdiend en in het tijdvak 1 januari tot en met 31 de-cember 1994 ƒ 15.957,00.
2.2.
Op 31 augustus 1997 heeft IBG [eiser] onder meer als volgt bericht: “Na controle bij de Belastingdienst is gebleken: u hebt in 1994 inkomen gehad. U hebt hierover een for-mulier Bijverdiensten Controle ontvangen, maar niet teruggestuurd. Gevolgen (…) U hebt
ƒ 2184,42 te veel toelage ontvangen. U ontvangt een acceptgiro om (een deel van uw kort-lopende schuld ( te veel ontvangen toelage) terug te betalen. Als u het niet eens bent met de beslissing kunt u bezwaar maken. Uw bezwaarschrift moet u binnen 6 weken na 30 septem-ber 1997 naar de Informatie Beheer Groep toesturen.”
2.3.
Op 4 oktober 1997 heeft IBG [eiser] medegedeeld: “U hebt uw kortlopende schuld(en) van ƒ 2184,42 niet voor de vervaldatum terugbetaald. Gevolgen: Deze schuld is omgezet in een lening. Als u het niet eens bent met de beslissing kunt u bezwaar maken. Uw bezwaarschrift moet u binnen 6 weken na 3 november 1997 naar de informatie Beheer Groep toesturen.”
2.4.
Bij brieven van 22 november en 22 december 2003 heeft IBG [eiser] gesommeerd een openstaande schuld ad euro 1.043,74 te betalen. Bij brieven van 6 februari en 9 maart 2004 heeft IBG [eiser] opnieuw gesommeerd en bericht dat bij niet voldoening van de schuld een deurwaarder zou worden ingeschakeld.
2.5.
Op 22 maart 2006 heeft IBG een dwangbevel aan [eiser] doen betekenen voor een bedrag van euro 1.911,50. Bij brief van 5 mei 2006 heeft de deurwaarder [eiser] bericht dat, indien hij niet binnen vijf dagen een bedrag van euro 1.917,71 zou voldoen, tot executie van het dwangbevel zou worden overgegaan. Daarop heeft [eiser] een advocaat ingeschakeld, mr. P.H. van Dijck te Haarlem, die zich bij brieven van 11 mei 2006 tot de deurwaarder en tot IBG heeft gericht.
2.6.
Bij brief van 21 juni 2006 heeft de deurwaarder [eiser] bericht dat tot executie van het dwangbevel zou worden overgegaan. Daarop heeft mr. Van Dijck voornoemd de deur-waarder verzocht de executie op te schorten en IBG verzocht zaak van [eiser] nog eens te onderzoeken om in onderling overleg tot een oplossing te komen.
2.7.
De IBG heeft mr. Van Dijck daarop bij brief van 21 juli 2006 medegedeeld dat van heroverweging geen sprake kon zijn omdat de termijn waarbinnen bezwaar kon worden gemaakt reeds lang was verstreken.
2.8.
Bij brief van 13 november 2006 heeft de deurwaarder [eiser] bericht dat bij niet-voldoening van een bedrag van euro 1.947,14 tot beslaglegging op het inkomen of op roe-rende zaken van [eiser] zou worden overgegaan. Nadat mr. Van Dijck vervolgens opnieuw afschriften van alle voorgaande correspondentie aan IBG had toegezonden, heeft IBG haar op 15 november 2006 opnieuw bericht dat van heroverweging geen sprake kon zijn.
2.9.
Bij brief aan [eiser] van 16 januari 2007 heeft de deurwaarder aangekondigd dat ter inning van een schuld ad euro 1.954,78 op 13 februari 2007 tot beslaglegging op aan [eiser] toebehorende roerende zaken zou worden overgegaan.
2.10.
Bij brief van 17 januari 2007 heeft mr. Smit, de huidige advocaat van [eiser], zich tot IBG gewend met het verzoek haar te laten weten of IBG het tot dan toe ingenomen standpunt handhaafde; daarbij werd een beroep gedaan op verjaring van de vordering. IBG heeft daarop geantwoord dat zij niet langer aanspraak maakte op het totale onder 2.9. ge-noemde bedrag, omdat een deel van de vordering was verjaard. IBG handhaafde haar vorde-ring tot euro 544,56, vermeerderd met rente en kosten.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, IBG op straffe van verbeurte van een dwangsom zal veroordelen de aangekondigde executie te staken en gestaakt te houden.
3.2.
IBG voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
[eiser] legt aan zijn vordering primair ten grondslag IBG niets van hem te vorderen heeft. Subsidiair stelt hij dat, voor zover IBG al een vordering op hem zou hebben, die vor-dering inmiddels is verjaard.
4.2.
Ter toelichting op de primaire grondslag heeft [eiser] het volgende aangevoerd. Van 1 januari tot 1 augustus 1994 volgde hij een opleiding en ontving hij studiefinanciering. Gedurende die maanden had hij inkomsten uit een parttime baan. Die inkomsten beliepen
ƒ 1.097,--. Het maximumbedrag dat hij mocht bijverdienen zonder zijn aanspraak op studie-financiering te verliezen was ƒ 670,-- per maand, derhalveƒ 4.690,-- voor een periode van zeven maanden. Daar is hij met zijn inkomsten van ƒ 1.097,-- ruimschoots onder gebleven. Met ingang van 1 augustus 1994 is hij fulltime gaan werken. Over de maanden augustus tot en met december heeft hij een inkomen gehad van ƒ 15.957,--. Die inkomsten kunnen ech-ter niet in aanmerking worden genomen bij de vraag of hij gedurende de maanden januari tot en met juli 1994 te veel heeft verdiend om voor studiefinanciering in aanmerking te ko-men, aangezien hij die inkomsten verwierf in de periode dat hij zijn opleiding had voltooid en geen aanspraak meer maakte op studiefinanciering.
4.3.
[eiser] stelt dat hij na ontvangst van de brief d.d. 3 januari 1997 met het TC-94-formulier telefonisch contact heeft opgenomen met IBG en het vorenstaande heeft uitgelegd. Ook heeft hij op het TC-94-formulier uiteengezet welke bedragen hij in welke maanden heeft verdiend. Het aldus aangevulde formulier heeft hij aan IBG teruggestuurd. Voorts heeft hij op10 oktober 1997 naar aanleiding van het bericht van IBG van 4 oktober 1997 een bezwaarschrift aan IBG toegezonden. Op beide heeft hij nimmer een reactie van IBG ont-vangen. In die situatie kan IBG zich naar de mening van [eiser] niet op de formele rechts-kracht van de beschikkingen beroepen.
4.4.
IBG voert hiertegen het volgende verweer. IBG heeft de inkomensgegevens van [eiser] opgevraagd bij de Belastingdienst en aan hem teruggemeld op het TC-94-formulier. Uit de opgave van de Belastingdienst blijkt dat beide inkomensposten (ƒ 1.097,00 en
ƒ 15.957,00) betrekking hebben op de periode vanaf 1 januari 1994. Op basis daarvan heeft IBG vervolgens berekend dat [eiser] gedurende de maanden januari tot en met juli 1994 maandelijks circa ƒ 1.100,-- aan bijverdiensten heeft gehad. Het maximaal toegestane be-drag is ƒ 670,00 per maand. Derhalve heeft [eiser] gedurende de maanden dat hij studiefi-nanciering ontving teveel bijverdiend. IBG heeft het door [eiser] bedoelde formulier met uitleg omtrent de inkomensgegevens niet terugontvangen. Daarom is hem op 31 augustus 1997 bericht dat hij ƒ 2.184,42 diende terug te betalen. In dat bericht is vermeld dat [eiser], als hij het niet eens was met de beslissing een bezwaarschrift kon indienen. [eiser] heeft geen bezwaarschrift ingediend. De beschikking heeft daardoor formele rechtskracht gekre-gen.
4.5.
Op 4 oktober 1997 is aan [eiser] medegedeeld dat de schuld was omgezet in een lening. Ook bij dat bericht is vermeld dat [eiser] tegen de beslissing een bezwaarschrift kon indienen. Het door hem bedoelde bezwaarschrift d.d. 10 oktober 1997 is niet door IBG ont-vangen. [eiser] had kunnen weten dat IBG zijn bezwaarschrift niet heeft ontvangen, want in de brochure “Studiefinanciering: wat te doen bij problemen” staat duidelijk aangegeven dat IBG de ontvangst van een bezwaarschrift altijd bevestigt. Voorts geldt dat [eiser] uit die brochure had kunnen en moeten begrijpen dat, indien IBG niet binnen zes weken op zijn bezwaarschrift zou hebben gereageerd, dit moest worden opgevat als een fictieve weigering, waartegen [eiser] een beroepsschrift had kunnen indienen. Ook dat heeft [eiser] niet gedaan. Volgens IBG heeft de beschikking van 4 oktober 1997 daardoor eveneens formele rechts-kracht gekregen. IBG is van mening dat het vasthouden aan de formele rechtskracht geen klemmende bezwaren oplevert en stelt zich daarom op het standpunt dat de aangekondigde executie kan worden voortgezet.
4.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] zich terecht op het standpunt stelt dat zijn inkomsten gedurende de maanden januari tot en met juli 1994 onder het toege-stane maximum van ƒ 4.690,-- zijn gebleven. Het TC-94-formulier vermeldt bij “Overzicht gegevens van de Belastingdienst” bij de periode 1 januari tot en met 13 juni 1994 een fis-caal loon van ƒ 1.097,-- en bij de periode van 1 januari tot en met 31 december 1994 een fiscaal loon van ƒ 15.957,--. Gelet op de door [eiser] gegeven toelichting is vooralsnog vol-doende aannemelijk dat het eerste bedrag betrekking heeft op de periode dat [eiser] onder-wijs volgde en daarbij part-time werkte en het tweede bedrag op de periode dat hij, na het behalen van zijn diploma, full-time heeft gewerkt. Tegen die achtergrond is eveneens aan-nemelijk dat IBG hier ten onrechte het totaal verdiende bedrag over het gehele kalenderjaar door twaalf heeft gedeeld om tot een maandelijks bijverdienste van circa ƒ 1.100,-- te ko-men en daaruit te concluderen dat [eiser] gedurende de maanden dat hij studiefinanciering ontving meer heeft bijverdiend dan het toegestane maximum.
4.7.
Voorts heeft [eiser] afschriften overgelegd van de stukken die hij stelt aan IBG te hebben verzonden, maar die IBG stelt niet te hebben ontvangen: het TC-94-formulier met de daarop door hem aangebrachte uiteenzetting en het bezwaarschrift van 10 oktober 1997. Beide stukken wekken beslist niet de indruk achteraf te zijn opgemaakt. Dat wettigt voors-hands het vermoeden dat ze in elk geval destijds aan IBG zijn toegezonden. Dan ligt het in de risicosfeer van IBG dat die stukken daar kennelijk in het ongerede zijn geraakt.
4.8.
Dat [eiser], van wie niet is gesteld of gebleken dat hij in 1997 werd bijgestaan door een advocaat, niet heeft aangedrongen op een reactie op zijn bezwaarschrift en zich niet, bij het uitblijven daarvan, via de weg van de fictieve weigering tot de bestuursrechter heeft gewend, kan hem in de gegeven omstandigheden niet worden tegengeworpen.
4.9.
Nu enerzijds moet worden aangenomen dat [eiser] materieel gezien het gelijk aan zijn zijde heeft en anderzijds moet worden geconcludeerd dat van onzorgvuldig handelen van de zijde van IBG sprake is, is de voorzieningenrechter van oordeel dat in dit geval een uitzondering op het beginsel van de formele rechtskracht moet worden aanvaard. De verdere tenuitvoerlegging van het terugvorderingsbesluit zou tegen die achtergrond misbruik van executiebevoegdheid opleveren en moet daarom worden gestaakt.
4.10.
Reeds op grond van het voorgaande zal de vordering worden toegewezen. Hetgeen [eiser] overigens nog aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd behoeft daardoor geen bespreking meer. IBG wordt als bestuursorgaan geacht een rechterlijke uitspraak vrijwillig na te komen, zodat voor het opleggen van een dwangsom geen plaats is. IBG zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten, waarbij toepassing zal worden gegeven aan het bepaalde in artikel 243 lid 1 Rv.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt IBG de executie tot terugbetaling van teveel betaalde studiefinancie-ring te staken en gestaakt te houden,
5.2.
veroordeelt IBG in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 335,31 aan verschotten en EUR 816,00 aan procureurssalaris, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 19.23.25.833 ten name van MvJ arrondisse-ment Haarlem onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnum-mer,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2007.?