Hof Amsterdam, 09-12-2014, nr. 200.108.667-01
ECLI:NL:GHAMS:2014:5188
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
09-12-2014
- Zaaknummer
200.108.667-01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:5188, Uitspraak, Hof Amsterdam, 09‑12‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 09‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Effectenleaseovereenkomst. Na beëindiging neemt lessee de aandelen over tegen betaling van het verschil van de nog niet afgeloste bedragen en de waarde van de aandelen. Deze betaling is niet een nadelig gevolg van het aangaan van de overeenkomst, dat Dexia als schade moet vergoeden.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.108.667/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: 771366 DX EXPL 06-43
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 december 2014
inzake
1. [APPELLANT SUB 1]
en
2. [APPELLANTE SUB 2],
beiden wonend te [woonplaats],
appellanten,
tevens incidenteel geïntimeerden,
advocaat: mr. Chr. Nome te Nijmegen
tegen:
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellanten] en Dexia genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 9 mei 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 22 februari 2012, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellanten] als eisers en Dexia als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met een productie;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- akte overlegging productie van Dexia, met een productie.
- memorie van antwoord in incidenteel appel.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Keimeneij c.s. hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en Dexia alsnog zal veroordelen tot betaling van € 16.044,62, met rente, met beslissing over de proceskosten, met rente.
Dexia heeft in principaal hoger beroep geconcludeerd tot verwerping van de aangevoerde grief en in incidenteel hoger beroep tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, uitvoerbaar bij voorraad, de schadevergoedingsplicht van Dexia alsnog te bepalen op het maximaal uit het hofmodel voorvloeiende bedrag en tot terugbetaling van het door haar op grond van het vonnis waarvan beroep aan [appellanten] voldane bedrag van € 19.250,35, met rente, met beslissing over de proceskosten, met rente en nakosten.
[appellanten] hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.4 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
3. Beoordeling
3.1.
De feiten komen neer op het volgende.
[appellanten] hebben in april 1998 vijf effectenleaseovereenkomsten met de naam Capital Effect (hierna: de leaseovereenkomsten) met (rechtsvoorgangsters van) Dexia gesloten, genummerd [-], [-], [-], [-] en [-]. Op grond van de leaseovereenkomsten hebben [appellanten] bedragen van Dexia geleend, in totaal € 56.286,35. Met die bedragen zijn aandelen gekocht die [appellanten] van Dexia hebben geleast. Over de geleende bedragen waren zij rente verschuldigd. De leaseovereenkomsten zijn zogenoemde aflosproducten.
De leaseovereenkomsten zijn in juli 2003 beëindigd. [appellanten] hebben op grond van de leaseovereenkomsten in totaal € 34.010,07 aan maandtermijnen, bestaande uit rente en aflossing, aan Dexia betaald en € 6.628,76 aan dividenden en andere voordelen van Dexia ontvangen. Dexia heeft tegen betaling van € 19.705,90, zijnde het totaal van de ten tijde van de uitlevering nog niet afgeloste bedragen van € 46.813,44 verminderd met de waarde van deze aandelen ten tijde van de uitlevering van € 27.107,54, de aandelen aan [appellanten] uitgeleverd.
3.2.
De kantonrechter heeft de schade bestaande uit de betaalde maandtermijnen geheel voor rekening van [appellanten] gelaten, omdat zij hadden nagelaten de door hen verstrekte (inkomens)gegevens genoegzaam te onderbouwen. De kantonrechter heeft verder overwogen dat in beginsel 1/3 deel van de schade bestaande uit restschuld wegens eigen schuld voor rekening van [appellanten] behoort te blijven. De restschuld is door de kantonrechter, conform de eindafrekeningen van Dexia, vastgesteld op nihil. Dexia is veroordeeld om aan [appellanten] het surplus ad € 19.705,90 dat [appellanten] hebben betaald voor de uitlevering van de aandelen, met rente, en de proceskosten te betalen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] in principaal hoger beroep respectievelijk Dexia in incidenteel hoger beroep op.
3.3.
[appellanten] stellen in hun grief in principaal hoger beroep dat de kantonrechter ten onrechte heeft aangenomen dat de uit de leaseovereenkomsten voortvloeiende lasten voor hen geen onaanvaardbaar zware last opleverden, waarbij zij verwijzen naar een overgelegde e-mail van het UWV van 15 maart 2012 (productie 1 bij memorie van grieven) waarin is vermeld dat Kiemenenij-Wouters in 1998 geen inkomen of uitkering heeft genoten. Dexia verenigt zich met deze grief.
Hierdoor staat tussen partijen vast dat de leaseovereenkomsten naar redelijke verwachting een onaanvaardbare zware financiële last op [appellanten] legden, zodat de op Dexia rustende zorgplicht meebracht dat zij [appellanten] het aangaan van de leaseovereenkomsten had dienen te ontraden. Dit brengt met zich brengt dat Dexia aansprakelijk is voor 2/3 van de schade bestaande uit inleg/termijnen en 2/3 van de schade bestaande uit restschuld. [appellanten] hebben niet gegriefd tegen de vaststelling van de kantonrechter dat geen sprake is van een restschuld, zodat hiervan wordt uitgegaan.
3.4.
Dexia stelt in grief I in het incidenteel hoger beroep dat de kantonrechter ten onrechte een batig saldo uit een eerdere leaseovereenkomst met nummer [-] ad
€ 7.597,17 niet in aanmerking heeft genomen, met verwijzing naar een aantal producties (producties 20 tot en met 23 bij memorie van grieven in incidenteel appel).
[appellanten] betwisten dit batig saldo niet, zodat het hof daarvan alsnog zal uitgaan.
3.5.
Dexia stelt verder in deze grief aan de orde dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat het batig saldo eerst in mindering dient te worden gebracht op de schade bestaande uit de verschuldigde rente en eventuele periodieke aflossingen en vervolgens, voor zover dan nog een deel van het voordeel resteert, op de restschuld.
Deze grief is echter in zoverre niet meer van belang, nu, zoals hiervoor is overwogen, ervan uitgegaan moet worden dat geen sprake is van een restschuld, zodat het batig saldo enkel verrekend kan worden met de inleg.
3.6.
Dexia heeft met productie 20 een berekening in het geding gebracht inzake de hoogte van de door haar te betalen schadevergoeding. In die berekening wordt het batig saldo verrekend met de inleg en de restschuld uit leaseovereenkomst
[-]. Nu echter de restschuld niet in aanmerking wordt genomen, dient een herberekening plaats te vinden. Het batig saldo bedraagt € 7.597,51, waarvan
€ 3.140,17 ten onrechte is verrekend met de restschuld uit leaseovereenkomst [-]. Dit bedrag dient verrekend te worden met de inleg uit leaseovereenkomst [-] ad € 4.784,99, zodat resteert € 1.644,82. Dexia is aansprakelijk voor 2/3 deel hiervan, zijnde € 1.096,55. Het door Dexia te vergoeden bedrag bedraagt dan in totaal € 14.096,76 (= € 218,44 + € 1.096,55 + € 3.190,15 + € 3.190,15 + € 6.401,47; zie het kopje “Bedrag vergoeding inleg” in productie 20).
3.7.
In grief II in het incidenteel hoger beroep voert Dexia aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat Dexia het surplus ad € 19.705,90 dat [appellanten] hebben betaald bij uitlevering van de aandelen verschuldigd is aan [appellanten] Zij erkennen bij memorie van grieven in het principaal hoger beroep dat deze schadeverdeling onjuist is en dat zij recht hebben op vergoeding van 2/3 deel van dit bedrag, zijnde € 13.137,27 dat reeds door Dexia is betaald. Maar ook dit is onjuist volgens Dexia, omdat [appellanten] hebben nagelaten te onderbouwen of, en zo ja hoeveel schade zij uit hoofde van het overnemen van de aandelen hebben geleden. Bovendien is Dexia niet gehouden enige andere vorm van schade dan inleg/termijnen en restschuld te vergoeden, aldus Dexia.
3.8.
Deze grief slaagt. De vermeende schade, bestaande uit 2/3 deel van het surplus, zijnde een bedrag van € 13.137,27, is niet een nadelig financieel gevolg van het aangaan van de leaseovereenkomsten, welk aangaan wel aan Dexia kan worden toegerekend, maar van de eigen, onverplichte keuze van [appellanten] om de gekochte aandelen af te nemen en van hun kennelijk, daarin besloten liggende, wagen van de kans op een waardestijging of een waardedaling van die aandelen (zie ook het arrest van hof Amsterdam van 12 april 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ1143).
3.9.
Uit voorgaande volgt dat de grief in het principaal appel slaagt alsmede dat in het incidenteel hoger beroep grief I gedeeltelijk en grief II slagen. De vordering van Keimeneij c.s. zal in hoofdsom worden toegewezen tot een bedrag van € 14.096,76, met wettelijke rente vanaf 29 juli 2003. [appellanten] zullen worden veroordeeld tot (terug)betaling van het door hen van Dexia ontvangen bedrag van € 13.137,27, met wettelijke rente vanaf 2 mei 2012. Dexia zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in principaal hoger beroep. [appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in het incidentele beroep worden verwezen.
4. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover Dexia is veroordeeld aan Kiemeneij een bedrag van € 19.705,90 te betalen;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Dexia aan [appellanten] te betalen een bedrag van € 14.096,76, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2003 tot aan de dag der algehele voldoening;
bekrachtigt het vonnis voor al het overige;
veroordeelt [appellanten] om aan Dexia te betalen € 13.137,27, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2012 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, aan de zijde van [appellanten] tot op heden begroot op € 381,64 aan verschotten en € 894,00 voor salaris;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Dexia begroot op € 447,00 voor salaris en op € 131,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen van [appellanten] uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders door Dexia gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, M.M.M. Tillema en J.W.M. Tromp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 december 2014.