ABRvS, 18-05-2016, nr. 201506061/1/A1
ECLI:NL:RVS:2016:1330
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
18-05-2016
- Zaaknummer
201506061/1/A1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:1330, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 18‑05‑2016; (Hoger beroep)
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
AB 2017/119 met annotatie van L.J.A. Damen
JOM 2017/578
Uitspraak 18‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 13 december 2013 heeft het college [appellant] onder toepassing van bestuursdwang gelast de overhangende dakgoot aan de woning gelegen op het perceel [locatie] te Wervershoof (hierna: het perceel), aan de zijde van de in- en uitrit naar recreatiepark [partij], in overeenstemming te brengen met de bouwtekeningen behorende bij de daarvoor verleende bouwvergunning.
201506061/1/A1.
Datum uitspraak: 18 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Wervershoof,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 18 juni 2015 in zaak nr. 14/1231 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Medemblik.
Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2013 heeft het college [appellant] onder toepassing van bestuursdwang gelast de overhangende dakgoot aan de woning gelegen op het perceel [locatie] te Wervershoof (hierna: het perceel), aan de zijde van de in- en uitrit naar recreatiepark [partij], in overeenstemming te brengen met de bouwtekeningen behorende bij de daarvoor verleende bouwvergunning.
Bij besluit van 14 mei 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De vennootschap onder firma [partij] heeft daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.J. de Boer, advocaat te Hoorn Nh, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.M.M. Vriend, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. S. Grasboer, advocaat te Alkmaar, als belanghebbende gehoord.
Overwegingen
1. Bij besluit van 23 maart 2010 is aan [appellant] bouwvergunning verleend voor de uitbreiding van zijn woning op het perceel. Een verholen, inpandige dakgoot aan zijn woning aan de zijde van de in- en uitrit naar [partij] maakte onderdeel uit van hetgeen met deze vergunning is vergund. Bij besluit van 19 oktober 2010 heeft het college het bezwaar van [partij] tegen deze bouwvergunning ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 2 februari 2012 in zaak nr. 10/2906 heeft de rechtbank het beroep van [partij] daartegen gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op haar bezwaar, omdat, gelet op de hieronder genoemde metingen van HB Adviesbureau B.V. van 7 december 2011, een gedeelte van de uitbreiding was voorzien op gronden met de ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Onderdijk Bebouwde Kom" op het perceel rustende bestemming "Doeleinden van verkeer en verblijf". In hoger beroep is deze uitspraak bij uitspraak van 10 april 2013 in zaak nr. 201202750/1/A1 door de Afdeling bevestigd.
Bij besluit van 2 mei 2013 heeft het college het bezwaar van [partij] alsnog gegrond verklaard en het besluit van 23 maart 2010 herroepen. Bij besluit van 14 mei 2013 heeft het college een projectbesluit genomen, een binnenplanse ontheffing en een reguliere bouwvergunning verleend overeenkomstig de bij het besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte tekeningen. Het besluit van 14 mei 2013 is onherroepelijk.
Bij besluit van 20 oktober 2010 heeft het college [appellant] gelast de dakgoot zo aan te passen dat deze verholen is overeenkomstig de bouwtekeningen behorende bij de verleende bouwvergunning van 23 maart 2010. Bij besluit van 16 mei 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hangende het door [appellant] tegen dat besluit ingesteld beroep heeft de rechtbank het college opgedragen metingen te laten verrichten naar de bestemmingsgrens op het perceel. Deze metingen zijn uitgevoerd door HB Adviesbureau B.V. en neergelegd in een rapport van 7 december 2011. Uit deze metingen volgt dat de goot geheel boven de bestemming "Doeleinden van verkeer en verblijf" van het destijds geldende bestemmingsplan "Onderdijk Bebouwde Kom" hangt. Legalisering van de dakgoot behoorde volgens het college niet tot de mogelijkheden. Bij uitspraak van 20 oktober 2011 in zaak nrs. 11/2375 en 11/1540 heeft de rechtbank het beroep van [appellant] tegen dit besluit ongegrond verklaard en bij uitspraak van 19 december 2011 in zaak nrs. 201111990/1/H1 en 201111990/2/H1 heeft de Afdeling deze uitspraak bevestigd.
Omdat [appellant] niet tot aanpassing van de dakgoot is overgegaan, heeft [partij] het college bij brief van 8 juli 2013 om toepassing van bestuursdwang verzocht.
2. In voornoemde uitspraak van de Afdeling van 19 december 2011 is reeds geoordeeld dat [appellant] door het niet verholen aanbrengen van de dakgoot aan de woning op het perceel heeft gebouwd in strijd met de bouwvergunning van 23 maart 2010. De bouwvergunning van 23 maart 2010 is herroepen bij besluit van 14 mei 2013 en bij besluit van gelijke datum is een projectbesluit genomen en een bouwvergunning verleend voor de uitbreiding van een woning, welk bouwplan eveneens voorziet in een verholen dakgoot. Door ter plaatse een overhangende dakgoot te realiseren heeft [appellant] in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 2.3a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gehandeld, zodat het college bevoegd was handhavend op te treden.
3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
4. Vooropgesteld wordt dat op 12 oktober 2013 het bestemmingsplan "Dorpskernen III" in werking is getreden. [appellant] betwist niet dat de dakgoot ingevolge dit bestemmingsplan is gelegen binnen de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" en dat de dakgoot daarmee in strijd is. Het college heeft te kennen gegeven dat het niet voornemens is ten behoeve van het toestaan van de dakgoot van het bestemmingsplan af te wijken. In zoverre bestaat geen concreet zicht op legalisering van de dakgoot.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college wegens bijzondere omstandigheden van handhavend optreden tegen de overhangende dakgoot had moeten afzien. Daartoe voert hij aan dat het college het vertrouwen heeft gewekt dat het, wanneer uit nieuwe metingen zou blijken dat de dakgoot binnen het voorheen geldende bestemmingsplan "Onderdijk Bebouwde Kom" op het perceel rustende bestemming "Wonen" hangt, de procedure zou volgen die nodig is om de dakgoot alsnog te legaliseren. Hij verwijst daartoe naar een door hem en het college ondertekende verklaring van 17 oktober 2013. Volgens hem is in die verklaring afgesproken dat door een derde nogmaals zou worden onderzocht waar de bestemmingsgrens in het bestemmingsplan "Onderdijk Bebouwde Kom" ligt.
5.1. Daargelaten het antwoord op de vraag of het college in dit geval met de verklaring van 17 oktober 2013 het vertrouwen heeft gewekt dat het mee zou werken aan legalisering van de dakgoot, wordt overwogen dat het vertrouwensbeginsel niet zover reikt dat gerechtvaardigde verwachtingen altijd moeten worden nagekomen, zeker niet in het geval dat een belang van een derde aan de orde is die om handhaving heeft verzocht. Vergelijk de uitspraak van 22 mei 2013 in zaak nr. 201209544/1/A1. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ook wanneer het college met de verklaring van 17 oktober 2013 het vertrouwen zou hebben gewekt dat het de procedure zou volgen die nodig is om de dakgoot alsnog te legaliseren, het college niet in alle gevallen gehouden is om daartoe ook over te gaan. In dit geval zijn de belangen van [partij] in het geding die het college meerdere malen heeft verzocht om handhavend op te treden tegen de aanwezigheid van de overhangende dakgoot, omdat de overhangende dakgoot de toegang naar het recreatiepark belemmert. Daarbij komt dat de Afdeling in een uitspraak van 19 december 2011 in zaak nrs. 201111990/1/H1 en 201111990/2/H1 reeds heeft geoordeeld dat geen concreet zicht op legalisering bestond ten aanzien van de overhangende dakgoot op het perceel, omdat de goot geheel boven de bestemming "Doeleinden van verkeer en verblijf" van het destijds geldende bestemmingsplan "Onderdijk Bebouwde Kom" hangt, hetgeen volgt uit de metingen van HB Adviesbureau B.V. van 7 december 2011, van welke metingen het college, gelet op de uitspraken van de Afdeling van 19 december 2011 en 10 april 2013, heeft mogen uitgaan. Gelet op deze omstandigheden kan aan de verklaring van 17 oktober 2013 niet de waarde worden gehecht die [appellant] daaraan gehecht had willen zien, zodat de rechtbank terecht heeft overwogen dat in het door [appellant] aangevoerde geen grond bestaat voor het oordeel dat het college gehouden was wegens bijzondere omstandigheden van handhavend optreden tegen de dakgoot af te zien.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2016
270-776.