ABRvS, 31-01-2018, nr. 201703631/1/A2
ECLI:NL:RVS:2018:324
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
31-01-2018
- Zaaknummer
201703631/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:324, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 31‑01‑2018; (Hoger beroep)
Uitspraak 31‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 6 januari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek om herziening van de zorgtoeslag 2010 afgewezen.
201703631/1/A2.
Datum uitspraak: 31 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 maart 2017 in zaak nr. 16/3910 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 6 januari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek om herziening van de zorgtoeslag 2010 afgewezen.
Bij besluit van 6 juni 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 9 september 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 6 juni 2016 gewijzigd en het door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 maart 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2018, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding en besluitvorming
1. [appellante] heeft over 2010 zorgtoeslag als voorschot ontvangen. Bij besluit van 19 juni 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag over het berekeningsjaar 2010 definitief vastgesteld op een bedrag van € 62,- en een bedrag van € 673,- aan te veel uitbetaalde voorschotten zorgtoeslag teruggevorderd. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat [appellante] over de maanden januari tot en met november 2010 geen recht had op zorgtoeslag, omdat zij niet verzekerd was volgens de Zorgverzekeringswet. [appellante] verbleef gedurende die periode in het buitenland. [appellante] heeft tegen dit besluit op 4 november 2015 bezwaar gemaakt. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit bezwaar opgevat als een verzoek om herziening van de definitieve berekening van de zorgtoeslag 2010. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij het besluit van 6 januari 2016 het verzoek om herziening afgewezen. Vervolgens heeft de Belastingdienst bij het besluit van 9 september 2016 het door Kindirogo daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, omdat niet is gebleken dat de tegemoetkoming zorgtoeslag 2010 op een te laag bedrag is vastgesteld.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellante] geen procesbelang heeft bij de beoordeling van haar beroep, omdat [appellante] heeft erkend dat zij geen recht had op zorgtoeslag over de maanden januari tot en met november 2010 en zij het op zich niet oneens is met de definitieve berekening.
Hoger Beroep
3. [appellante] betoogt dat het onderzoek dat aan de uitspraak van de rechtbank is voorafgegaan niet toereikend is en de uitspraak om die reden onvoldoende juridische grondslag heeft en onvoldoende is gemotiveerd. De Belastingdienst/Toeslagen verrekent bedragen die feitelijk nooit zijn uitbetaald aan [appellante] inzake een toeslag die nooit door haar is aangevraagd. De van toepassing zijnde aanspraken bij het nemen van de aangevallen uitspraak zijn door de rechtbank niet naar behoren erkend. De uitspraak is derhalve onjuist en onrechtmatig, aldus [appellante].
3.1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het bezwaar van 4 november 2014 terecht als een verzoek om herziening, als bedoeld in artikel 21a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), opgevat. Het bezwaar is buiten de termijn die gold voor het besluit van 19 juni 2015 ingediend en niet is gebleken dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De Belastingdienst/Toeslagen kon daarom alleen aan een inhoudelijk oordeel over de vastgestelde zorgtoeslag voor het berekeningsjaar 2010 toekomen, als het bezwaar zou worden opgevat als een verzoek om herziening.
3.2. Artikel 21a van de Awir luidt:
"In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen herziet de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende of herziene tegemoetkoming die onherroepelijk is geworden in het voordeel van de belanghebbende."
Artikel 5a, aanhef, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Uitvoeringsregeling Awir) luidt:
"De Belastingdienst/Toeslagen herziet in het voordeel van de belanghebbende een toegekende of herziene tegemoetkoming die onherroepelijk is geworden zodra de Belastingdienst/Toeslagen is gebleken dat die tegemoetkoming op een te laag bedrag is vastgesteld, […]"
3.3. Uit artikel 21a van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Awir, volgt dat bij de beoordeling van een verzoek om herziening alleen de vraag aan de orde is of de toeslag op het juiste bedrag is vastgesteld. De vraag of het oorspronkelijke besluit al dan niet terecht heeft geleid tot een terug te vorderen bedrag kan pas aan de orde komen als vaststaat dat de tegemoetkoming op een te laag bedrag is vastgesteld en de Belastingdienst/Toeslagen op grond daarvan tot herziening is overgegaan.
Niet in geschil is dat de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag 2010 niet op een te laag bedrag heeft vastgesteld op grond waarvan de Belastingdienst/Toeslagen tot herziening van de tegemoetkoming diende over te gaan. De gronden die door [appellante] zijn aangevoerd hebben betrekking op de beslissing tot terugvordering van de te veel uitbetaalde voorschotten zorgtoeslag 2010. De terugvordering is echter in deze procedure niet aan de orde. De rechtbank is derhalve terecht tot de conclusie gekomen dat er geen geschil bestaat over de hoogte van de vastgestelde zorgtoeslag 2010 en niet toegekomen aan een oordeel over de vraag of de eerder verstrekte voorschotten terecht van [appellante] zijn teruggevorderd.
3.4. Het betoog faalt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Hoogvliet w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2018
17-856.