HR, 01-03-2013, nr. 12/05340
ECLI:NL:HR:2013:BY8594
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
01-03-2013
- Zaaknummer
12/05340
- LJN
BY8594
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BY8594, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 01‑03‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BY8594
ECLI:NL:PHR:2013:BY8594, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑12‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BY8594
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑03‑2013
1 maart 2013
Eerste Kamer
12/05340
TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 393560/FT-EA 12.27 van de rechtbank Rotterdam van 15 juni 2012;
b. het arrest in de zaak 200.108.703/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 november 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt zich tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep op voet van art 80a RO.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal).
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels, als voorzitter, en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 1 maart 2013.
Conclusie 21‑12‑2012
12/05340
Mr. L. Timmerman
Parket: 21 december 2012
Conclusie inzake:
[Verzoeker]
verzoeker tot cassatie
Bij verzoekschrift van 4 januari 2012 heeft [verzoeker] om toelating tot de schuldsaneringsregeling verzocht. Bij vonnis van 15 juni 2012 heeft de rechtbank Rotterdam het verzoek afgewezen op de grond dat [verzoeker] de schuld aan de Nederlandse Voorschotbank niet te goeder trouw is aangegaan. Op het daarvan door [verzoeker] ingestelde hoger beroep heeft het hof 's-Gravenhage bij arrest van 13 november 2012 het vonnis bekrachtigd. Dat doet het hof niet alleen vanwege de ontbrekende goede trouw, maar omdat niet aannemelijk zou zijn geworden dat [verzoeker] in de toestand verkeert dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden (art. 288 lid 1 onder a Fw). Tegen dit arrest heeft [verzoeker] bij verzoekschrift d.d. 20 november 2012 tijdig - binnen de in art. 292 lid 6 Fw genoemde cassatietermijn van acht dagen - cassatie ingesteld. Het cassatieberoep loopt stuk op art. 80a RO. Het hof heeft terecht geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat [verzoeker] niet in staat is zijn schulden af te lossen. Voor zover de (in het geheel niet gestaafde) in cassatie gestelde wijziging in de aflossingscapaciteit van [verzoeker] al juist is, ligt het op de weg van [verzoeker] om in contact met de bank te treden vanwege die wijziging. Hoe dan ook, die wijziging is onvoldoende reden om het arrest van het hof te casseren. De klachten kunnen klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden.
Ik concludeer tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G