Rb. Maastricht, 17-03-2006, nr. 108924 - KG ZA 06-85
ECLI:NL:RBMAA:2006:AV5402
- Instantie
Rechtbank Maastricht
- Datum
17-03-2006
- Zaaknummer
108924 - KG ZA 06-85
- LJN
AV5402
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMAA:2006:AV5402, Uitspraak, Rechtbank Maastricht, 17‑03‑2006; (Voorlopige voorziening)
Uitspraak 17‑03‑2006
Inhoudsindicatie
Enci heeft deel Enci-bos gekapt. Milieuvereniging Enci Stop acht dit onrechtmatig, want in strijd met publiekrechtelijke regelgeving. Verdere kap bos, wegslepen bomen en afgraven deklaag is door voorzieningenrechter verboden.
Partij(en)
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak : 17 maart 2006
Zaaknummer : 108924 / KG ZA 06-85
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis in kort geding gewezen
inzake
de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting STICHTING ENCI STOP,
gevestigd te Maastricht,
eiseres,
procureur mr. J.A.M.G. Vogels,
advocaat mr. A.M. Nijboer te Amsterdam;
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ENCI B.V.,
gevestigd te Maastricht,
gedaagde,
procureur mr. J.L. Stoop.
1. Het verloop van de procedure
Eiseres, hierna te noemen: "ENCI STOP", heeft gedaagde, hierna te noemen: "ENCI", gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 17 maart 2006, heeft ENCI STOP gesteld en gevorderd overeenkomstig de dagvaarding, waarna zij haar vordering met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties nader heeft doen toelichten.
ENCI heeft verweer gevoerd, daarbij eveneens verwijzend naar op voorhand toegezonden producties.
Na een korte schorsing van de behandeling, hebben partijen op elkaars stellingen gereageerd.
Ten slotte hebben partijen om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1
Op 13 maart 2006 is in opdracht van ENCI 1,5 ha van het zogenaamde ENCI-bos gekapt. ENCI is voornemens aldaar mergel te gaan winnen.
2.2
ENCI STOP, die zich de plaatselijke belangen in het kader van de bescherming van de natuurlijke en cultuurhistorische omgeving heeft aangetrokken, acht deze handelwijze onrechtmatig. ENCI STOP legt daaraan ten grondslag, kort gezegd, dat ENCI in weerwil van het feit dat een haar verleende ontheffing van de verbodsbepalingen genoemd in de artikelen 9, 11 en 13 van de Flora- en faunawet door de rechter is geschorst, alsmede ENCI nog niet over een "bruikbare" kapvergunning beschikt, tot het kappen van de 1,5 ha bos is overge-gaan. ENCI STOP vreest dat ENCI de gekapte bomen zal gaan wegslepen en de deklaag ter plaatse zal gaan verwijderen, als ook zal voortgaan met kappen van de rest, althans een ander deel van het ENCI-bos, met alle schadelijke gevolgen voor de natuur van dien. ENCI STOP wenst dit een halt toe te roepen.
2.3
Tegen deze achtergrond heeft ENCI STOP gevorderd om ENCI bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om:
- I.
a. onmiddellijk na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, althans met ingang van een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen tijdstip, de kap van het ENCI-bos, zoals weergegeven op de als productie 2 overgelegde kaart, te staken en gestaakt te houden tot op het moment dat ENCI beschikt over de vereiste vergunningen en ontheffingen, waaronder in ieder geval een ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet voor de betreffende werkzaamheden, welke niet is geschorst, en een kapvergunning (op grond van artikel 2, eerste lid, van de Bodemverordening), waarvan gebruik mag worden gemaakt;
- b.
onmiddellijk na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, althans met ingang van een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen tijdstip, het weghalen van de gerooide bomen binnen het gebied van het ENCI-bos, zoals weergegeven op de als productie 2 overgelegde kaart, te staken en gestaakt te houden tot op het moment dat ENCI beschikt over de vereiste vergunningen en ontheffingen, waaronder in ieder geval een ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet voor de betreffende werkzaamheden, welke niet is geschorst;
- c.
onmiddellijk na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, althans met ingang van een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen tijdstip, het weghalen van de dekgrond binnen het gebied van het ENCI-bos, zoals weerge-geven op de als productie 2 overgelegde kaart, te staken en gestaakt te houden tot op het moment dat ENCI beschikt over de vereiste vergunningen en ontheffingen, waaronder in ieder geval een ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet voor de betreffende werkzaamheden, welke niet is geschorst;
- d.
onmiddellijk na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, althans met ingang van een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen tijdstip, alle verdere werkzaamheden binnen het gebied van het ENCI-bos, zoals weergegeven op de als productie 2 overgelegde kaart, te staken en gestaakt te houden tot op het moment dat ENCI beschikt over de vereiste vergunningen en ontheffingen, waaronder in ieder geval een ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet voor de betreffende werkzaamheden, welke niet is geschorst;
alles op straffe van een dwangsom van € 100.000,- voor elke vierkante meter van het ENCI-bos, zoals weergegeven op de als productie 2 overgelegde kaart, waarbinnen ENCI nalatig blijft aan enig onderdeel krachtens het hier gevorderde door de voorzieningenrechter te wijzen vonnis te voldoen;
- II.
ENCI te veroordelen in de kosten van deze procedure.
2.4
ENCI heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3. De beoordeling
3.1
Een voldoende spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak. De toezegging door ENCI thans dat zij vóór 1 juni 2006 geen handelingen meer in het betreffende deel van het ENCI-bos zal (doen) uitvoeren, kan niet tot een ander oordeel leiden. Niet onbegrijpelijk is, mede gelet op hetgeen hierna nog wordt overwogen, dat ENCI STOP zich op het standpunt stelt dat die enkele toezegging haar onvoldoende zekerheid biedt.
3.2
In verband met ter plaatse voorkomende beschermde diersoorten heeft ENCI op 11 okto-ber 2004 bij de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: "LNV") ten behoeve van de voorgenomen gedeeltelijke afgraving van het ENCI-bos een ontheffing aangevraagd van de verbodsbepalingen genoemd in de artikelen 9, 11 en 13 van de Flora- en faunawet, welke ontheffing is verleend bij besluit van 22 april 2005. Op verzoek van ENCI STOP is dat besluit bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 juli 2005 evenwel geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Bij besluit van 25 oktober 2005 heeft LNV het primaire besluit ingetrokken en een nieuwe ontheffing verleend, waarbij is rekening gehouden met een aantal door de voorzieningenrechter gemaakte kritische kanttekeningen bij het primaire besluit. Ook van dit nieuwe besluit is door ENCI STOP schorsing gevraagd. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 december 2005 is dit verzoek afgewezen, waartoe, voor zover van belang, is overwogen:
"(...) Het nieuwe besluit dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter (...) te worden aangemerkt als een primair besluit.
Op grond van het bepaalde in de (lees, vzgr.:) artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb dient dit nieuwe besluit meegenomen te worden in de bezwaarprocedure die reeds (lees, vzgr.:) loopt ten aanzien van het oorspronkelijke besluit.
Dit betekent dat het nieuwe primaire besluit meegaat met de oude beslissing en dat de nieuwe beslissing valt onder de uitgesproken schorsing van zes weken tot na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De schorsing zoals uitgesproken door de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 13 juli 2005 is derhalve nog steeds van kracht.(...)"
3.3
Uit deze overwegingen van de voorzieningenrechter kan, mede in het licht van het feit dat er, zoals tussen partijen in confesso is, nog geen beslissing op bezwaar is, niet anders worden afgeleid dan dat het besluit tot ontheffing van de genoemde verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet is geschorst. Niettemin is ENCI, voor velen onverwacht, op 13 maart 2006 tot het kappen van 1,5 ha van het ENCI-bos overgegaan, terwijl ervan moet worden uitgegaan dat voormelde ontheffing noodzakelijk is, ook als het kappen plaats vindt in de uitoefening van het bosbouwbedrijf na een melding op grond van artikel 2 van de Boswet, terwijl er een maand verstreken is na het doen van die melding en ENCI binnen die maand geen reactie op de melding heeft ontvangen. ENCI heeft ter zitting - met veel nadruk - aandacht gevraagd voor de noodzaak op korte termijn tot winning van kalksteen over te gaan, bij gebreke waarvan haar voortbestaan in het geding zou zijn. Voorshands wil de voorzieningenrechter uitgaan van de juistheid van deze stelling, maar daarom kan de handelwijze van ENCI nog niet worden aanvaard. Het handelen van ENCI laat zich luce clarius niet verenigen met de tussen partijen vigerende uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 december 2005, waarbij de vraag of die uitspraak de toets der kritiek kan doorstaan - ENCI heeft ingang willen doen vinden dat die uitspraak in strijd is met de wet en jurisprudentie - in deze procedure niet aan de orde is. Aldus heeft ENCI gehandeld in strijd met de wet, zij heeft immers gekapt zonder over de benodigde ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet te beschikken, en daarmee moet deze handelwijze jegens ENCI STOP, die zich blijkens haar statuten de plaatselijke belangen op het stuk van de bescherming van de natuurlijke en cultuurhistorische omgeving heeft aangetrokken, onrechtmatig worden geoordeeld (vgl. HR 27 juni 1986, NJ 1987, 743, Nieuwe Meer). De vraag of ENCI (ook) moest beschikken over een gemeentelijke kapvergunning kan, gelet op het hiervoor overwogene, onbesproken blijven.
3.4
Een verbod tot het verder kappen (a), het weghalen van de gekapte bomen (b) en de deklaag (c) is, met aanpassing van de gevraagde dwangsommen, op zijn plaats. ENCI STOP heeft daarbij een rechtens te respecteren belang. Aannemelijk is ook dat dergelijke activi-teiten een verdere verstoring van de natuur tot gevolg zouden hebben. Een verbod dat zich richt op "alle verdere werkzaamheden" (d), komt niet voor toewijzing in aanmerking. Een dergelijk verbod is - ook na een nadere toelichting zijdens ENCI STOP - te ruim. Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij wordt ENCI verwezen in de kosten.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- a.
veroordeelt ENCI om onmiddellijk na betekening van dit vonnis de kap van het ENCI-bos,
zoals weergegeven op de als productie 2 overgelegde kaart, te staken en gestaakt te houden tot op het moment dat ENCI beschikt over de vereiste vergunningen en ontheffingen, waaronder in ieder geval een niet geschorste ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet voor de betreffende werkzaamheden, en een kapvergunning (op grond van artikel 2, eerste lid, van de Bodemverordening), waarvan gebruik mag worden gemaakt, op straffe van een dwangsom van € 50.000,- voor elke vierkante meter van het ENCI-bos, zoals weergegeven op de als productie 2 overgelegde kaart, die ENCI in strijd hiermee kapt;
- b.
veroordeelt ENCI om onmiddellijk na betekening van dit vonnis het weghalen van de gerooide bomen binnen het gebied van het ENCI-bos, zoals weergegeven op de als productie 2 overgelegde kaart, te staken en gestaakt te houden tot op het moment dat ENCI beschikt over de vereiste vergunningen en ontheffingen, waaronder in ieder geval een niet geschorste ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet voor de betreffende werkzaam-heden, op straffe van een dwangsom van € 50.000,- voor elke kubieke meter van de gerooide bomen, die ENCI in strijd hiermee weghaalt;
- c.
veroordeelt ENCI om onmiddellijk na betekening van dit vonnis het weghalen van de dekgrond binnen het gebied van het ENCI-bos, zoals weergegeven op de als productie 2 overgelegde kaart, te staken en gestaakt te houden tot op het moment dat ENCI beschikt over de vereiste vergunningen en ontheffingen, waaronder in ieder geval een niet geschorste ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet voor de betreffende werkzaam-heden, op straffe van een dwangsom van € 50.000,- voor elke kubieke meter van de dekgrond, die ENCI in strijd hiermee weghaalt;
bepaalt dat boven een bedrag van € 500.000,- geen dwangsommen meer worden verbeurd;
veroordeelt ENCI in de proceskosten tot aan dit vonnis gerezen en aan de zijde van ENCI STOP begroot op € 248,- aan vast recht, € 816,- voor salaris procureur en € 84,87 aan explootkosten;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Philippart, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
RQ