NJ 1956/73
Bijzondere mening of gissing?
HR 03-02-1956, ECLI:NL:HR:1956:11, m.nt. Mr. D.J. Veegens
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
3 februari 1956
- Magistraten
Mrs. Donner, van der Meulen, Hijink, Smits en Boltjes
- Zaaknummer
[031956/NJ_1956-73]
- Conclusie
Mr. Langemeijer
- Noot
Mr. D.J. Veegens
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS109891:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1956:11, Uitspraak, Hoge Raad, 03‑02‑1956
- Wetingang
(BW art. 1944.)
Essentie
Bijzondere mening of gissing?
Samenvatting
De indruk, welke iemand door de uitlatingen van een ander bij zichzelf waarneemt, is een feit waaromtrent hij getuigenis kan afleggen, aangezien zijn verklaring daaromtrent op een directe — innerlijke — waarneming berust. De rechter is vrij uit de getuigenis omtrent zodanige door de getuige ervaren indruk bewijs door vermoedens te putten.
Anders concl. Adv.-Gen.: Bewijs door vermoedens uit de onderhavige verklaring van de getuige — niets anders inhoudende dan dat een derde haar enige mededeling heefd gedaan, van welke mededeling de inhoud niet wordt omschreven behalve enkel door de vermelding van hetgeen ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.