HR, 10-10-2017, nr. 16/00567
ECLI:NL:HR:2017:2589
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-10-2017
- Zaaknummer
16/00567
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2589, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑10‑2017; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1041, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1041, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑09‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2589, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Falende bewijsklacht verduistering huurauto. HR: art. 80a RO.
Partij(en)
10 oktober 2017
Strafkamer
nr. S 16/00567
EC/SA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 20 januari 2016, nummer 20/000594-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 oktober 2017.
Conclusie 12‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Falende bewijsklacht verduistering huurauto. HR: art. 80a RO.
Nr. 16/00567 Zitting: 12 september 2017 | Mr. G. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 20 januari 2016 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “verduistering”, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van veertig uren subsidiair twintig dagen hechtenis met een proeftijd van twee jaren.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaarde verduistering niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 28 september 2014 tot en met 17 november 2014 te Eindhoven opzettelijk een (personen)auto (merk Toyota, kenteken [AA-00-BB]), toebehorende aan [A], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als huurder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.”
3.3. De bewezenverklaring steunt op de navolgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van aangifte gesloten op 15 november 2014, dossierpagina’s 20-22, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van aangeefster [betrokkene], afgelegd op 3 november 2014:
(pagina 20) Ik doe namens autoverhuurbedrijf [A] aangifte van verduistering van een personenauto (merk Toyota, kenteken [AA-00-BB]). Ik ben baliemedewerkster bij autoverhuurbedrijf [A] en als zodanig bevoegd om aangifte te doen.
Op 13 september 2014 kwam [verdachte] bij ons op kantoor, welke gelegen is aan [a-straat 1] te Eindhoven. Hij wilde graag een auto huren. De manager die die dag aan het werk was, heeft de voornoemde personenauto aan [verdachte] gegeven. [verdachte] gaf aan dat hij tot 27 september 2014 de personenauto wilde huren. Op 27 september 2014 werd de voornoemde personenauto niet teruggebracht.
(pagina 21) Er zijn diverse emails verstuurd aan en ontvangen van [verdachte]. [verdachte] schrijft op 3 oktober 2014 via een email dat hij de gehuurde auto tot zijn onderkomen en slaapplaats heeft gemaakt.
Ik noch een ander bevoegd persoon heeft iemand het recht gegeven om de gehuurde personenauto te verduisteren en zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De voornoemde personenauto is tot op heden, 3 november 2014, nog niet retour gekomen.
2. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 6 januari 2016, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende: Na het aflopen van de huurovereenkomst (het hof begrijpt: vanaf 28 september 2014) heb ik de auto van het merk Toyota met het kenteken [AA-00-BB], toebehorende aan [A], onder me gehouden. Dit was een bewuste keuze van mij.
3. Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 16 februari 2015 van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van de verdachte:
Ik heb in de periode van 28 september 2014 tot en met 17 november 2014 te Eindhoven opzettelijk een personenauto (Toyota, kenteken [AA-00-BB]), toebehorende aan [A], welke ik als huurder onder me had, wederrechtelijk toegeëigend.
4. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 17 november 2014, dossierpagina’s 25-26, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van verdachte: (pagina 25)De Toyota Auris, met kenteken [AA-00-BB], heb ik op 13 september 2014 gehuurd bij verhuurbedrijf [A], gelegen aan [a-straat 1] te Eindhoven. Ik heb deze auto tot en met 27 september 2014 gehuurd en betaald.
Vervolgens, vanaf 27 september 2014, heb ik de Toyota Auris verduisterd. Met andere woorden, ik bezit en gebruik dit voertuig wederrechtelijk en heb hiervoor geen toestemming gekregen. Sindsdien heb ik het voertuig als onderkomen en slaapplek gebruikt.
(pagina 26) Ik wacht tot de rechter uitspraak gedaan heeft in twee civielrechtelijke zaken, alvorens ik het voertuig terugbreng. Ik ga u niet vertellen waar het voertuig staat.
Ik weet dat het strafbaar is om een voertuig te verduisteren.”
3.4. Het hof heeft, voor zover van belang, in het verkort arrest op pagina 2 onder de kop “Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs” nog het volgende overwogen:
“Het hof heeft de bewezen verklaarde periode aldus ingekort dat deze aanvangt op 28 september 2014, de dag na de datum waarop de huurovereenkomst tussen verdachte en verhuurder [A] afliep. Verdachte heeft immers onmiddellijk na het aflopen van die overeenkomst duidelijk gemaakt dat hij de huurauto niet, althans niet onvoorwaardelijk, zou teruggeven aan [A]. Vanaf dat moment is verdachte derhalve als heer en meester over de gehuurde auto gaan beschikken en heeft hij deze zich wederrechtelijk toegeëigend.”
3.5. Het middel klaagt dat met name niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte de personenauto in de bewezenverklaarde periode als huurder onder zich had, nu uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte de auto tot 27 september 2014 heeft gehuurd en de huur vanaf die datum is beëindigd.
3.6. Het middel berust op een onjuiste lezing van de tenlastelegging en de bewezenverklaring. Die houden niet in dat de verdachte de auto in de genoemde periode als huurder onder zich had, maar dat hij die auto zich in die periode wederrechtelijk heeft toegeëigend. Het hof heeft daarbij in zijn nadere bewijsoverweging vastgesteld dat die toe-eigening op de eerste dag van de bewezenverklaarde periode plaatsvond. Ik merk daarbij op dat het hof, in plaats van de periode in te korten, wellicht beter had kunnen bewezenverklaren dat de toe-eigening op 28 september 2014 plaatsvond. Maar wat daarvan ook zij, bewezenverklaard is dat de verdachte de auto als huurder onder zich had tot op het moment waarop de toe-eigening plaatsvond. Het hof heeft de tenlastelegging daarbij kennelijk en zeer begrijpelijk aldus uitgelegd, dat de verdachte de auto ook na de beëindiging van het huurcontract nog steeds als huurder onder zich had. Ook een huurder die in gebreke blijft om het gehuurde op tijd terug te brengen, is tenslotte een huurder of kan althans als zodanig worden aangemerkt. Ik merk daarbij nog op dat het ‘ als huurder onder zich hebben’ in de tenlastelegging een feitelijke uitwerking is van het ‘anders dan door misdrijf onder zich hebben’. Een uitleg van de tenlastelegging die meebrengt dat de verdachte het goed als huurder onder zich heeft zolang hij dat goed nog niet heeft verduistert, doet dus recht aan de strekking van de tenlastelegging.
4. Het middel kan klaarblijkelijk niet tot cassatie blijken. Dat betekent dat het ingestelde beroep op de voet van art. 80a RO niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
5. Deze conclusie strekt ertoe dat het ingestelde beroep op grond van art. 80a RO niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG