Hof Arnhem-Leeuwarden, 11-07-2018, nr. 21-004497-16
ECLI:NL:GHARL:2018:6350, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
11-07-2018
- Zaaknummer
21-004497-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:6350, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 11‑07‑2018; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOVE:2016:2904, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1801
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2020:803
Uitspraak 11‑07‑2018
Inhoudsindicatie
Uitspraak in zaak verdachte S., beleggingsfraude Centurion: bevestiging van het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de door de rechtbank opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij Stichting Beleggersbelangen Centurion.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004497-16
Uitspraak d.d.: 11 juli 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van
20 juli 2016 met parketnummer 08-996003-15 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1976] ,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 11 januari 2017, 23 mei 2018 en 27 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het hof verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal als bijkomende straf gevorderd dat ter generale preventie het arrest van het hof openbaar wordt gemaakt op www.rechtspraak.nl.
Ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen heeft zij gevorderd te beslissen conform het vonnis van de rechtbank. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1] / [benadeelde 2] B.V., [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] en de Stichting Beleggersbelangen Centurion, overeenkomstig het door haar op schrift gestelde requisitoir, gedeeltelijk toe te wijzen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. B. Klunder, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Overijssel heeft bij vonnis van 20 juli 2016 (parketnummer 08-996003-15), waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat voornoemd vonnis ter generale preventie openbaar zal worden gemaakt op www.rechtspraak.nl.
Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de benadeelde partij, Stichting Beleggersbelangen Centurion, niet-ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding, alsmede in haar subsidiaire vordering tot een verklaring voor recht.
Tot slot heeft de rechtbank de in beslag genomen voorwerpen die staan vermeld onder de nummers 2.1, 2.2, 2.3, 2.7 en 2.8 op de lijst inbeslagname, verbeurd verklaard.
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld omdat hij zich niet kan verenigen met de beslissingen van de rechtbank omtrent de niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij en de opgelegde straf.
De raadsvrouw van verdachte heeft ter zitting in hoger beroep uitdrukkelijk te kennen gegeven geen verweren te zullen voeren ten aanzien van de door de rechtbank bewezen verklaarde feiten.
Nu geen van partijen in hoger beroep het oordeel van de rechtbank omtrent de bewezenverklaring en kwalificatie ter discussie heeft gesteld en het hof ook ambtshalve geen redenen ziet het vonnis op die onderdelen te vernietigen, zal het vonnis op die onderdelen worden bevestigd. Het vonnis zal worden vernietigd voor zover het betreft de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij Stichting Beleggersbelangen Centurion.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft, overeenkomstig het door haar op schrift gestelde requisitoir, gevorderd verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, overeenkomstig haar overgelegde pleitaantekeningen, verzocht aan verdachte in ieder geval geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de straf die verdachte reeds heeft uitgezeten.
Het oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft langdurig als feitelijke leidinggevende gefunctioneerd van een op het eerste gezicht professioneel opererende rechtspersoon Centurion Vastgoed B.V. die zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting, bedrieglijke bankbreuk en valsheid in geschrift. Daarnaast heeft verdachte zich - al dan niet samen met anderen - schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen.
Verdachte heeft op geraffineerde wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen van nietsvermoedende particulieren. Er is een nauwe en bewuste samenwerking geweest tussen verschillende natuurlijke personen en rechtspersonen en die samenwerking was erop gericht om de gelden die derden in Centurion Vastgoed B.V. hadden ingelegd, tegen de afspraken in, voor andere doeleinden aan te wenden. Op deze wijze werden van 20 oktober 2011 tot en met 31 juli 2014 ruim 650 beleggers tot een totaalbedrag van € 26.093.555,-- opgelicht en werd een bedrag van plusminus € 16.500.000,-- anders aangewend dan aan die beleggers was voorgespiegeld en witgewassen. Voorts werden grote geldbedragen aan het vermogen van Centurion Vastgoed B.V. in het zicht van het faillissement onttrokken.
Bovenstaande praktijken vormen een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Verdachte heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen verlangen naar financieel gewin en zich niets gelegen laten liggen aan de grote financiële en emotionele gevolgen voor de slachtoffers, die hun beleggingen in rook hebben zien opgaan.
Voorts heeft de handelwijze van verdachte ertoe geleid dat er een smet is geworpen op de legale vastgoed-/beleggingswereld. De integriteit van de financiële wereld is hierdoor aangetast.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de rechterlijke oriëntatiepunten voor fraude. In deze oriëntatiepunten wordt bij een benadelingsbedrag van € 1.000.000,-- en hoger een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden of meer gehanteerd. Het hof overweegt dat bij ernstige feiten als de onderhavige als uitgangspunt dient te gelden de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren. Het hof heeft evenwel met betrekking tot verdachte in het bijzonder acht geslagen op het volgende.
Het hof houdt rekening met het feit dat verdachte, zoals blijkt uit een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 20 april 2018, niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Daarnaast heeft het hof kennisgenomen van het omtrent verdachte opgemaakte psychologisch rapport van 17 juni 2016 en van het ‘Afloopbericht toezicht’ van 11 februari 2018.
Blijkens de schriftuur ex artikel 410 van het Wetboek van Strafvordering van 16 augustus 2016, heeft de officier van justitie hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank nu hij zich niet kan verenigen met de beslissingen van de rechtbank omtrent de niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij en de opgelegde straf. In voornoemde schriftuur heeft de officier van justitie uitgebreid aangegeven waarom hij zich niet kan vinden in de beslissing van de rechtbank omtrent de niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij. De officier van justitie heeft echter weinig woorden gewijd aan de door de rechtbank opgelegde straf.
De advocaat-generaal heeft tijdens de regiezitting in hoger beroep, op 11 januari 2017,
aangegeven vooralsnog geen reden te zien om een andere straf te vorderen dan in eerste aanleg door de rechtbank is opgelegd. Tussen de regiezitting en de inhoudelijke behandeling op 23 mei 2018 zijn er ten aanzien van de feiten geen nieuwe aspecten naar voren gekomen. Daarentegen zijn er met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte wel nieuwe aspecten naar voren gekomen, in het bijzonder omtrent zijn psychische gesteldheid. Verdachte heeft bovendien, ook al ten tijde van de regiezitting, aangegeven te willen berusten in het vonnis van de rechtbank. Verdachte heeft er ook bewust voor gekozen om geen verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis te doen omdat hij meteen zijn straf wilde uitzitten. Onder voornoemde omstandigheden was de vordering van de advocaat-generaal zoals gedaan op 23 mei 2018, in relatie tot hetgeen zij hierover op de regiezitting had aangegeven, niet te voorzien voor het hof en de verdediging.
Het hof heeft zich langdurig beraden over de vraag of verdachte nog terug moet naar de gevangenis. Hoewel het hof van oordeel is dat de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend is, acht het hof het verschil tussen deze en de door de rechtbank opgelegde straf te groot. Het hof ontkomt er echter niet aan om een zodanige straf aan verdachte op te leggen zodat hij nog gedurende een zekere tijd terug de gevangenis in moet.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Het hof acht het, gelet op de proceshouding van verdachte in hoger beroep, mede gelet op de werkzaamheden die hij thans verricht, niet noodzakelijk om een deel van deze straf voorwaardelijk aan hem op te leggen.
Vordering van de benadeelde partijen vertegenwoordigd door de Stichting Beleggersbelangen Centurion
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft, overeenkomstig het door haar op schrift gestelde requisitoir, gevorderd de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1] / [benadeelde 2] B.V., [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] en de Stichting Beleggersbelangen Centurion, gedeeltelijk toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, overeenkomstig haar overgelegde pleitaantekeningen, aangegeven dat zij het in eerste aanleg gevoerde verweer ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen handhaaft.
Het oordeel van het hof
De benadeelde partij Stichting Beleggersbelangen Centurion (hierna: de Stichting) heeft zich, namens de bij haar aangesloten beleggers in Centurion Vastgoed B.V., in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt
€ 26.688.540,--. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partijen [benadeelde 1] / [benadeelde 2] B.V., [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] hebben zich ter verkrijging van vergoeding van hun schade zowel aangesloten bij de Stichting Beleggersbelangen Centurion als afzonderlijk en individueel gevoegd in het strafproces. Op de benadeelde partij [benadeelde 4] na, hebben voornoemde benadeelde partijen zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van hun oorspronkelijke vorderingen.
Het hof zal zich in het navolgende beperken tot een behandeling van het door de Stichting gevorderde, nu ter zitting in eerste aanleg en in hoger beroep duidelijk is geworden dat voornoemde individuele benadeelde partijen niet hebben bedoeld andere schade vergoed te krijgen dan die waartoe zij de Stichting hebben gemachtigd hun belangen ter zake te behartigen.
De Stichting heeft ter onderbouwing van haar vordering overgelegd de inschrijfformulieren van de beleggers en de overzichten met bedragen per belegger.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade hebben geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vorderingen gedeeltelijk zullen worden toegewezen tot de bedragen, zoals vermeld op de als bijlage aangehechte lijst, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
De behandeling van de vorderingen van de benadeelde partijen mag geen onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. In het kader daarvan heeft het hof, ondanks het feit dat van een aantal beleggers/benadeelde partijen bekend is welke rente zij specifiek hebben ontvangen, ervoor gekozen om ten aanzien van alle beleggers/benadeelde partijen
- schattenderwijs - een percentage van 25% in mindering te brengen op hun vorderingen.
Het hof zal de aanvangsdatum van de wettelijke rente eenvoudigweg bepalen op
31 juli 2014 (faillissementsdatum Centurion Vastgoed B.V.) tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kunnen de benadeelde partijen daarom thans in hun vorderingen niet worden ontvangen en kunnen zij hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, zoals vermeld op de als bijlage aangehechte lijst.
Op grond van artikel 36f, achtste lid, juncto artikel 24c van het Wetboek van Strafrecht, dient de rechter ten aanzien van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel in zijn beslissing reeds de duur van de vervangende hechtenis te bepalen. In artikel 24c, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat de duur van de vervangende hechtenis minimaal één dag en maximaal één jaar (365 dagen) bedraagt.
Het hof stelt vast dat er meer dan 365 benadeelde partijen zijn van wie de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen. Gelet op het bepaalde in artikel 24c, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, kan het hof voor het totaal van deze vorderingen niet meer dan 365 dagen vervangende hechtenis opleggen. Het hof zal derhalve ten aanzien van de 365 hoogste vorderingen, zoals vermeld op de als bijlage aangehechte lijst, één dag vervangende hechtenis per vordering opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partijen vertegenwoordigd door de Stichting Beleggersbelangen Centurion
Wijst gedeeltelijk toe de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen, vertegenwoordigd door de Stichting Beleggersbelangen Centurion, ter zake van het bewezen verklaarde, tot de bedragen zoals vermeld op de als bijlage aangehechte lijst, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 31 juli 2014.
Verklaart de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk in de vorderingen en bepaalt dat de benadeelde partijen in zoverre de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partijen gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de slachtoffers, vertegenwoordigd door de Stichting Beleggersbelangen Centurion, ter zake van het bewezen verklaarde, de bedragen te betalen zoals vermeld op de als bijlage aangehechte lijst, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het aantal dagen hechtenis, eveneens vermeld op voornoemde aangehechte lijst, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van de slachtoffers niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 31 juli 2014.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. R. de Groot, voorzitter,
mr. G. Dam en mr. P.L.M van Gorkom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Muradov, griffier,
en op 11 juli 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 11 juli 2018.
Tegenwoordig:
mr. A.J. Smit, voorzitter,
mr. H. Dijkstra, advocaat-generaal,
mr. S.H. Diepeveen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.