NJ 2005, 321
Klagers worden door Turkije aan Oezbekistan uitgeleverd nadat het Hof een voorlopige maatregel genomen heeft tot niet-uitleveren totdat de terzake bevoegde kamer van het Hof bijeen is geweest. Geen schending van de art. 3 en 6, wel van art. 34 EVRM.
EHRM 04-02-2005, ECLI:NL:XX:2005:AS7890, m.nt. E.A. Alkema (Mamatkulov)
- Instantie
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
- Datum
4 februari 2005
- Magistraten
L. Wildhaber, C.L. Rozakis, J.-P. Costa, Sir Nicolas Bratza, G. Bonello, L. Caflisch, E. Palm, I. Cabral Barreto, R. Türmen, F. Tulkens, N. Vajic, J. Hedigan, M. Pellonpää, M. Tsatsa-Nikolovska, A.B. Baka, A. Kovler, S. Pavlovschi
- Zaaknummer
46827/99
46951/99
- Noot
E.A. Alkema
- LJN
AS7890
- Roepnaam
Mamatkulov
- JCDI
JCDI:ADS146666:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Internationaal publiekrecht / Rechtshandhaving
EU-recht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:XX:2005:AS7890, Uitspraak, Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 04‑02‑2005
- Wetingang
EVRM art. 34
Essentie
Klagers worden door Turkije aan Oezbekistan uitgeleverd nadat het Hof een voorlopige maatregel genomen heeft tot niet-uitleveren totdat de terzake bevoegde kamer van het Hof bijeen is geweest. Geen schending van de art. 3 en 6, wel van art. 34 EVRM.
Samenvatting
Uitlevering door een lidstaat kan een schending opleveren van art. 3 EVRM indien de uitgeleverde persoon een reëel gevaar loopt om in het ontvangende land gefolterd te worden. Alhoewel het hierbij in beginsel gaat om feiten die de uitleverende staat bekend zijn of hadden moeten zijn op het moment van de uitlevering, ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.