NJ 2005, 195
Nadat het EHRM klagers' veroordeling in strijd met art. 6 lid 1 EVRM had geacht, doen Britse rechters geen nieuw onderzoek naar de deugdelijkheid van de veroordeling. Klagers' verzoekschrift, waarin wordt gesteld dat deze inactiviteit een nieuwe schending van art. 6 lid 1 EVRM oplevert, is in het licht van art. 46 EVRM niet ontvankelijk.
EHRM 08-07-2003, ECLI:NL:XX:2003:AT5724, m.nt. E.A. Alkema
- Instantie
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
- Datum
8 juli 2003
- Magistraten
M. Pellonpää, N. Bratza, V. Stránická, R. Maruste, S. Pavlovschi, L. Garlicki, J. Borrerego Borrerego
- Zaaknummer
15227/03
- Noot
E.A. Alkema
- LJN
AT5724
- JCDI
JCDI:ADS118023:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Internationaal publiekrecht / Rechtshandhaving
Internationaal belastingrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:XX:2003:AT5724, Uitspraak, Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 08‑07‑2003
- Wetingang
EVRM art. 6 lid 1; EVRM art. 13; EVRM art. 46
Essentie
Nadat het EHRM klagers' veroordeling in strijd met art. 6 lid 1 EVRM had geacht, doen Britse rechters geen nieuw onderzoek naar de deugdelijkheid van de veroordeling. Klagers' verzoekschrift, waarin wordt gesteld dat deze inactiviteit een nieuwe schending van art. 6 lid 1 EVRM oplevert, is in het licht van art. 46 EVRM niet ontvankelijk.