NJ 2004, 327
Niet-ontvankelijkheid in procedure gericht op revindicatie van een in 1946 geconfisceerd schilderij, bij gebreke aan Duitse rechtsmacht. Geen schending.
EHRM 12-07-2001, ECLI:CE:ECHR:2001:0712JUD004252798, m.nt. E.A. Alkema
- Instantie
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
- Datum
12 juli 2001
- Magistraten
Palm, Rozakis, Ress, Costa, Pastor Ridruejo, Cabral Barreto, Fischbach, Butkevych, Casadevall, Zupancic, Vajic Hedigan, Pellonpää, Tsatsa-Nikolovska, Traja, Botoucharova, Kovler
- Zaaknummer
42527/98
- Noot
E.A. Alkema
- LJN
AP0816
- JCDI
JCDI:ADS146618:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Onbekend (V)
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Internationaal belastingrecht / Discriminatieverbod
Europees belastingrecht / Discriminatie
- Brondocumenten
ECLI:CE:ECHR:2001:0712JUD004252798, Uitspraak, Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 12‑07‑2001
- Wetingang
EVRM art. 6 lid 1; EVRM art. 14; Eerste Protocol art. 1
Essentie
Niet-ontvankelijkheid in procedure gericht op revindicatie van een in 1946 geconfisceerd schilderij, bij gebreke aan Duitse rechtsmacht. Geen schending.
Samenvatting
Als gevolg van de zogenaamde ‘Settlement Convention’ was klager in casu beroofd van zijn recht op een rechterlijke beslissing omtrent de door hem gepretendeerde eigendom. (§ 52). Deze beperking op het recht op toegang tot een rechter is het gevolg van de specifieke status van Duitsland onder internationaal publiekrecht na de Tweede Wereldoorlog. Pas in 1954/1990 verkreeg de Bondsrepubliek Duitsland respectievelijk het verenigde Duitsland de rechten van een soevereine staat in zijn interne en externe betrekkingen. In deze unieke ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.