NJ 1995, 366
Inbeslagneming en verbeurdverklaring film inmenging in vrijheid van meningsuiting / niet mogelijk voor heel Europa tot eensluidende opvatting te komen over vraag welke inmenging in vrijheid van meningsuiting is toegestaan ter bescherming religieuze gevoelens / discretionaire bevoegdheid lidstaten / in casu geen schending van 10 EVRM
EHRM 20-09-1994, ECLI:NL:XX:1994:AD2150, m.nt. E.J. Dommering
- Instantie
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
- Datum
20 september 1994
- Magistraten
Ryssdal, Gölcüklü, Matscher, Walsh, Macdonald, Palm, Pekkanen, Makarczyk, Gotchev
- Zaaknummer
SERIESAVOL295-A
- Noot
E.J. Dommering
- LJN
AD2150
- JCDI
JCDI:ADS160821:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Onbekend (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:XX:1994:AD2150, Uitspraak, Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 20‑09‑1994
- Wetingang
EVRM art. 10
Essentie
Inbeslagneming en verbeurdverklaring van een film is niet in strijd met art. 10 EVRM.
Samenvatting
Volgens de Oostenrijkse regering is de klacht van de eiser niet-ontvankelijk, omdat hij de termijn van art. 26 EVRM niet in acht heeft genomen. De regering stelt dat eiser alleen partij was bij de inbeslagneming van de film, en niet bij de verbeurdverklaring van de film. De definitieve beslissing ten aanzien van de inbeslagneming van de film werd genomen op 30 juli 1985. De klacht werd bij de Commissie ingediend op 6 okt. 1987 (§ 35).
Het Hof verwerpt het preliminaire ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.