NJ 1993, 523
Onredelijk tijdsverloop tussen beslissingen over rechtmatigheid detentie / beperking van recht op vrije correspondentie en op informatie van tbs-gestelde / schending 5 lid 4, 8 en 10 EVRM / geen onmenselijke behandeling in de zin van 3 EVRM
EHRM 24-09-1992, ECLI:NL:XX:1992:AC2379
- Instantie
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
- Datum
24 september 1992
- Magistraten
Ryssdal, Bernhardt, Gölcüklü, Matscher, Pettiti, Martens, Pekkanen, Loizou, Morenilla
- Zaaknummer
CEDHSERIEAVOL244
- LJN
AC2379
- JCDI
JCDI:ADS160861:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Onbekend (V)
Internationaal publiekrecht / Rechtshandhaving
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Internationaal strafrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:XX:1992:AC2379, Uitspraak, Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 24‑09‑1992
- Wetingang
EVRM art. 3; EVRM art. 5 lid 1; EVRM art. 5 lid 3; EVRM art. 5 lid 4; EVRM art. 8; EVRM art. 10; EVRM art. 13; EVRM art. 50
Essentie
Onredelijk tijdsverloop tussen beslissingen over rechtmatigheid detentie. Beperking van recht op vrije correspondentie en op informatie van tbs-gestelde. Schending art. 5 lid 4, 8 en 10 EVRM. Geen onmenselijke behandeling in de zin van art. 3 EVRM.
Samenvatting
Klachten betreffende de verschillende detentiefasen en de lengte van de voorlopige hechtenis ongegrond. Geen schending van art. 5 lid 1 onder c en e respectievelijk art. 5 lid 3 (§ 60–73).
De doelstelling van art. 5— bescherming van individuen tegen willekeurige vrijheidsbeneming — brengt mee dat beslissingen over de rechtmatigheid van de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.