NJ 1995, 576
Lengte voorlopige hechtenis en strafprocedure / redelijke termijn / schending 5 lid 3 en 6 lid 1 EVRM
EHRM 27-11-1991, ECLI:NL:XX:1991:AD1545, m.nt. E.A. Alkema
- Instantie
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
- Datum
27 november 1991
- Magistraten
Ryssdal, Gölcüklü, Pettiti, Russo, Bernhardt, Martens, Palm, Foighel, Pekkanen
- Zaaknummer
ECHRSERIESAVOL218
- Noot
E.A. Alkema
- LJN
AD1545
- JCDI
JCDI:ADS118083:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Onbekend (V)
Internationaal publiekrecht / Rechtshandhaving
Internationaal belastingrecht / Algemeen
EU-recht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:XX:1991:AD1545, Uitspraak, Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 27‑11‑1991
- Wetingang
EVRM art. 5 lid 3; EVRM art. 6 lid 1; EVRM art. 50
Essentie
Lengte voorlopige hechtenis en strafprocedure. Redelijke termijn. Schending van de art. 5 lid 3 en 6lid 1 EVRM.
Samenvatting
Het is in de eerste plaats aan de nationale rechterlijke autoriteiten om te verzekeren, dat de duur van de voorlopige hechtenis van een verdachte niet de redelijke termijn overschrijdt. Hiertoe moeten zij alle omstandigheden onderzoeken die voor of tegen het bestaan pleiten van het vereiste van algemeen belang, dat het afwijken van de regel van respect voor individuele vrijheid rechtvaardigt en zij moeten deze omstandigheden noemen in hun beslissingen op de verzoeken om vrijlating. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.