NJ 1986, 507
EHRM, 22-05-1984
EHRM 22-05-1984, ECLI:NL:XX:1984:AC8420, m.nt. E.A. Alkema
- Instantie
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
- Datum
22 mei 1984
- Magistraten
Ryssdal, Wiarda, Cremona, Bindschedler-Robert, Golcuklu, Pettiti, Walsh
- Zaaknummer
[1984-05-22/NJ_61938]
- Noot
E.A. Alkema
- LJN
AC8420
- JCDI
JCDI:ADS66261:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Onbekend (V)
Internationaal publiekrecht / Rechtshandhaving
Materieel strafrecht / Sancties
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Internationaal belastingrecht / Discriminatieverbod
EU-recht (V)
Europees belastingrecht / Discriminatie
- Brondocumenten
ECLI:NL:XX:1984:AC8420, Uitspraak, Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 22‑05‑1984
- Wetingang
EVRM art. 5; EVRM art. 5 lid 1; EVRM art. 5 lid 3; EVRM art. 5 lid 4; EVRM art. 14; EVRM art. 26; Rllu art. 7; Rllu art. 13; Rllu art. 14; Rllu art. 34
Essentie
Arrest I: Art. 26 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vereist alleen uitputting van nationale rechtsmiddelen die zowel betrekking hebben op de aangevoerde schendingen alsook toegankelijk en doeltreffend zijn. Omtrent de aanwezigheid van deze rechtsmiddelen dient in theorie en praktijk voldoende zekerheid te bestaan. Het is niet aan het hof zich uit te spreken over de vraag van Nederlands recht of een in voorlopig arrest gestelde militair een vordering tot schadevergoeding ex art. 1401 BW kan instellen, maar de afwezigheid van jurisprudentie ter zake wijst op onzekerheid omtrent de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.