Rb. Rotterdam, 09-04-2020, nr. C/10/593835 / FA RK 20-2071
ECLI:NL:RBROT:2020:4067
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
09-04-2020
- Zaaknummer
C/10/593835 / FA RK 20-2071
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2020:4067, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 09‑04‑2020; (Beschikking)
Uitspraak 09‑04‑2020
Inhoudsindicatie
Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in artikel 26 Wzd. De ratio van artikel 26 lid 7 Wzd is het waarborgen van de onafhankelijkheid van de arts. De rechtbank heeft geen enkele twijfel aan de onafhankelijkheid van de arts.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/593835 / FA RK 20-2071
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 9 april 2020 betreffende een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in artikel 26 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (hierna: Wzd)
op verzoek van:
het Centrum Indicatiestelling Zorg, hierna: CIZ,
met betrekking tot:
[naam cliënt] ,
geboren op [geboortedatum cliënt] ,
hierna: cliënt,
wonende aan [adres cliënt] , [postcode] te [woonplaats cliënt] ,
thans verblijvende in het Verpleeghuis Laurens, locatie Stadzicht te Rotterdam,
advocaat mr. J.J. Boelaars te Rotterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[naam zoon cliënt] , zoon van cliënt.
1. Procesverloop
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van het CIZ, ingekomen ter griffie op 25 maart 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
het indicatiebesluit op grond van artikel 3.2.3 van de Wet langdurige zorg van 26 juni 2019;
de medische verklaring, opgesteld en ondertekend door drs. A.J.J.M. Keijzer- van Laarhoven, arts, van 5 maart 2020;
de aanvraag voor een rechterlijke machtiging van 5 maart 2020;
de verklaring van de zorgaanbieder van de accommodatie waarin cliënt is opgenomen van 5 maart 2020;
het zorgplan.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 9 april 2020.
Bij die gelegenheid zijn (conform de Tijdelijke regeling F&J rechtbanken i.v.m. Corona) telefonisch gehoord:
cliënt met zijn hierboven genoemde advocaat;
[naam zoon cliënt] , zoon van cliënt;
[naam specialist ouderengeneeskunde] , specialist ouderengeneeskunde en [naam teamleider] , teamleider, beiden verbonden aan Verpleeghuis Laurens, locatie Stadzicht;
de tolk Portugees, Mw J.M. Van der Boom.
2. Beoordeling
Ontvankelijkheid
Naar aanleiding van het beroep dat de advocaat doet op de niet correct opgemaakte medische verklaring bepaalt de rechtbank het volgende. Op grond van artikel 26 lid 7 Wzd mag de medische verklaring ex artikel 26 lid 5 sub d Wzd, in het geval het verzoek een cliënt betreft die al in een accommodatie verblijft, niet worden verstrekt door een arts die verbonden is aan de desbetreffende zorgaanbieder. In deze zaak is gebleken dat drs. A.J.J.M. Keijzer-van Laarhoven, de specialist ouderengeneeskunde die de medische verklaring heeft opgesteld, in dienst is van de zorgaanbieder van de accommodatie waar cliënt voorafgaand aan het verzoek verbleef. Niet in geschil is dat deze specialist ouderengeneeskunde niet bij de behandeling van cliënt is betrokken (geweest) en terzake kundig is.
De ratio van artikel 26 lid 7 Wzd is het waarborgen van de onafhankelijkheid van de arts die de medische verklaring opstelt. De rechtbank heeft geen enkele twijfel aan de onafhankelijkheid van de arts die de verklaring heeft opgesteld. Nu het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) d.d. 18 februari 2020 heeft aangekondigd dat de eis zoals opgenomen in artikel 26 lid 7 Wzd komt te vervallen en dat dit zo snel mogelijk in de regelgeving zal worden aangepast, is de rechtbank van oordeel dat de medische verklaring van drs. A.J.J.M. Keijzer-van Laarhoven voldoet aan de hieraan te stellen eisen.
Criteria rechtelijke machtiging
2.1.
De rechter kan op verzoek van het CIZ een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf in een geregistreerde accommodatie verlenen als bedoeld in artikel 24 lid 1 Wzd. De machtiging kan slechts worden verleend indien naar het oordeel van de rechter het gedrag van de cliënt als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan leidt tot ernstig nadeel. Daarnaast zijn de opname en het verblijf noodzakelijk om het nadeel te voorkomen of af te wenden en zijn er geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
2.2.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat cliënt lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, te weten neurocognitieve stoornis van het vasculaire type.
2.3.
Deze psychogeriatrische aandoening leidt tot ernstig nadeel. Het ernstig nadeel is gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op ernstig lichamelijk letsel, ernstige verwaarlozing, maatschappelijke teloorgang en de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is. Er zijn stoornissen in het geheugen en uitval van de taal en executieve functies. Cliënt neemt geen initiatief meer tot zelfzorg. Hij heeft voortdurende sturing nodig en hem wordt hulp geboden bij het douchen, aankleden en bij het innemen van zijn medicatie. Hij wordt opgehaald om te komen eten. Ten gevolge van zijn stoornis is er ook een gebrek aan oriëntatie. Daardoor ging hij thuis dwalen en verdwalen. Voor de familie en eventuele thuiszorg is het niet op te brengen om, anders dan cliënt dat ziet, de continue structuur en begeleiding te bieden die hij nodig heeft op een gesloten afdeling, temeer omdat zijn stoornis een, naar zeggen van de specialist ouderengeneeskunde, een progressieve achteruitgang kent..
2.4.
De opname en het verblijf zijn noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
2.5.
Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Eerder is geprobeerd om met de inzet van thuiszorg, mantelzorg en ambulante begeleiding cliënt te ondersteunen. Dit bleek onvoldoende. Er is 24 uur per dag zorg en begeleiding nodig.
2.6.
Bepleit is door de advocaat een afwijzing van het verzoek. Client meent heel goed in staat te zijn naar huis te gaan, of terug naar Kaapverdië.
Gebleken is dat cliënt zich verzet tegen de opname en het verblijf. Aanvankelijk was er sprake van fysiek verzet en pakte hij dagelijks zijn spullen in om te vertrekken. Dit bleek verband te houden met de vliegtuigen die hij boven zijn hoofd hoorde en de wens om terug te keren naar Kaapverdië. Inmiddels is cliënt verplaatst naar een andere locatie van de genoemde verpleeginrichting en vliegen er in deze Corona-tijd nauwelijks meer vliegtuigen. Ook is er geen inkomend en vertrekkend bezoek meer op de afdeling, waardoor cliënt ook niet op een idee wordt gebracht om te vertrekken. Op de huidige afdeling toont bij nog wel verbaal verzet. Ook tijdens de mondelinge behandeling geeft cliënt meerdere keren aan dat hij niet wil blijven waar hij is en terug wil naar zijn eigen woning of naar Kaapverdië.
2.7.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de criteria voor een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in de Wzd. Het CIZ verzoekt de rechtbank een rechterlijke machtiging met een geldigheidsduur van 5 jaar af te geven, omdat cliënt reeds is opgenomen met een voorlopige machtiging op grond van de Wet Bopz en derhalve sprake is van een tweede rechterlijke machtiging.
Met ingang van 1 januari 2020 is evenwel de Wzd in werking getreden en de Wet Bopz komen te vervallen. Op grond van artikel 39 Wzd ziet de rechtbank onderhavig verzoek dan ook als eerste verzoek en kan de geldigheidsduur ten hoogste zes maanden zijn. Derhalve zal de rechtbank de machtiging, in afwijking van de door het CIZ verzochte termijn en door de advocaat subsidiair bepleite termijn, verlenen voor de duur van zes maanden, en geldt deze gelet hierop dus tot en met 9 oktober 2020.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1.
verleent een machtiging tot opname en verblijf ten aanzien van [naam cliënt] voornoemd;
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 9 oktober 2020.
Deze beschikking is op 9 april 2020 mondeling gegeven door mr. M.L. Sandberg-Crommelin, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Veldthuis, griffier, en op 15 april 2020 schriftelijk uitgewerkt en getekend. | ||
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.