Rb. Roermond, 15-12-2010, nr. 93211 / HA ZA 09-300
ECLI:NL:RBROE:2010:BO6485
- Instantie
Rechtbank Roermond
- Datum
15-12-2010
- Magistraten
Mr. D.C.M. Bomans
- Zaaknummer
93211 / HA ZA 09-300
- LJN
BO6485
- Vakgebied(en)
Goederenrecht / Genotsrechten
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROE:2010:BO6485, Uitspraak, Rechtbank Roermond, 15‑12‑2010
Uitspraak 15‑12‑2010
Mr. D.C.M. Bomans
Partij(en)
Vonnis van 15 december 2010
in de zaak van
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. E.H.C.K. Reijans,
tegen
- 1.
[gedaagde 1 in conventie, eiser 1 in reconventie],
wonende te [woonplaats],
- 2.
[gedaagde 2 in conventie, eiser 2 in reconventie],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. N.P.H. Vissers.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
het tussenvonnis van 7 juli 2010
- —
het proces-verbaal van descente en van comparitie van 13 september 2010.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiseres] is eigenaar van een woonhuis met verdere opstallen en grond c.a. staande en gelegen te [woonplaats], [adres]. [gedaagden] is eigenaar van een woonhuis met verder opstallen en gronden c.a. staande en gelegen te [[woonplaats], [adres]. De percelen grenzen aan elkaar, zodat partijen buren van elkaar zijn.
2.2.
Bij akte van 15 mei 1968 is ten behoeve van het perceel van [eiseres] een erfdienstbaarheid gevestigd ten laste van het perceel van [gedaagden] In de akte is onder andere het volgende opgenomen:
‘De comparant sub A genoemd, in zijn gemelde hoedanigheid, verklaarde bij deze te vestigen de erfdienstbaarheid van uit- en overweg ten behoeve van het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats] sectie [ ] nummer […] en ten laste van het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats] sectie [ ] nummer […] om te gaan van en naar de openbare weg, [adres], ook met motorvoertuigen, zulks op de minst bezwarende wijze’.
2.3.
Vanaf het terras van [eiseres] kan in een recht doorlopende lijn naar beneden via een trap van 6 treden en vervolgens een trap van vier treden en een plateau dat zich tussen de trappen bevindt de kelder van [eiseres] bereikt worden. De doorgang via de trap van vier treden is 1.12 meter breed. De doorgang via de trap van 6 treden is 81 centimeter breed. Ter hoogte van de trapleuning is de breedte van de trap met 6 treden 66 centimeter breed. Bij de trap met vier treden bevindt zich geen leuning. De fiets van [eiseres] is gestald in het tuinhuis op het betegelde stuk van de tuin op haar perceel.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
[eiseres] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis samengevat — [gedaagden] te gebieden de ten processe bedoelde erfdienstbaarheid van uit- en overweg te respecteren, in dier voege dat zij de onderhavige grond nimmer gebruiken als bergplaats alsook er nimmer iets plaatsen dat de uitoefening van de erfdienstbaarheid zou kunnen belemmeren, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom ad EUR 250,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [gedaagden] in strijd handelen met het ten dezen te wijzen vonnis, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van de procedure.
3.2.
[gedaagden] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagden] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis samengevat — te bepalen dat het recht van erfdienstbaarheid in kwestie per direct wordt opgeheven, met veroordeling van [eiseres] medewerking te verlenen aan de formaliteiten die aan deze opheffing en de inschrijving daarvan in de registers zijn verbonden op straffe van een dwangsom van EUR 250,00 per dag dat [eiseres] hiermee te rekenen vanaf de dag van betekenen van het vonnis in gebreke blijft, althans dat de rechtbank zal bepalen dat het vonnis van de rechtbank zal kunnen worden ingeschreven in de daartoe bestemde registers, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure.
3.5.
[eiseres] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1.
Gelet op de samenhang tussen de twee vorderingen zal de rechtbank deze gezamenlijk behandelen.
4.2.
Allereerst overweegt de rechtbank dat de vordering van [gedaagden] niet in eenduidige bewoordingen is weergegeven. Gezien de verwijzing in de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie naar artikel 5:79 Burgerlijk Wetboek (BW) vat de rechtbank de vordering aldus op, dat de in het geding zijnde erfdienstbaarheid door de rechtbank wordt opgeheven.
4.3.
Het standpunt van [eiseres] komt op het volgende neer. Ten behoeve van haar perceel (heersend erf) is een erfdienstbaarheid van uit- en overweg gevestigd ten laste van het perceel van [gedaagden] (dienend erf). [gedaagden] belemmeren de uitoefening van de erfdienstbaarheid door middel van het regelmatig plaatsen van een auto dan wel voorwerpen en/of hopen zand op het pad. [eiseres] heeft nog steeds een (meer dan) redelijk belang bij het gebruik van onderhavige uit- en overweg. De toegang via het perceel van [gedaagden] is nodig om met de auto en eventuele aanhanger materialen en andere goederen naar de kelder te kunnen brengen, zoals te zware bloempotten, een te vervangen wasmachine en grote stukken hout in verband met de hobby houtbewerken van haar — niet meer thuis wonende — kinderen. De trap vanaf het terras van haar perceel is daarvoor te smal. Tevens heeft zij toegang tot de oprit nodig om de ramen van haar woning te kunnen lappen en onderhoud te plegen.
4.4.
Het standpunt van [gedaagden] komt op het volgende neer. Tot 2002 kon [eiseres] de eigen oprit aan de — vanuit de voorzijde gezien — linkerzijde van haar woning niet gebruiken om daadwerkelijk aan de achterzijde van haar woning te komen. Waar de oprit ophield was sprake van een steil niveauverschil. Om aldus met zaken (fiets, auto e.d.) achter haar huis te kunnen komen moest gebruik worden gemaakt van de oprit van [gedaagden] Via die oprit kon [eiseres] door aan het einde van de oprit een bocht naar links te maken achter haar huis komen. In die situatie was de reden voor de vestiging van de erfdienstbaarheid gelegen.
In 2002 heeft [eiseres] het niveau van de gehele achtertuin opgehoogd, zodat de voorzijde van de woning en de achterzijde een zelfde hoogteniveau kennen. Haar eigen oprit, aan de linkerzijde van haar woning, sluit sindsdien aan aan de achterzijde van de woning. De bestrating loopt van de voorkant van de oprit tot achter de woning door. De betreffende oprit geeft vanaf 2002 een volledige ontsluiting en toegang tot de achterzijde van de woning.
4.5.
De rechtbank overweegt het volgende. Artikel 5:79 BW bepaalt onder meer dat de rechter een erfdienstbaarheid kan opheffen als de eigenaar van het heersend erf geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid en het niet aannemelijk is dat het redelijk belang daarbij zal terugkeren.
4.6.
Om te kunnen beoordelen of sprake is van een dergelijke situatie is van belang om vast te stellen welk doel de erfdienstbaarheid bij de vestiging diende en in hoeverre de erfdienstbaarheid dat doel nog dient of weer kan gaan dienen.
[gedaagden] heeft in dat verband onweersproken gesteld, dat de oprit tussen de percelen ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid de enige mogelijkheid was om voor het perceel van [eiseres] van de openbare weg naar de achterzijde van haar woning en andersom te komen. Ook [eiseres] zelf stelt dat een erfdienstbaarheid van uit- en overweg is gevestigd. Verder vindt de stelling van [gedaagden] ondersteuning in de in de vestigingakte opgenomen bewoordingen ‘erfdienstbaarheid van uit- en overweg’. Op grond van vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het doel van de erfdienstbaarheid bestond uit het creëren van de mogelijkheid voor het perceel van [eiseres] om vanaf de openbare weg achter de woning te komen en vice versa. Onder de reikwijdte van dat doel valt niet de toegankelijkheid vanaf die achterzijde, eenmaal daar gearriveerd zijnde, naar vervolgens (onderdelen van) de woning. Daarbij neemt de rechtbank mede in overweging dat destijds de kelder vanaf de gehele achterzijde van de woning was te bereiken. Het doel van de erfdienstbaarheid strekte zich dan ook niet uit tot het door [eiseres] gestelde belang, bestaande uit de (on)mogelijkheid de kelder vanaf de achterzijde van de woning te bereiken. Derhalve kan in die toegankelijkheid geen redelijk belang in verband met de handhaving van de bestaande erfdienstbaarheid zijn gelegen.
Overigens merkt de rechtbank op dat de door [eiseres] gestelde noodzakelijkheid om de kelder via de oprit tussen de percelen van partijen te bereiken geenszins is komen vast te staan. Immers gezien de breedte van haar eigen oprit zoals die uit de als productie 2 bij de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie overgelegde foto's blijkt en zoals die tijdens de descente door de rechtbank is waargenomen, is de achterzijde van de woning via die oprit met een aanhanger of auto te bereiken. Niet valt in te zien waarom de door haar aangehaalde goederen vanaf daar niet via de ‘smallere’ trap met een breedte van 81 cm naar de kelder vervoerd zouden kunnen worden. Verder overweegt de rechtbank nog dat artikel 5:56 BW — voor zover nodig — een oplossing biedt voor het plegen van onderhoud aan de woning en het lappen van de ramen.
4.7.
Het hiervoor vastgestelde doel van de erfdienstbaarheid betekent dat [eiseres] als eigenaar van het heersend erft in beginsel geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid van uitweg als zij een redelijk alternatief voor het bereiken van de achterzijde van haar woning vanaf de openbare weg voor handen heeft. Daarbij speelt een rol dat een erfdienstbaarheid een inbreuk op het recht van de eigenaar van het dienend erf inhoudt en de eigenaar van het heersend erf een erfdienstbaarheid op de voor de andere eigenaar minst bezwarende wijze dient uit te oefenen. Door middel van haar eigen oprit beschikt [eiseres] inmiddels over een redelijk alternatief voor het bereiken van de achterzijde van haar woning. Derhalve kan het doel dat destijds is beoogd, nu op een andere voor de eigenaar van het dienend erf minder belastende wijze worden bereikt.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] geen redelijk belang heeft bij voorzetting van de erfdienstbaarheid. Tevens is niet aannemelijk dat het redelijk belang zal terugkeren nu er ten aanzien van de ophoging en hetgeen daarmee samenhangt, zoals het plaatsen van muren, sprake is van een ter plaatse duurzaam aangebrachte situatie.
Bovenstaande betekent, dat de rechtbank de vordering in reconventie tot opheffing van de erfdienstbaarheid zal toewijzen.
Tevens zal de rechtbank de vordering tot het verlenen van medewerking — voor zover nodig — toewijzen. De rechtbank zal de gevorderde dwangsom afwijzen, omdat niet concreet is aangegeven waaruit de medewerkinghandelingen zouden bestaan.
4.8.
Het opheffen van de erfdienstbaarheid leidt ertoe dat er alleen daarom al geen grond is voor toewijzing van de vordering in conventie. Die vordering zal worden afgewezen.
4.9.
Tijdens de comparitie van partijen is nog discussie geweest omtrent de exacte plaatsaanduiding in de akte van vestiging van de erfdienstbaarheid. Aangezien de erfdienstbaarheid zal worden opgeheven, komt de rechtbank aan de beoordeling daarvan bij gebrek aan belang niet meer toe.
4.10.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van zowel de conventie als de reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
— | vast recht | EUR | 262,00 | |
— | salaris advocaat | 1.130,00 | (2,5 punten × tarief EUR 452,00) | |
Totaal | EUR | 1.392,00 |
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
heft op het bij akte van 15 mei 1968 gevestigde recht van erfdienstbaarheid ten behoeve van het perceel van [eiseres] en ten laste van het perceel van [gedaagden],
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot het verlenen van medewerking voor zover nodig aan de formaliteiten die aan de inschrijving van de opheffing in de registers zijn verbonden,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op EUR 1.392,00,
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst de vorderingen voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.M. Bomans en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2010.