Hof Amsterdam, 11-10-2016, nr. 200.192.457/01
ECLI:NL:GHAMS:2016:4086
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
11-10-2016
- Zaaknummer
200.192.457/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:4086, Uitspraak, Hof Amsterdam, 11‑10‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 11‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Verzoek tot ondertoezichtstelling, ontbreken omgang vader en minderjarige.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.192.457/01
zaaknummer rechtbank: C/15/239501 / JU RK 16-308
beschikking van de meervoudige kamer van 11 oktober 2016 inzake
[X] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.J.P. Liefting te Amstelveen,
en
de Raad voor de Kinderbescherming regio Noord-Holland locatie Haarlem,
gevestigd te Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [Y] (hierna te noemen: de vader), bijgestaan door mr. D.E.J. Maes, advocaat te Haarlem;
- de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers te Haarlem (hierna te noemen: de GI);
- de minderjarige [A] (hierna: [de minderjarige] ).
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 21 april 2016 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
De moeder is op 7 juni 2016 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 21 april 2016.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 15 juni 2016, met bijlage, ingekomen op 16 juni 2016;
- een brief van de zijde van de raad van 30 juni 2016, ingekomen op 1 juli 2016;
- een brief van de zijde van de moeder van 19 juli 2016, met bijlage, ingekomen op 20 juli 2016;
- een brief van de zijde van de raad van 25 juli 2016, met bijlage, ingekomen op 26 juli 2016;
- een brief van de zijde van de GI van 19 augustus 2016, met bijlage, ingekomen op 22 augustus 2016;
- een brief van de zijde van de raad van 22 augustus 2016 inhoudende een verweerschrift, met bijlage, ingekomen op 23 augustus 2016;
- een brief van de zijde van de moeder van 30 augustus 2016, met bijlagen, ingekomen op 31 augustus 2016.
2.3
Bij voornoemde brief van 15 juni 2016 heeft mr. Maes medegedeeld dat zij en de vader niet ter zitting in hoger beroep aanwezig zullen zijn en dat de vader instemt met een ondertoezichtstelling.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 5 september 2016 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer R. Koops.
3. De feiten
3.1
De vader en de moeder zijn op 9 augustus 2006 gehuwd. Hun huwelijk is op 15 oktober 2008 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 17 september 2008 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk is [de minderjarige] geboren [in] 2007. De ouders zijn gezamenlijk met het gezag over haar belast. [de minderjarige] verblijft bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van dit hof van 11 februari 2014 is bepaald dat de vader een zondag per veertien dagen van 10.00 uur tot 17.00 uur (onbegeleide) omgang heeft met [de minderjarige] .
3.3
De raad heeft op verzoek van de rechtbank onderzoek verricht ten aanzien van het gezag over [de minderjarige] en de zorgregeling tussen haar en de vader. De raad heeft het onderzoek ambtshalve uitgebreid met de vraag of een kinderbeschermingsmaatregel nodig is.
De raad heeft op 15 februari 2016 rapport uitgebracht.
De moeder heeft een klacht ingediend tegen de raad. In een klachtbeslissing van 25 juli 2016 is een deel van die klacht gegrond verklaard.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter op het inleidend verzoek van de raad [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 21 april 2016 tot 21 april 2017.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de raad af te wijzen, met veroordeling van de raad in de proceskosten, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist zal achten.
4.3
De raad verzoekt het door de moeder verzochte af te wijzen.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder stelt dat de gronden voor ondertoezichtstelling ontbreken. Ter onderbouwing voert zij - kort gezegd - aan dat van een loyaliteitsconflict bij [de minderjarige] geen sprake is en dat er ook overigens geen zorgen zijn ten aanzien van [de minderjarige] en haar thuissituatie, hetgeen volgens de moeder ook volgt uit een verklaring van de lerares van [de minderjarige] , zodat de noodzaak tot hulpverlening ontbreekt.
De raad heeft dit standpunt van de moeder betwist en daartoe het navolgende aangevoerd. [de minderjarige] heeft op dit moment een negatief beeld van de vader en wijst hem af, hetgeen lijkt te wijzen op een loyaliteitsconflict en hetgeen een negatieve invloed heeft op haar identiteits-ontwikkeling. Hulpverlening is nodig en heeft, gezien de afwijzende houding van de moeder en haar partner, in een vrijwillig kader onvoldoende kans van slagen. De GI kan met toepassing van de vechtscheidingsmethodiek de neutraliteit van [de minderjarige] waarborgen, de ouders begeleiden en erop toezien dat zij de randvoorwaarden voor [de minderjarige] creëren om op een onbevangen en onvoorwaardelijke wijze contact met de vader aan te kunnen gaan.
5.3
De GI heeft ter zitting in hoger beroep het standpunt van de raad onderschreven.
5.4
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. De moeder en de vader hebben sinds 2008 diverse procedures gevoerd over met name de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] . De ouders hebben inmiddels geen contact meer met elkaar. Hun verstandhouding is vijandig en er vindt tussen hen geen afstemming meer plaats over [de minderjarige] . In het verleden heeft, met enige tussenpozen, (begeleide) omgang plaatsgevonden tussen de vader en [de minderjarige] , maar sinds december 2014 is het contact tussen hen verbroken.
Hoewel tussen de ouders sprake is van een conflictueuze relatie, ontwikkelt [de minderjarige] zich blijkens het raadsonderzoek leeftijdsadequaat en komt zij over als een sterk meisje in zowel verstandelijk-, sociaal- als verbaal opzicht. Zij ervaart een hechte band met haar moeder, stiefvader en stiefbroer en -zus en maakt de indruk dat zij goed gedijt in de huidige (gezins)situatie en heeft het naar haar zin. Zij lijkt goed in haar vel te zitten en is daardoor veerkrachtig. Dat beeld wordt bevestigd door een schriftelijke verklaring van de lerares van [de minderjarige] van 13 juli 2016. Daarin is - kort gezegd - vermeld dat het uitstekend gaat met [de minderjarige] , dat zij op school, in haar schoolwerk en in haar omgang met anderen prima functioneert en dat zij opgroeit in een stabiele gezinssituatie.
Gezien het voorgaande leidt het ontbreken van contact tussen de vader en [de minderjarige] naar het oordeel van het hof thans op zichzelf niet tot een voor haar zorgelijke situatie. Dat [de minderjarige] een negatief beeld van de vader heeft en thans geen contact met hem wil, acht het hof voor haar ontwikkeling ongewenst maar rechtvaardigt naar het oordeel van het hof geen ondertoezichtstelling, nu gebleken is dat [de minderjarige] zich, ondanks het ontbreken van dat contact, in de huidige situatie goed ontwikkelt, er geen zorgen zijn over haar thuis- en schoolsituatie en van kindsignalen die overigens zouden kunnen wijzen op een ernstige ontwikkelings-bedreiging niet is gebleken.
Het voorgaande brengt mee dat de gronden voor ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking niet aanwezig waren en ook thans niet aanwezig zijn. Dit leidt ertoe dat de bestreden beschikking wordt vernietigd en het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] wordt afgewezen.
5.5
Het hof ziet in de onderhavige zaak geen aanleiding de raad in de proceskosten te veroordelen, zodat het verzoek van de moeder daartoe wordt afgewezen.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.
6. De beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] af;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. van de Beek, C.E. Buitendijk, J. Louwinger-Rijk, in tegenwoordigheid van mr. B.J. Voerman als griffier, en is op 11 oktober 2016 uitgesproken in het openbaar.