NJF 2019/405
Procesrecht. Rechtsmacht van de Curaçaose rechter in verband met een vordering van negatieve verklaring voor recht door een Curaçaose bank tegen buitenlandse partijen.
GHvJ 30-04-2019, ECLI:NL:OGHACMB:2019:67
- Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Datum
30 april 2019
- Magistraten
Mrs. H.J. Fehmers, F.W.J. Meijer. J. de Boer
- Zaaknummer
AR 78075/16 en 79404/16 - CUR201602102 - HAR 56/17 - CUR2018H00113 en CUR 2018H00114
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Vermogensrecht / Rechtsvorderingen
Internationaal privaatrecht / Internationaal bevoegdheidsrecht
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
- Brondocumenten
ECLI:NL:OGHACMB:2019:67, Uitspraak, Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 30‑04‑2019
- Wetingang
Art. 3:303 BW; art. 77, 95, 98, 103 Rv Curaçao; art. 2, 6 onder d, 7, 216 Rv; art. 7 lid 2, 8 lid 2 EEX -Verordening Brussel I-bis
Essentie
Procesrecht. Rechtsmacht van de Curaçaose rechter in verband met een vordering van negatieve verklaring voor recht door een Curaçaose bank tegen buitenlandse partijen.
Samenvatting
Een Curaçaose bank heeft een faciliterende rol gespeeld bij een in Groot-Brittannië geïnitieerde BTW-fraude. In dit geding vordert de bank een verklaring voor recht dat hij niets meer verschuldigd is (negatieve verklaring voor recht), mede in verband met een vaststellingsovereenkomst en de vraag of het aantal partijen daarbij nog uitgebreid zou kunnen worden. Het Gerecht in Eerste Aanleg honoreert een door verweerders opgeworpen bevoegdheidsincident. Het Hof beoordeelt of analoog aan artikel 7 lid 2 ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.