HR, 11-07-2017, nr. 15/03881
ECLI:NL:HR:2017:1299, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-07-2017
- Zaaknummer
15/03881
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:1299, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑07‑2017; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:622, Contrair
ECLI:NL:PHR:2017:622, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑05‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:1299, Contrair
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2017-0615
Uitspraak 11‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Wettelijke rente bij vordering b.p. en schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr. Verdachte heeft in cassatie niet een voldoende in rechte te respecteren belang bij klacht over ‘s Hofs beslissing dat wettelijke rente betaald moet worden over het aan b.p. toegewezen bedrag, nu Hof tevens t.b.v. b.p. een svm heeft opgelegd voor hetzelfde bedrag als de toegewezen vordering en daarbij heeft bepaald dat het bedrag van deze betalingsverplichting wordt vermeerderd met wettelijke rente (vgl. ECLI:NL:HR:2015:3362). HR verklaart cassatieberoep gelet op art. 80a RO n-o. CAG: anders.
Partij(en)
11 juli 2017
Strafkamer
nr. S 15/03881
SG/DFL
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 29 juli 2015, nummer 23/000816-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover het Hof heeft beslist dat wettelijke rente vergoed moet worden over het toegewezen bedrag van de vordering van de benadeelde partij van [betrokkene 1] en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft beslist dat het aan de benadeelde partij [betrokkene 1] toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd moet worden met de wettelijke rente.
2.2.
Het bestreden arrest houdt het volgende in:
"Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.199,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 799,95. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
(...)
Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene 1] ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 799,95 (zevenhonderdnegenennegentig euro en vijfennegentig cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [betrokkene 1], ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 799,95 (zevenhonderdnegenennegentig euro en vijfennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen."
2.3.
De verdachte heeft in cassatie niet een voldoende in rechte te respecteren belang bij de klacht over de beslissing van het Hof dat de wettelijke rente betaald moet worden over het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag, nu het Hof tevens ten behoeve van de benadeelde partij een schadevergoedingsmaatregel heeft opgelegd voor hetzelfde bedrag als de toegewezen vordering en daarbij heeft bepaald dat het bedrag van deze betalingsverplichting wordt vermeerderd met de wettelijke rente (vgl. HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3362).
2.4.
Gelet hierop zal de Hoge Raad - gezien art. 80a RO - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2017.
Conclusie 30‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Wettelijke rente bij vordering b.p. en schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr. Verdachte heeft in cassatie niet een voldoende in rechte te respecteren belang bij klacht over ‘s Hofs beslissing dat wettelijke rente betaald moet worden over het aan b.p. toegewezen bedrag, nu Hof tevens t.b.v. b.p. een svm heeft opgelegd voor hetzelfde bedrag als de toegewezen vordering en daarbij heeft bepaald dat het bedrag van deze betalingsverplichting wordt vermeerderd met wettelijke rente (vgl. ECLI:NL:HR:2015:3362). HR verklaart cassatieberoep gelet op art. 80a RO n-o. CAG: anders.
Nr. 15/03881 Zitting: 30 mei 2017 | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 29 juli 2015 door het gerechtshof Amsterdam ter zake van het bewezenverklaarde onder 2 primair "diefstal", veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken. Voorts heeft het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene 1] toegewezen en aan verdachte een betalingsverplichting opgelegd, met bepaling dat zowel het toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding als de betalingsverplichting worden vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partijen [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4] zijn door het hof niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering tot schadevergoeding.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft bepaald dat het toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente.
Het bestreden arrest houdt het volgende in:
"Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1]De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.199,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 799,95. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.(...)Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1]Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene 1] ter zake van het onder 2 primair gewezen verklaarde tot het bedrag van € 799,95 (zevenhonderdnegenennegentig euro en vijfennegentig cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [betrokkene 1], ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 799,95 (zevenhonderdnegenennegentig euro en vijfennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening."
5. Het Hof heeft beslist dat de vordering van de benadeelde partij, voor zover toegewezen, vermeerderd dient te worden met de wettelijke rente vanaf de in het arrest genoemde datum tot aan de dag der algehele voldoening. Nu het vonnis van de rechtbank niet een toewijzing inhoudt van de door de benadeelde partij in eerste aanleg gevorderde vergoeding van de wettelijke rente, en het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij zich niet opnieuw heeft gevoegd in hoger beroep, heeft het hof ten onrechte beslist dat die rente vergoed moet worden. Het middel klaagt daarover terecht. Het bestreden arrest kan in zoverre niet in stand blijven (vgl. HR 17 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3313).
6. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover het hof heeft beslist dat wettelijke rente vergoed moet worden over het toegewezen bedrag van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG