ABRvS, 09-10-2013, nr. 201300912/1/A1
ECLI:NL:RVS:2013:1455
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
09-10-2013
- Zaaknummer
201300912/1/A1
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:1455, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 09‑10‑2013; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
JOM 2013/574
JB 2013/225
OGR-Updates.nl 2013-0265
Uitspraak 09‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 15 december 2011 heeft het college aan TenneT TSO B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het vervangen/verplaatsen van de 150 en 380 kV verbindingsmasten nabij de percelen de Voort, Brandevoortse Dreef, Kaldersedijk, Brandevoort en Broekstraat.
201300912/1/A1.
Datum uitspraak: 9 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 21 december 2012 in zaak nr. 12/1229 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Helmond.
Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2011 heeft het college aan TenneT TSO B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het vervangen/verplaatsen van de 150 en 380 kV verbindingsmasten nabij de percelen de Voort, Brandevoortse Dreef, Kaldersedijk, Brandevoort en Broekstraat.
Bij besluit van 14 maart 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
TenneT heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2013, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Helmus en K.J.A. de Vries, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting TenneT, vertegenwoordigd door mr. ir. A. Veldhuizen en R.A. Jansen, werkzaam bij TenneT, bijgestaan door mr. A.A. Kleinhout, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge de ter plaatse geldende bestemmingsplannen "Brandevoort I", "Brandevoort II", "Geldropseweg West" en het wijzigingsplan "Geldropseweg West/Verlegging hoogspanningsleiding" rust op de gronden waarop het bouwplan is voorzien de dubbelbestemming "Bovengrondse hoogspanningsleiding".
2. Het bouwplan voorziet in het combineren van twee bestaande hoogspanningslijnen nabij de woning van [appellant] aan de Broekstraat. Mast 121 is de dichtstbijzijnde. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bouw van deze mast in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Brandevoort II".
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan "Brandevoort II".
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 februari 2012 in zaak nr. 201103503/1/R3) is een bundeling van de 150 kV hoogspanningsleiding met de 380 kV hoogspanningsleiding in de omgeving van de woning van [appellant] in de gemeente Helmond planologisch reeds mogelijk. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het geldende bestemmingsplan "Brandevoort II" niet in de weg staat aan realisering van het bouwplan, nu dit voorziet in de bouw van hoogspanningsmasten, waarop de aanvraag ziet. De vernietiging door de Afdeling in de aangehaalde uitspraak van de vaststelling van het bestemmingsplan "Administratieve herziening hoogspanningsleiding", voor zover deze ziet op het bestemmingsplan "Brandevoort II", maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor een ander oordeel.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat verlening van de in geding zijnde omgevingsvergunning in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en het daarin vervatte voorzorgsbeginsel. [appellant] stelt dat de aan het bouwplan ten grondslag gelegde onderzoeken gebrekkig zijn, nu uit andere berekeningen en uit metingen is gebleken dat de magneetveldzone in de nieuwe situatie groter zal worden.
4.1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Gelet op vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) (bijvoorbeeld EHRM, Fadeyeva tegen Rusland, arrest van 9 juni 2005, nr. 55723/00; www.echr.coe.int.) dient voor een geslaagd beroep op artikel 8 EVRM sprake te zijn van een situatie waarin klagers direct worden geraakt in hun privéleven/huisrecht. Voorts moeten negatieve effecten voldoende ernstig zijn. Daarbij wordt gekeken naar de omstandigheden van het geval, zoals de intensiteit en duur van de overlast en de effecten op de fysieke en psychische gezondheid alsmede de aard van de omgeving. Het EHRM betrekt hierbij de heersende wetenschappelijke inzichten.
4.2. Met betrekking tot de lange termijn effecten van hoogspanningsverbindingen op de gezondheid is op rijksniveau beleid ontwikkeld. Dit beleid is gebaseerd op het Europese voorzorgbeginsel. Bij brief van de toenmalige staatssecretaris van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM) van 3 oktober 2005, kenmerk SAS/2005183118, nadien bevestigd en verduidelijkt in een brief van de toenmalige minister van VROM van 4 november 2008, kenmerk DGM\2008105664 (www.rijksoverheid.nl), is een advies aan gemeenten en provincies gezonden met betrekking tot de aanwezigheid van hoogspanningsverbindingen in de nabijheid van gevoelige bestemmingen in verband met gezondheidsrisico's. Het advies houdt in bij de vaststelling van streek- en bestemmingsplannen en van de tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen zoveel als redelijkerwijs mogelijk te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied onder bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone). In de brief wordt geadviseerd zo weinig mogelijk gevoelige bestemmingen, zoals woningen, crèches en kinderopvangplaatsen, te situeren in de specifieke zone. Volgens de brief is de reden hiervan dat mogelijk een statistisch significante associatie aanwezig is tussen het optreden van leukemie bij kinderen en de magnetische velden van bovengrondse hoogspanningsverbindingen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank dat in dit geval sprake is van een nieuwe situatie als bedoeld in het voorzorgbeleid, omdat het gaat om een aanpassing van een bestaande hoogspanningslijn, is in hoger beroep niet bestreden. Voorts is niet in geschil dat de woning van [appellant] een gevoelige bestemming betreft die in de oude situatie is gesitueerd in de magneetveldzone van 0,4 microtesla bij de oude 380 kV hoogspanningslijn. Het college heeft zijn standpunt, dat het bouwplan voldoet aan het beleid in de beleidsbrieven, gebaseerd op onderzoeksrapporten van het bureau Petersburg Consultants B.V., van 2 maart 2011 en 11 januari 2012. In deze rapporten zijn de magneetvelden berekend en gerapporteerd volgens de "Handreiking voor het berekenen van de breedte van de specifieke magneetveldzone bij bovengrondse hoogspanningslijnen" (hierna: de Handreiking) van het RIVM en in overleg met het RIVM. Volgens de berekeningen van Petersburg wordt de magneetveldzone in de nieuwe situatie verkleind. De rechtbank heeft in het door [appellant] aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de rapporten van Petersburg zodanige gebreken of leemten in kennis bevatten dat het college deze niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Het in hoger beroep overgelegde rapport "Theoretische berekening van het magnetische veld op 50 Hz voor de voorziene combinatie-HS-lijn 380 kV-150 kV tussen masten 117 en 118 te Helmond" van AIB-Vinçotte biedt geen grond voor een ander oordeel, in aanmerking genomen dat uit dat rapport niet blijkt dat AIB-Vinçotte bij de berekeningen de Handreiking als uitgangspunt heeft genomen. Voorts is daarin niet te lezen dat AIB-Vinçotte zich op het standpunt stelt dat de conclusies van Petersburg onjuist zijn. De door [appellant] overgelegde brief van Kennisplatform Elektromagnetische Velden van 5 juli 2012, volgens welke brief de berekeningen van Petersburg in overeenstemming met de Handreiking zijn verricht, biedt voor dat oordeel evenmin grond. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat in de nieuwe situatie geen nieuwe gevoelige bestemmingen in de magneetveldzone komen te liggen, zodat de nieuwe situatie volgens de beleidsbrieven niet bezwaarlijk is.
Met de door [appellant] zelf verrichte metingen is niet aannemelijk gemaakt dat de hiervoor genoemde conclusie van de rechtbank onjuist is. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het beleid geen relatie heeft met actueel optredende magneetvelden, doch uitsluitend met de zone waarbinnen bij een berekening volgens de Handreiking het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla. Deze specifieke magneetveldzone wordt volgens de Handreiking berekend aan de hand van vereenvoudigingen, die ertoe leiden dat de berekende specifieke magneetveldzone niet de werkelijke sterkte van het magnetische veld op een bepaalde locatie op een bepaald tijdstip weergeeft, maar een in de toekomst te verwachten magneetveldzone die past binnen het beleid. Gelet hierop kan door de metingen van het actuele magneetveld, daargelaten dat deze metingen dateren van na het nemen van het besluit op bezwaar en niet door een onafhankelijke deskundige zijn verricht, niet worden vastgesteld of aan het voorzorgbeleid wordt voldaan.
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat verlening van de omgevingsvergunning in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan de omstandigheden dat het bouwplan in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en dat is nagelaten met hem een zakelijk recht overeenkomst te sluiten. [appellant] voert voorts aan dat bij zijn woning beter had kunnen worden gekozen voor een noordelijker gelegen alternatieve situering van de hoogspanningsleidingen.
5.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college het bouwplan uitsluitend diende te toetsen aan de gronden voor weigering die zijn opgenomen in artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Aan een afweging van betrokken belangen wordt in dat kader niet toegekomen. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat de gronden die betrekking hebben op het gelijkheidsbeginsel en de zakelijk recht overeenkomst falen. Hetzelfde geldt voor de in hoger beroep gestelde aantasting van uitzicht, veiligheid en privacy ten gevolge van het bouwplan.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 14 november 2012 in zaak nr. 201201720/1/A1), dient het bestuursorgaan te beslissen op de aanvraag, zoals die is ingediend. Gelet hierop en gezien het gebonden toetsingskader van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college de gestelde mogelijkheid van een alternatieve situering van de hoogspanningsleidingen bij zijn beoordeling had dienen te betrekken.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2013
392.