Rb. Midden-Nederland, 10-09-2014, nr. 3248639 UV EXPL 14-321
ECLI:NL:RBMNE:2014:4438
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
10-09-2014
- Zaaknummer
3248639 UV EXPL 14-321
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2014:4438, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 10‑09‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AR 2014/796
AR-Updates.nl 2014-0895
VAAN-AR-Updates.nl 2014-0895
Uitspraak 10‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Vordering tot terugboeking vakantiedagen toegewezen. Vordering tot inzage in gespreksverslag toegewezen. Vordering tot inzage in overeenkomsten die mogelijk hebben geleid tot fusie tussen voormalige en huidige werkgever afgewezen.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 3248639 UV EXPL 14-321 AK/1101
Vonnis van 10 september 2014
inzake
[eiser] ,
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.L. Sterrenberg-Ellerbroek,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] BV,
gevestigd te [plaats],
verder ook te noemen [gedaagde],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. R. de Rijk.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding met productie 1 tot en met 34;
- -
de akte vermeerdering van eis van [eiser] met productie 35;
- -
productie 1 van [gedaagde];
- -
de mondelinge behandeling van 26 augustus 2014;
- -
de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiser] is in 1995 in dienst getreden bij Autoschadehuis [plaats]. Autoschadehuis [plaats] is in april 2005 gefailleerd. Vervolgens is [eiser] op
18 april 2005 bij [A] B.V. (hierna: [A]) in dienst getreden in de functie van autospuiter. [A] heeft het onderdeel schadeherstel in oktober 2012 beëindigd. [eiser] is vervolgens op 1 november 2012 in de functie van autospuiter bij [gedaagde] gestart. Zijn laatstgenoten salaris bedraagt € 2.834,23 bruto per maand, exclusief 8 % vakantietoeslag en € 138,50 aan reiskostenvergoeding. De arbeidsovereenkomst is niet op schrift gesteld.
2.2.
Op 6 juni 2013 is [eiser] in verband met het overlijden van zijn echtgenote vanwege ernstige psychische klachten arbeidsongeschikt geraakt. [eiser] staat sindsdien onder behandeling van een psychiater. Begin januari 2014 is [eiser] gestart met het verrichten van aangepaste werkzaamheden voor een aantal uur per week.
2.3.
Bij brief van 14 juli 2014 heeft de heer Oudemans, psychiater, geschreven:
‘Betrokkene is vanaf juli 2013 bij mij onder behandeling gekomen. Langzamerhand is hij, met behulp van medicatie en psychotherapie, weer zover gekomen dat hij met re-integratie op zijn oude werkplek kon beginnen.
Gedurende de behandeling wilde hij niets liever dan weer aan het werk. In de maand augustus van 2013, was hij nog zodanig depressief dat er alleen sprake was van overleven. Een depressie maakt het namelijk moeilijk om van dingen te kunnen genieten. Het aangaan van een vakantie was dan ook uit den boze. (…)’
2.4.
Inmiddels verricht [eiser] 24 uur per week een gedeelte van zijn oorspronkelijke functie van autospuiter.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert - na vermeerdering van eis - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I te bepalen dat [gedaagde] gehouden is de afgeschreven vakantiedagen in de periode van 5 augustus 2013 tot en met 22 augustus 2013 van in totaal twaalf dagen a acht uur te corrigeren en weer bij te schrijven op zijn huidige tegoed;
II [gedaagde] te veroordelen inzage te geven in het gespreksverslag dan wel de aantekeningen zoals gemaakt door de heer [B] naar aanleiding van zijn bespreking met [eiser] op 19 maart 2014, welke inzage wordt verleend door het overleggen van een kopie van deze stukken binnen twee weken na datum van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- ineens bij overtreding en € 100,-- per dag dat de overtreding voortduurt;
III [gedaagde] te veroordelen om inzage te geven in en een afschrift te verstrekken van de overeenkomsten die ten grondslag liggen aan de overname/samenwerking ofwel fusie tussen [gedaagde] en [A] Autoschade eind 2012, binnen twee weken na de datum van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- ineens bij overtreding en € 100,-- per dag dat de overtreding voortduurt;
IV [gedaagde] te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten van € 875,-- exclusief BTW;
V [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis, tot de dag van algehele voldoening.
3.2.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.
4. De beoordeling van het geschil
Spoedeisend belang
4.1.
Voor een behandeling van een zaak in kort geding dient voldoende spoedeisend belang aanwezig te zijn. [gedaagde] heeft de aanwezigheid van dit spoedeisende belang betwist. Hoewel [gedaagde] daartoe heeft aangevoerd dat de situatie rondom de opgenomen vakantiedagen al sinds augustus 2013 bestaat en [eiser] ook ten aanzien van de overige vorderingen niet zou hebben aangetoond wat zijn belang daarbij zou zijn, acht de kantonrechter voldoende aannemelijk dat [eiser] in verband met zijn (ernstige) psychische klachten zo snel mogelijk duidelijkheid dient te verkrijgen omtrent alle werkgerelateerde conflicten. Zo heeft [eiser] onweersproken gesteld dat hij vanwege zijn klachten sneller dan gemiddeld stress ervaart en dat deze stress een spoedig en algeheel herstel van zijn klachten in de weg staat. Gelet hierop, acht de kantonrechter het benodigde spoedeisend belang bij de vorderingen van [eiser] aanwezig. Deze vorderingen zullen hierna dan ook inhoudelijk worden beoordeeld.
4.2.
Voor toewijzing van de voorlopige voorziening zoals door [eiser] wordt gevorderd, moet het in hoge mate waarschijnlijk zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen.
Vakantiedagen
4.3.
[eiser] heeft allereerst terugboeking van twaalf niet genoten vakantiedagen gevorderd. [eiser] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat hij aan het begin van 2013 zijn vakantiewensen heeft doorgegeven, waarna zijn zomervakantie in de periode van 5 augustus 2013 tot en met 22 augustus 2013 is gepland. [eiser] stelt echter dat hij in de maand augustus 2013 zodanig ziek was dat hij geen vakantie heeft genoten, zodat de afgeboekte vakantiedagen weer bij zijn huidige vakantiesaldo dienen te worden opgeteld. [gedaagde] heeft verweer gevoerd en in dat kader gesteld dat [eiser] in de maand augustus 2013 niet op zijn werk is verschenen, zodat - nu hij aldus in plaats van vakantie ook geen re-integratiewerkzaamheden heeft verricht - de afgeschreven vakantiedagen als genoten dienen te worden beschouwd.
4.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. Op de voet van artikel 7:638 lid 8 BW gelden dagen of gedeelten van dagen waarop de werknemer tijdens een vastgestelde vakantie ziek is niet als vakantie, tenzij de werknemer in een voorkomend geval daarmee instemt. Van instemming door [eiser] is geen sprake. Beoordeeld dient aldus te worden of [eiser] in de periode van 5 augustus 2013 tot en met 22 augustus 2013 daadwerkelijk ziek was, waardoor hij gedurende die weken geen gebruik heeft kunnen maken van zijn opgenomen vakantiedagen. [eiser] heeft in dat kader (onder andere) een verklaring van zijn behandelend psychiater overgelegd. In deze verklaring meldt de psychiater dat hij van oordeel is dat [eiser] in de maand augustus 2013 uitsluitend aan het overleven was, zodat voor hem geen mogelijkheid bestond om een vakantie te genieten. Nu de juistheid van deze verklaring niet ter discussie is gesteld, acht de kantonrechter voorshands voldoende aannemelijk dat [eiser] in ieder geval in de periode van 5 augustus 2013 tot en met
22 augustus 2013 ziek was.
4.5.
Naar de kantonrechter begrijpt beroept [gedaagde] zich er tevens op dat ook na het intreden van de arbeidsongeschiktheid reeds afgesproken vakantiedagen als opgenomen vakantiedagen dienen te worden aangemerkt, nu [eiser] in die ‘vakantieperiode’ anders re-integratiewerkzaamheden zou hebben moeten verrichten. Hoewel uit het advies van de bedrijfsarts van 30 juli 2013 inderdaad kan worden afgeleid dat werd aangeraden om vanaf augustus 2013 aan het re-integratieproces te beginnen, door gedurende enkele weken koffie te gaan drinken met [gedaagde] en vervolgens vanaf 19 augustus 2013 eenmaal per week twee uur met werkzaamheden te beginnen, is dit traject niet in augustus 2013 gestart. Afgezien van de omstandigheid dat [gedaagde] daar op dat moment ook niet op heeft aangedrongen, blijkt ook uit de verdere notities van de Arboarts, waaronder die van
29 augustus 2013, dat [eiser] daar op dat moment ook op geen enkele wijze toe in staat was. Nu ook deze stellingen niet, althans onvoldoende zijn weersproken, acht de kantonrechter het voldoende aannemelijk dat de bodemrechter tot toewijzing van dit onderdeel van de vordering zal overgaan, zodat de terugboeking van twaalf niet genoten vakantiedagen zal worden toegewezen. Voor zover [gedaagde] ter zitting een beroep op verjaring heeft willen doen, doet dit niets aan voornoemd oordeel af, nu de verjaring van vakantiedagen niet geldt voor dagen die vanwege ziekte niet konden worden opgenomen.
Inzage in gespreksverslag
4.6.
Voorts heeft [eiser] inzage gevorderd in het gespreksverslag danwel de aantekeningen die door de heer [B] is/zijn gemaakt naar aanleiding van een gesprek met [eiser] op 19 maart 2014. [eiser] heeft ter onderbouwing van deze vordering aangevoerd dat tijdens dit gesprek is gesproken over zijn algehele functioneren binnen het bedrijf, maar dat de naar aanleiding daarvan door de heer [B] bij brief van
25 maart 2014 gemaakte opmerkingen niet overeenkomen met hetgeen tijdens het gesprek is gezegd. [gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de gevorderde afgifte.
4.7.
Op de voet van artikel 843a Rv kan degene die daarbij een rechtmatig belang heeft van degene die deze bescheiden onder zich heeft (onder andere) inzage of afschrift vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij partij is. [eiser] vordert afgifte van een gespreksverslag dat door (een medewerker van) [gedaagde] is opgesteld aan de hand van een gesprek over zijn functioneren, zodat aan dit vereiste is voldaan. Beoordeeld dient dus slechts te worden of [eiser] een rechtmatig belang heeft bij de gevorderde afgifte. Uit de overgelegde stukken blijkt dat [eiser] van mening is dat het gesprek positiever is verlopen dan in de brief van 25 maart 2014 staat beschreven. Hoewel [gedaagde], zonder haar belang daarbij kenbaar te maken, afgifte van het gespreksverslag heeft geweigerd, heeft zij niet weersproken dat de inhoud van het gesprek verschilt van de inhoud van de brief van 25 maart 2014. Nu reeds is vastgesteld dat dergelijke arbeidsgerelateerde conflicten een voorspoedig herstel van [eiser] in de weg staan, concludeert de kantonrechter dat [eiser] zeker een rechtmatig belang heeft bij de gevorderde afgifte. Recht op inzage (en dus ook recht op een kopie) zou hij overigens ook hebben gehad in het geval er geen verschil van mening tussen partijen was ontstaan over de inhoud van het gesprek van 19 maart 2014. Het betreft immers gegevens die [gedaagde] met betrekking tot [eiser] heeft verwerkt (vergelijk artikel 35 en 36 WBP in verband met artikel 7:611 BW).
4.8.
Gelet op al het vorenstaande, is voldoende aannemelijk dat de bodemrechter desgevraagd ook tot toewijzing van dit onderdeel van de vordering zal overgaan, zodat de gevorderde inzage in en afgifte van een kopie van het naar aanleiding van het op 19 maart 2014 gevoerde gesprek opgestelde gespreksnotities zal worden toegewezen. De in dat kader gevorderde dwangsom zal op de voet van artikel 611a Rv als onweersproken eveneens worden toegewezen als na te melden.
Inzage in overeenkomsten met betrekking tot fusie
4.9.
[eiser] heeft verder inzage gevorderd in de overeenkomsten die hebben geleid tot de overgang van onderneming, althans fusie tussen [A] Autoschade en [gedaagde]. [eiser] heeft hiertoe aangevoerd dat zijn voormalige arbeidsovereenkomst bij [A] Autoschade op het moment dat hij bij [gedaagde] is gaan werken ongewijzigd is voortgezet en wil, nu [gedaagde] dit betwist, inzage in de stukken met betrekking tot de samenvoeging van beide bedrijven. [gedaagde] heeft ter zitting echter uitdrukkelijk betwist dat sprake is van enige overgang van onderneming en in dat kader aangevoerd dat tussen [A] Autoschade en [gedaagde] dan ook nimmer een overeenkomst op schrift is gesteld. Ook aan de overgenomen apparatuur zouden geen schriftelijke overeenkomsten ten grondslag liggen. Hoewel [eiser] zich voorts nog heeft beroepen op de website van [gedaagde], die volgens hem daadwerkelijk aanwijzingen bevat in het kader van de overgang van onderneming, kan gelet op het uitdrukkelijke verweer van [gedaagde] in dit kort geding niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat [gedaagde] inderdaad over stukken als door [eiser] gesteld beschikt.
4.10.
Hoewel het onder omstandigheden in beginsel niet ondenkbaar is dat in dit geval aan de vereisten van artikel 843a Rv voor afgifte danwel inzage is voldaan, is voor verder feitenonderzoek in een kortgedingprocedure geen plaats. Gelet hierop, alsmede op al het vorenstaande, is het op dit moment te onduidelijk of [gedaagde] de veroordeling tot afgifte zou kunnen nakomen. Indien tussen [A] Autoschade en [gedaagde] daadwerkelijk niets op schrift is gesteld, kan immers ook niets worden overgelegd. Derhalve acht de kantonrechter het op dit moment onvoldoende aannemelijk dat dit onderdeel van de vordering in een eventuele bodemprocedure zal worden toegewezen, zodat de vordering tot inzage in en afgifte van overeenkomsten met betrekking tot de overgang van onderneming danwel fusie tussen [A] Autoschade en [gedaagde], evenals de daarover gevorderde dwangsom, zal worden afgewezen.
(Proces-)kosten
4.11.
[C] maakt voorts aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na
1 juli 2012 is ingetreden. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu gesteld noch gebleken is dat een aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden. Derhalve zal dit onderdeel van de vordering worden afgewezen.
4.12.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser]. Deze kosten worden tot op heden begroot op:
- in debet gestelde explootkosten | € 70,35 | |
- betaalde explootkosten | € 23,45 | |
- informatiekosten | € 3,92 | |
- salaris gemachtigde - griffierecht Totaal | € 600,00 € 77,00 € 774,72 |
Aangezien aan [eiser] een toevoeging is verleend, dienen de in debet gestelde explootkosten te worden voldaan aan de griffier van de rechtbank, aangezien deze kosten door de rechtbank aan de deurwaarder zijn of worden voldaan.
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
bepaalt dat [gedaagde] de in totaal twaalf afgeschreven vakantiedagen in de periode van 5 augustus 2013 tot en met 22 augustus 2013 dient te corrigeren en dient bij te schrijven op het huidige tegoed van [eiser];
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om inzage te geven in het gespreksverslag danwel de aantekeningen zoals gemaakt door de heer [B] naar aanleiding van zijn bespreking met [eiser] op 19 maart 2014 door overlegging van een kopie van deze stukken binnen twee weken na de datum van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- ineens en € 100,-- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 5.000,--;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van [eiser], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 774,72, waarin begrepen € 600,-- aan salaris gemachtigde;
5.4.
bepaalt dat [gedaagde] van het hiervoor genoemde bedrag aan totale proceskosten een bedrag van € 70,35 dient te voldoen aan de griffier nadat zij een nota van de rechtbank daarvoor heeft gekregen;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2014.