Rb. Haarlem, 10-10-2012, nr. 15/710167-11
ECLI:NL:RBHAA:2012:BY2200
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
10-10-2012
- Zaaknummer
15/710167-11
- LJN
BY2200
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2012:BY2200, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 10‑10‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 10‑10‑2012
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan twee personen, gevaarlijk rijgedrag en het verlaten van de plaats van een ongeval. Nadat verdachte in de supermarkt door een caissière in verband met een verdenking van winkeldiefstal was verzocht om de inhoud van haar tas ter controle aan te bieden, heeft verdachte na weigering daaraan mee te werken de winkel verlaten en is zij naar haar auto gegaan. Toen personeelsleden van de supermarkt wilden beletten dat verdachte er vandoor zou gaan en zij om de auto zijn gaan staan, is verdachte met hoge snelheid weggereden. Gevolg van het handelen van verdachte was dat een personeelslid van de supermarkt op de motorkap werd meegevoerd en een ander met zijn hand vast bleef zitten aan de portierskruk. Kort hierna heeft verdachte een verkeersongeval (eenzijdige aanrijding) veroorzaakt. Door het handelen van verdachte hebben twee personen aanzienlijke verwondingen opgelopen, welke verwondingen nog vele malen ernstiger hadden kunnen zijn. Dat de slachtoffers geruime tijd forse hinder hebben ondervonden en nog zullen ondervinden van hun verwondingen blijkt wel uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen, waarin zij tevens aangeven hoeveel impact het voorval op hun gevoel van veiligheid heeft gehad, hetgeen ook doorwerking vindt in de wijze waarop zij hun werk in de desbetreffende supermarkt sindsdien beleven. Na de aanrijding is verdachte niet blijven staan, maar is zij weggereden. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat verdachte zelf is geschrokken van de situatie, maar dat neemt niet weg dat verdachte zich nadien zelf bij de politie had kunnen melden. Verdachte heeft aldus aan slachtoffers op dat moment de mogelijkheid ontnomen eventuele schade te verhalen. Ten voordele van verdachte heeft de rechtbank bij haar oordeelsvorming betrokken dat zij ter terechtzitting oprechte spijtbetuigingen heeft geuit. Verdachte heeft er ook overigens blijk van gegeven dat zij inziet dat door haar handelen aan anderen letsel is toegebracht. Daarnaast ziet de rechtbank onder ogen dat het hier gaat om oude feiten. De rechtbank heeft ten nadele van verdachte meegewogen dat zij eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. De officier van justitie heeft blijkens zijn requisitoir een deels voorwaardelijke gevangenisstraf geëist omdat - nu verdachte eerder tot een taakstraf is veroordeeld - de wet beperking taakstraffen dat zou voorschrijven. Hoewel verdachte inderdaad eerder tot een taakstraf is veroordeeld ziet de rechtbank in de wet beperking taakstraffen echter geen beletselen om aan verdachte een werkstraf op te leggen. Deze wet ziet immers op feiten gepleegd na 3 januari 2012, terwijl de onderhavige feiten dateren van ruim voor die datum. Wel ziet de rechtbank in de ernst van de feiten en in het kader van de generale preventie aanleiding om naast een forse werkstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Partij(en)
RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710167-11
Uitspraakdatum: 10 oktober 2012
Tegenspraak
Promisvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 september 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Hai Phong (Vietnam),
volgens eigen opgave ter terechtzitting, feitelijk verblijvende te [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. Rijssenbeek en van wat verdachte en haar raadsman, mr. N.O. Vogelaar, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijzigingen van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1:
Primair
zij op of omstreeks 11 maart 2010 te Beverwijk , als bestuurster van een personenauto, aan een of meer perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten aan die [slachtoffer 1] twee althans een of meer gebroken middenvoetsbeentjes (rechts) en/of een (zwaar) gekneusde (linker) onderbeen spier en/of (grote) schaafwonden aan de (linker) onderarm) en/of aan die [slachtoffer 2] een gekneusde (rechter) ringvinger en/of gekneusde (rechter) pink), heeft toegebracht, door opzettelijk
met die auto, op een moment dat die [slachtoffer 1] voor die auto stond en/of die [slachtoffer 2] (het) (het/de portierslot/kruk van het) (bestuurders) portier vast had, (met hoge snelheid) is weggereden
- (mede)
waardoor die [slachtoffer 2] (deels) (over korte afstand) werd meegesleurd/mee moest lopen en/of (mede) waardoor die [slachtoffer 1] op de motorkap van die auto terechtkwam en/of (vervolgens) over een afstand van ongeveer 200 meter althans over grote afstand op die motorkap liggend (zich vasthouden aan de ruitenwisser(s) en /of de motorkaprand) werd meegevoerd waarna zij verdachte met het door haar bestuurde voertuig na tegen een trottoirband te zijn aangereden, gekomen in een perk met struikjes naar rechts is gereden/heeft gestuurd waarna/waardoor die [slachtoffer 1] van de motorkap werd geslingerd/is gevallen;
Subsidiair
zij op of omstreeks 11 maart 2010 te Beverwijk , als bestuurster van een personenauto, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een of meer perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met die auto, op een moment dat die [slachtoffer 1] voor die auto stond en/of die [slachtoffer 2] (het) (het/de portierslot/kruk van het) (bestuurders) portier vast had, (met hoge snelheid) is weggereden
- -
(mede) waardoor die [slachtoffer 2] (deels) (over korte afstand) werd meegesleurd/mee moest lopen en/of
- -
(mede) waardoor die [slachtoffer 1] op de motorkap van die auto terechtkwam en/of (vervolgens) over een afstand van ongeveer 200 meter althans over grote afstand op die motorkap liggend (zich vasthouden aan de ruitenwisser(s) en /of de motorkaprand) werd meegevoerd
waarna zij verdachte met het door haar bestuurde voertuig na tegen een trottoirband te zijn aangereden, gekomen in een perk met struikjes naar rechts is gereden/heeft gestuurd waarna/waardoor die [slachtoffer 1] van de motorkap werd geslingerd/is gevallen- terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
zij op of omstreeks 11 maart 2010 te Beverwijk , als bestuurster van een personenauto, aan een of meer perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], opzettelijk letsel (te weten aan die [slachtoffer 1] twee althans een of meer gebroken middenvoetsbeentjes (rechts) en/of een (zwaar) gekneusde (linker) onderbeen spier en/of (grote) schaafwonden aan de (linker) onderarm) en/of aan die [slachtoffer 2] een gekneusde (rechter) ringvinger en/of gekneusde (rechter) pink), heeft toegebracht, door opzettelijk
met die auto, op een moment dat die [slachtoffer 1] voor die auto stond en/of die [slachtoffer 2] (het) (het/de portierslot/kruk van het) (bestuurders) portier vast had, (met hoge snelheid) is weggereden
- (mede)
waardoor die [slachtoffer 2] (deels) (over korte afstand) werd meegesleurd/mee moest lopen en/of (mede) waardoor die [slachtoffer 1] op de motorkap van die auto terechtkwam en/of (vervolgens) over een afstand van ongeveer 200 meter althans over grote afstand op die motorkap liggend (zich vasthouden aan de ruitenwisser(s) en /of de motorkaprand) werd meegevoerd waarna zij verdachte met het door haar bestuurde voertuig na tegen een trottoirband te zijn aangereden, gekomen in een perk met struikjes naar rechts is gereden/heeft gestuurd waarna/waardoor die [slachtoffer 1] van de motorkap werd geslingerd/is gevallen;
Feit 2
zij op of omstreeks 11 maart 2010 te Beverwijk als bestuurder van een voertuig (personenauto), is weggereden uit parkeerstand op de weg, Spoorsingel, terwijl meerdere mensen om het door verdachte bestuurde voertuig heen stonden (mede) waardoor een of meer van die omstanders door het door verdachte bestuurde (wegrijdende) motorrijtuig werd(en) mee gesleurd/gevoerd/geraakt en/of is verdachte (vervolgens) niet behoorlijk het voor haar bestemde gedeelte van de weg, de Spoorsingel en/of de Van Borselestraat en/of de Zweedselaan blijven volgen, doch na tegen de trottoirband van het gezien haar haar rijrichting links gelegen trottoir te zijn aangereden/gebotst vervolgens dat trottoir is overgestoken/overgereden en/of (vervolgens) een naast dat trottoir gelegen perk met struikjes is in/door gereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
en/of
zij op of omstreeks 11 maart 2010 te Beverwijk als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Spoorsingel/Van Borsselestraat/de Zweedselaan, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij/zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten naam [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of de gemeente Beverwijk) letsel en/of schade was toegebracht;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 gerekwireerd tot bewezenverklaring van de subsidiair en cumulatief ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte, gelet op de wet beperking taakstraffen en de omstandigheid dat verdachte eerder een werkstraf heeft gekregen, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Met betrekking tot feit 2 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten en, nu beide feiten volgens de officier van justitie overtredingen en geen misdrijven zijn, gevorderd dat verdachte voor zover deze feiten betrekking hebben op overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 wordt veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen voor de duur van vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voor zover dit feit ziet op overtreding van artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft de officier van justitie gevorderd verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel. Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd beide vorderingen van de benadeelde partijen geheel toe te wijzen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
4. Bewijs
4.1.
Vrijspraak
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair ten laste is gelegd en dat zij daarvan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe dat hoewel beide aangevers verwondingen hebben opgelopen, deze verwondingen niet kunnen worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 302 in verbinding met artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht.
4.2.
Redengevende feiten en omstandigheden1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
Op 11 maart 2010 ontvangen personeelsleden van de Dekamarkt aan de Spoorsingel in Beverwijk in de winkel het bericht dat er een winkeldiefstal plaatsvindt. Wanneer zij zich vanuit het magazijn richting de uitgang van de winkel aan de straatzijde begeven, worden zij door de caissière gewezen op een donkerkleurige auto waarin de vermeende winkeldief zou zitten. De personeelsleden van de Dekamarkt rennen naar de auto en verzamelen zich om de auto teneinde te voorkomen dat deze wegrijdt.2 Achter het stuur van de auto zit op dat moment verdachte.3
Om de geparkeerde auto bevinden zich in ieder geval aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de getuige [getuige 1]. [slachtoffer 1] bevindt zich voor de auto en [slachtoffer 2] staat bij het bestuurdersportier.4 [getuige 1] tracht via het achterportier aan de bijrijderszijde van de auto de tas van verdachte te pakken die op de achterbank staat. Als hij half in de auto hangt, rijdt verdachte met hoge snelheid weg. Teneinde niet meegesleurd te worden door de auto springt [getuige 1] achter in het voertuig van verdachte. [getuige 1] ziet dan dat zijn collega [slachtoffer 1] op de motorkap van de auto ligt.5 Om niet aangereden te worden springt [slachtoffer 1] op het moment dat verdachte met de auto wegrijdt op de motorkap en blijft hij daar liggen. Om niet ten val te komen houdt [slachtoffer 1] zich vast aan een ruitenwisser en aan de bovenrand van de motorkap.6 Op het moment dat verdachte wegrijdt heeft [slachtoffer 2] zijn hand om het handvat van het portier aan de bestuurderszijde vast. Voor [slachtoffer 2] is het op dat moment, gezien de snelheid van het voertuig, onmogelijk om los te laten en daarom houdt hij het portier enige tijd vast. Door de snelheid waarmee het voertuig wegrijdt komt hij los, waardoor [slachtoffer 2] ten val komt. Als gevolg hiervan heeft [slachtoffer 2] zware kneuzingen opgelopen aan zijn pink en ringvinger en zijn de kapsels van zijn vingerkootjes verrekt.7 Behandeling in het ziekenhuis heeft tot resultaat gehad dat het letsel met beperkingen is hersteld.8
Nadat verdachte is weggereden uit het parkeervak aan de Spoorsingel rijdt zij in de richting van de Van Borsselestraat waar zij naar rechts draait in de richting van de Zweedselaan. Daarbij botst zij met haar voertuig tegen de trottoirband op de Van Borsselestraat en rijdt zij via het linker trottoir de struiken in en komt vervolgens op de Zweedselaan.9 Als gevolg van deze aanrijding valt aangever [slachtoffer 1] van de motorkap en belandt hij enkele meters verder in de struiken.10
Als gevolg van deze val heeft [slachtoffer 1] enkele breuken in zijn rechtervoet, een kneuzing en schaafwonden opgelopen.11 Hij heeft daardoor geruime tijd niet kunnen werken.12 Na deze aanrijding is verdachte, nog altijd met [getuige 1] op de achterbank, weggereden. Uiteindelijk heeft zij een stuk verderop de auto gestopt en [getuige 1] gesommeerd de auto te verlaten, waarna verdachte is weggereden.13
4.3.
Bewijsoverweging
Door de raadsman is betoogd dat verdachte geen opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De raadsman heeft er in dit verband op gewezen dat verdachte als gevolg van het handelen van het supermarktpersoneel dat haar van diefstal verdacht, in blinde paniek is geraakt en puur instinctief heeft gehandeld.
De rechtbank volgt de raadsman niet in dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting de door aangevers en getuigen weergegeven gang van zaken in ieder geval op hoofdlijnen bevestigd. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet onaannemelijk dat verdachte in paniek is geraakt. Echter, door in een dergelijke panieksituatie toch met hoge snelheid weg te rijden terwijl zij wist dat er zich om haar auto diverse omstanders bevonden, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat door dit handelen mensen zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verdachte met haar handelen minst genomen voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel had.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1 subsidiair
zij op 11 maart 2010 te Beverwijk, als bestuurster van een personenauto, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan personen genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met die auto, op een moment dat die [slachtoffer 1] voor die auto stond en die Van [slachtoffer 2] de portierskruk van het bestuurdersportier vast had, met hoge snelheid is weggereden
- -
waardoor die [slachtoffer 2] over korte afstand werd meegesleurd en
- -
waardoor die [slachtoffer 1] op de motorkap van die auto terechtkwam en vervolgens op die motorkap liggend, zich vasthoudend aan de ruitenwisser en de motorkaprand, werd meegevoerd
waarna zij, verdachte, met het door haar bestuurde voertuig na tegen een trottoirband te zijn aangereden, gekomen in een perk met struikjes naar rechts is gereden/heeft gestuurd waardoor die [slachtoffer 1] van de motorkap werd geslingerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
zij op 11 maart 2010 te Beverwijk als bestuurder van een voertuig (personenauto), is weggereden uit parkeerstand op de weg, Spoorsingel, terwijl meerdere mensen om het door verdachte bestuurde voertuig heen stonden waardoor omstanders door het door verdachte bestuurde wegrijdende motorrijtuig werden mee gesleurd/gevoerd en is verdachte vervolgens niet behoorlijk het voor haar bestemde gedeelte van de weg, de Spoorsingel en de Van Borsselestraat en de Zweedselaan blijven volgen, doch na tegen de trottoirband van het gezien haar rijrichting links gelegen trottoir te zijn aangereden vervolgens dat trottoir is overgereden en vervolgens een naast dat trottoir gelegen perk met struikjes is door gereden, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt;
en
zij op 11 maart 2010 te Beverwijk als bestuurder van een motorrijtuig door wier gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Spoorsingel/Van Borsselestraat en/of de Zweedselaan, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar zij redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] letsel en/of schade was toegebracht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Feit 2:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
en
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte met betrekking tot feit 1 en met betrekking tot overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet, niet strafbaar is nu sprake is geweest van noodweerexces. Hiertoe heeft de raadsman betoogd, althans zo begrijpt de rechtbank het verweer, dat sprake was van een ogenblikkelijk wederrechtelijke aanranding door het winkelpersoneel toen men verdachte trachtte aan te houden, nu van een heterdaadsituatie geen sprake was. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte vervolgens volledig in paniek is geraakt door het handelen van het winkelpersoneel.
De rechtbank verwerpt deze verweren en overweegt daartoe het volgende.
Uit het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting komt naar voren dat reeds in de winkel voor verdachte duidelijk was dat zij door de caissière verdacht werd van het plegen van een winkeldiefstal. Uit schaamte voor de inhoud van haar tas (waarin erotische artikelen zaten) heeft verdachte er voor gekozen niet te voldoen aan het verzoek van de caissière de inhoud van haar tas te tonen, maar heeft zij de winkel verlaten. Op het moment dat zij in de auto is gestapt, bevonden zich diverse personeelsleden om de auto, van wie enkelen probeerden de auto te openen. Verdachte is vervolgens uit parkeerstand met hoge snelheid weggereden. Het is verdachte zelf geweest die er voor heeft gekozen desgevraagd de inhoud van haar tas niet te laten controleren en in plaats daarvan zich uit de voeten te maken. Aldus heeft zij zichzelf in deze situatie voor haar kennelijk ongemakkelijke situatie gebracht. Nog los van de vraag of het winkelpersoneel bevoegd was om verdachte aan te houden, is niet aannemelijk geworden dat sprake was van een situatie waarin verdachte genoodzaakt was zich te verdedigen. Van een noodweersituatie was dus geen sprake, zodat aan de vraag of van noodweerexces kan worden gesproken niet wordt toegekomen. Voor zover de raadsman beoogd heeft te betogen dat sprake is geweest van psychische overmacht of afwezigheid van alle schuld zijn deze verweren onvoldoende onderbouwd en treffen zij reeds daarom geen doel.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de sancties
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 22 augustus 2012.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan twee personen, gevaarlijk rijgedrag en het verlaten van de plaats van een ongeval. Nadat verdachte in de supermarkt door een caissière in verband met een verdenking van winkeldiefstal was verzocht om de inhoud van haar tas ter controle aan te bieden, heeft verdachte na weigering daaraan mee te werken de winkel verlaten en is zij naar haar auto gegaan. Toen personeelsleden van de supermarkt wilden beletten dat verdachte er vandoor zou gaan en zij om de auto zijn gaan staan, is verdachte met hoge snelheid weggereden. Gevolg van het handelen van verdachte was dat een personeelslid van de supermarkt op de motorkap werd meegevoerd en een ander met zijn hand vast bleef zitten aan de portierskruk. Kort hierna heeft verdachte een verkeersongeval (eenzijdige aanrijding) veroorzaakt. Door het handelen van verdachte hebben twee personen aanzienlijke verwondingen opgelopen, welke verwondingen nog vele malen ernstiger hadden kunnen zijn. Dat de slachtoffers geruime tijd forse hinder hebben ondervonden en nog zullen ondervinden van hun verwondingen blijkt wel uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen, waarin zij tevens aangeven hoeveel impact het voorval op hun gevoel van veiligheid heeft gehad, hetgeen ook doorwerking vindt in de wijze waarop zij hun werk in de desbetreffende supermarkt sindsdien beleven.
Na de aanrijding is verdachte niet blijven staan, maar is zij weggereden. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat verdachte zelf is geschrokken van de situatie, maar dat neemt niet weg dat verdachte zich nadien zelf bij de politie had kunnen melden. Verdachte heeft aldus aan slachtoffers op dat moment de mogelijkheid ontnomen eventuele schade te verhalen.
Ten voordele van verdachte heeft de rechtbank bij haar oordeelsvorming betrokken dat zij ter terechtzitting oprechte spijtbetuigingen heeft geuit. Verdachte heeft er ook overigens blijk van gegeven dat zij inziet dat door haar handelen aan anderen letsel is toegebracht. Daarnaast ziet de rechtbank onder ogen dat het hier gaat om oude feiten. De rechtbank heeft ten nadele van verdachte meegewogen dat zij eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De officier van justitie heeft blijkens zijn requisitoir een deels voorwaardelijke gevangenisstraf geëist omdat - nu verdachte eerder tot een taakstraf is veroordeeld - de wet beperking taakstraffen dat zou voorschrijven. Hoewel verdachte inderdaad eerder tot een taakstraf is veroordeeld ziet de rechtbank in de wet beperking taakstraffen echter geen beletselen om aan verdachte een werkstraf op te leggen. Deze wet ziet immers op feiten gepleegd na 3 januari 2012, terwijl de onderhavige feiten dateren van ruim voor die datum.
Wel ziet de rechtbank in de ernst van de feiten en in het kader van de generale preventie aanleiding om naast een forse werkstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat voor feit 1 subsidiair en voor de onder feit 2 tenlaste gelegde en bewezen verklaarde overtreding van artikel 7 van de Wegenverkeerswet - dat anders dan de officier van justitie heeft gesteld geen overtreding, maar een misdrijf oplevert - een taakstraf en een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moeten worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze gevangenisstraf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte voor overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor na te noemen duur. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren opdat verdachte er voor het einde van die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.
8. Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.503,85 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 1.500,- immateriële schade en € 1.003,85 voor materiële schade bestaande uit schade aan kleding, eigen bijdrage zorgverzekering, kosten voor fysiotherapie, kosten voor een douchezak en schade als gevolg van verlies van arbeidsvermogen.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag een bedrag van € 858,85 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit. Wat betreft de schade aan kleding, neemt de rechtbank in aanmerking dat de benadeelde partij blijkens de kassabon anders dan gesteld geen € 139,95 maar € 99,95 heeft moeten betalen voor nieuwe schoenen. Bovendien komen de gestelde kosten voor het verlies van arbeidsvermogen niet geheel voor vergoeding in aanmerking. Blijkens de onderbouwing daarvan ziet deze kostenpost onder meer op het niet ontvangen van een maaltijdvergoeding op het werk, die hij in het geval hij wel had gewerkt wel had gekregen. Nu niet is gebleken dat de benadeelde partij de kosten voor maaltijden wel daadwerkelijk heeft gemaakt, komen deze niet voor vergoeding in aanmerking. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen - kort gezegd: poging tot zware mishandeling - aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.175,85 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 1.350,- immateriële schade en € 825,85 voor materiële schade bestaande uit medische kosten en extra reis- en parkeerkosten.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen -kort gezegd: poging tot zware mishandeling- aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 primair is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde feiten opleveren.
Verklaart deze feiten strafbaar.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden, met bevel dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van 120 (honderdtwintig) uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Veroordeelt verdachte ter zake van feit 2, voor zover dit betrekking heeft op overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 (vier) maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden schade tot een bedrag van € 1.858,85, bestaande uit € 858,85 voor de materiële en € 1.000,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.858,85, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 28 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden schade tot een bedrag van € 1.825,85, bestaande uit € 825,85 voor de materiële en € 1.000,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.825,85, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 28 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.W. Groenendijk, voorzitter,
mr. T. Avedissian en mr. V.M.A. Sinnige, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.P. de Klerk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 oktober 2012.
Mr. Sinnige is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
- 1.
De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
- 2.
Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 30 maart 2010 (dossierpagina 49-50) en proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 5 april 2010 (dossierpagina 57).
- 3.
Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 26 september 2012.
- 4.
Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 30 maart 2010 (dossierpagina 50) en proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 5 april 2010 (dossierpagina 57).
- 5.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] d.d. 11 maart 2010 (dossierpagina 38).
- 6.
Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 30 maart 2010 (dossierpagina 50-51).
- 7.
Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 5 april 2010 (dossierpagina 57-58).
- 8.
Een schriftelijk bescheid te weten een schrijven d.d. 29 juli 2010 van dr. A.F. Hoeksma, revalidatiearts (gevoegd bij de vordering benadeelde partij).
- 9.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] d.d. 11 maart 2010 (dossierpagina 38) en proces-verbaal verkeersongevalsanalyse d.d. 27 maart 2010 (dossierpagina 13, pagina 3 en 4 van dit proces-verbaal).
- 10.
Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 30 maart 2010 (dossierpagina 51).
- 11.
Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 30 maart 2010 (dossierpagina 51 en een schriftelijk bescheid, zijnde een schrijven van M. Timmers, arts assistent d.d. 11 maart 2010 (dossierpagina 54).
- 12.
Schriftelijke bescheiden, zijnde diverse loonstroken (gevoegd bij de vordering benadeelde partij).
- 13.
Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 september 2012.