ABRvS, 24-03-2010, nr. 200907145/1/H3
ECLI:NL:RVS:2010:BL8721
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
24-03-2010
- Zaaknummer
200907145/1/H3
- LJN
BL8721
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2010:BL8721, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 24‑03‑2010; (Hoger beroep)
Uitspraak 24‑03‑2010
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 25 mei 2009 heeft de burgemeester van Heerlen de algehele sluiting bevolen van de woning aan de [locatie] te Heerlen (hierna: de woning) met ingang van 3 juni 2009 voor de duur van twaalf maanden.
Partij(en)
200907145/1/H3.
Datum uitspraak: 24 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Heerlen,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 9 september 2009 in zaken nrs. 09/1473 en 09/1472 in het geding tussen:
[verhuurder], wonend te Heerlen,
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 mei 2009 heeft de burgemeester van Heerlen de algehele sluiting bevolen van de woning aan de [locatie] te Heerlen (hierna: de woning) met ingang van 3 juni 2009 voor de duur van twaalf maanden.
Bij besluit van 17 juli 2009 heeft de burgemeester het door [verhuurder] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 september 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht, voor zover thans van belang, het door [verhuurder] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 17 juli 2009 vernietigd en de burgemeester opgedragen binnen zes weken na verzending van de uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit op het bezwaar te nemen en het besluit van 25 mei 2009 tot zes weken na de bekendmaking van het nieuwe besluit op het bezwaar geschorst. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2009, hoger beroep ingesteld.
[verhuurder] heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2010, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. N.J.H.M. Lucassen en M.A.M.A. Hupperz, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, zoals dat luidde ten tijde van belang, is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
In lijst I is amfetamine, zijnde een harddrug, vermeld.
Voor de uitvoering van zijn bevoegdheid krachtens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft de burgemeester het Handhavingsbeleid drugs en overige (woon)overlast (hierna: het handhavingsbeleid) vastgesteld. In dit handhavingsbeleid staat onder het kopje Harddrugs vermeld dat de regels ten aanzien van harddrugs zowel voor lokalen die voor het publiek toegankelijk zijn als voor woningen gelden. Bij constatering van verkoop, aflevering, verstrekking of daartoe aanwezig zijn van middelen als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet (harddrugs) vanuit een locatie die onder het bereik van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet valt, wordt deze locatie zonder waarschuwing voor de duur van twaalf maanden gesloten.
2.2.
De burgemeester heeft aan het besluit van 25 mei 2009 ten grondslag gelegd dat bij controle van de woning op 22 april 2009 91,7 gram bruto positief geteste amfetamine, een fijnweegschaaltje en verpakkingsmaterialen in de woning zijn aangetroffen. Bij een bezoeker van de woning is 0,5 gram positief geteste amfetamine aangetroffen. Daarop zijn de toenmalige bewoner van de woning [toenmalige bewoner] en een bezoeker van die woning aangehouden en verhoord. Tijdens dit verhoor heeft [toenmalige bewoner] verklaard dat in de woning regelmatig in harddrugs wordt gehandeld.
2.3.
De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Hij acht de nadelige gevolgen van sluiting van de woning voor de duur van twaalf maanden niet evenredig in verhouding tot de met die maatregel te dienen doelen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter overwogen dat [verhuurder] slechts verantwoordelijk kan worden gehouden voor het gedrag van een huurder waarvoor hij ook in feite verantwoordelijkheid kan dragen. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting volgt volgens de voorzieningenrechter niet dat [verhuurder] op de hoogte was van de drugsactiviteiten in en rond de woning. Daarnaast acht de voorzieningenrechter het van belang dat [verhuurder], kort nadat hem bekend was geworden dat in de woning harddrugs zijn aangetroffen, het huurcontract met [toenmalige bewoner] heeft beëindigd. Voorts heeft de voorzieningenrechter overwogen dat door de sluiting van de woning [verhuurder] een groot financieel nadeel zal lijden. Gelet op het aantal en de inhoud van de in het dossier genoemde meldingen van overlast alsmede op de periode waarin deze hebben plaatsgevonden, acht de voorzieningenrechter een sluitingsduur van twaalf maanden langer dan noodzakelijk om de "loop naar de woning" definitief te beëindigen.
2.4.
De burgemeester betoogt, mede onder verwijzing naar de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat deze bepaling hem ten aanzien van woningen dezelfde bevoegdheid geeft als die hij reeds heeft ten aanzien van lokalen. De bestendige jurisprudentie van de Afdeling over de persoonlijke verwijtbaarheid van de exploitant van lokalen dient derhalve analoog te worden toegepast op de situatie waarin het gaat om een eigenaar van een woning die wordt gesloten op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, aldus de burgemeester. De door de voorzieningenrechter genoemde omstandigheden die zien op de situatie van [verhuurder] zijn onvoldoende om aan te nemen dat vorengenoemde jurisprudentie in dit geval niet van toepassing is. Deze omstandigheden doen zich immers ook voor bij een sluiting van een lokaal op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, aldus de burgemeester.
Daarnaast voert de burgemeester aan dat dezelfde voorzieningenrechter in uitspraken van 10 en 21 augustus 2009, toen de huurder opkwam tegen de sluiting van een woning voor de duur van twaalf maanden, heeft geoordeeld dat deze sluiting gerechtvaardigd was. Aldus leidt de uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 september 2009 tot rechtsongelijkheid en rechtsonzekerheid, nu het oordeel over de vraag of een sluiting gerechtvaardigd is, afhangt van de omstandigheid of tegen een sluiting door een huurder of door een verhuurder wordt opgekomen, aldus de burgemeester.
Ten slotte betoogt de burgemeester dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de sluiting van de woning voor de duur van twaalf maanden niet noodzakelijk is om het met die sluiting beoogde doel te bereiken.
2.5. Met
de wet van 27 september 2007 tot wijziging van de Opiumwet in verband met het creëren van de mogelijkheid voor de burgemeester om bestuursdwang toe te passen ter handhaving van de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet in woningen en lokalen of bij woningen of lokalen behorende erven (Stb. 2007, 355) is de werkingssfeer van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet uitgebreid naar woningen. Deze zijn voor de toepassing van deze bepaling nu op één lijn gesteld met overige lokalen. Blijkens de jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 25 mei 2005 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=10612">200407569/1a> en 10 juni 2009 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=36078">200807739/1a>) dient de rechter sluitingsbevelen die zijn genomen krachtens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet op terughoudende wijze te toetsen.
- 2.5.1.
Uit het op ambtseed opgemaakte mutatierapport van 3 juni 2009 volgt dat bij een controle van de woning op 22 april 2009 91,7 gram bruto positief geteste amfetamine, een fijnweegschaaltje en verpakkingsmaterialen in de woning zijn aangetroffen. Voorts volgt uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van verhoor van [toenmalige bewoner] van 22 april 2009 dat [toenmalige bewoner] heeft verklaard dat in de woning regelmatig in harddrugs wordt gehandeld. Gelet hierop was de burgemeester bevoegd om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet handhavend op te treden. Dat op grond van later onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut is gebleken dat de aangetroffen stoffen geen amfetamine waren, doet hier niet aan af, reeds omdat deze informatie dateert van na het besluit op bezwaar.
- 2.5.2.
Bij de uitoefening van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet beschikt de burgemeester over beleidsvrijheid. Het door de burgemeester gevoerde beleid, als neergelegd in het handhavingsbeleid, is niet onredelijk. De Afdeling is van oordeel dat de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat, gelet op het risico van het doorbetalen van huurgelden door huurders aan de verhuurder van de woning gedurende een korte periode van sluiting van de woning, een sluiting van twaalf maanden noodzakelijk is voor het herstel van het woon- en leefklimaat. De burgemeester heeft in overeenstemming met het handhavingsbeleid de woning voor de duur van twaalf maanden gesloten.
- 2.5.3.
Ingevolge artikel 4:84 van de Awb kan de burgemeester afwijken van het handhavingsbeleid indien handelen overeenkomstig het handhavingsbeleid gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. De omstandigheid dat [verhuurder] de verhuurder van de woning is en niet de huurder, levert niet zo'n bijzondere omstandigheid op. Dat [verhuurder] niet op de hoogte zou zijn van de drugsactiviteiten in de woning levert evenmin een omstandigheid op die noopt tot afwijking van het handhavingsbeleid. De gevolgen die drugshandel vanuit een huurpand heeft wanneer het aankomt op bestuurlijke handhaving, komen voor rekening van de verhuurder. Overigens kon [verhuurder], die in de woning woont onder het betrokken pand, gelet op de meldingen van overlast die zijn gedaan, geacht worden ervan op de hoogte te zijn dat in de woning harddrugs werden verhandeld.
Ook de omstandigheid dat [verhuurder] door de sluiting van de woning voor de duur van twaalf maanden groot financieel nadeel zal lijden, is geen aanleiding om te oordelen dat de burgemeester niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de woning voor de duur van twaalf maanden te sluiten. Dit financiële nadeel is het directe gevolg van de sluiting en moet daarom worden geacht bij de vaststelling van het beleid te zijn meegewogen. Reeds daarom kan het niet als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb worden aangemerkt.
Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter het besluit van 17 juli 2009 niet op de juiste wijze heeft getoetst en voorts dat de burgemeester in redelijkheid, overeenkomstig het handhavingsbeleid, de woning heeft kunnen sluiten voor de duur van twaalf maanden.
Het betoog slaagt.
- 2.6.
Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 17 juli 2009 van de burgemeester alsnog ongegrond verklaren.
- 2.7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep gegrond;
- II.
vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 9 september 2009 in zaak nr. 09/1472;
- III.
verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2010
350-591.