Rb. Den Haag, 27-05-2022, nr. 21 , 4442, 21, 5048 en 21, 6289
ECLI:NL:RBDHA:2022:5653
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
27-05-2022
- Zaaknummer
21 _ 4442, 21_5048 en 21_6289
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2022:5653, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 27‑05‑2022; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2023:520, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NLF 2022/1782
Uitspraak 27‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Bij uitblijven van betaling van de fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting over drie tijdvakken heeft verweerder over deze drie tijdvakken naheffingsaanslag aan eiseres opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslagen terecht aan eiseres zijn opgelegd. De auto heeft een datum eerste toelating van vóór 2009. Op grond van artikel 23, vijfde lid, van de Wet motorrijtuigenbelasting 1994 wordt de auto geacht een fijnstofuitstoot te hebben die tot verschuldigdheid van fijnstoftoeslag leidt, tenzij eiseres bewijs levert dat de auto minder vervuilend is dan de in artikel 23, vijfde lid, van de Wet MRB gestelde norm. Verweerder mag daarbij uitgaan van de gegevens die volgen uit het kentekenregister. Eiseres dient zich tot de RDW te wenden en daar te informeren naar de mogelijkheden om de lagere uitstoot te bewijzen. Dat sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel, het verbod van willekeur, het verbod op détournement de pouvoir of een motiveringsgebrek is de rechtbank niet gebleken. Beroep ongegrond.
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 21/4442, SGR 21/5048 en SGR 21/6289
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van27 mei 2022 in de zaken tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van verweerder van 7 juni 2021, 8 juni 2021 en 6 september 2021 op de bezwaren van eiseres tegen de aan eiseres opgelegde naheffingsaanslagen fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2022.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door drs. [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [B] en [C] .
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Overwegingen
1. Eiseres is vanaf 24 november 2004 houder van een motorrijtuig van het merk Volkswagen, type Golf met het kenteken [kentekennummer] (de auto). De datum eerste toelating van de auto is 5 februari 1990. Voor de auto is in het kentekenregister geen fijnstofuitstoot vastgelegd.
2. In het kader van een APK-keuring is op 25 mei 2020 een roetwaardemeting uitgevoerd waaruit een roetwaarde van 1.7/m blijkt.
3. Verweerder heeft op 1 mei 2020, 3 februari 2021 en 3 mei 2021 rekeningen aan eiseres gestuurd voor het betalen van de fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting. De rekeningen zien op de periodes van respectievelijk 5 mei 2020 tot en met 4 augustus 2020,5 februari 2021 tot en met 4 mei 2021 en 5 mei 2021 tot en met 4 augustus 2021.
4. Bij uitblijven van betaling heeft verweerder op respectievelijk 23 juni 2020,29 maart 2021 en 23 juni 2021 naheffingsaanslagen fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting opgelegd.
5. In geschil is of de naheffingsaanslagen fijnstof motorrijtuigenbelasting terecht aan eiseres zijn opgelegd.
6. Eiseres stelt dat zij voor de auto geen fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting verschuldigd is, omdat zij met de keuringsrapporten en roetwaardemetingen heeft voldaan aan het leveren van tegenbewijs als bedoeld in artikel 23, vijfde lid van de Wet motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB). Hieruit volgt volgens eiseres dat haar auto niet milieuvervuilend is. Ook stelt eiseres dat de invordering van de fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting opgeschort had moeten worden, nu tegen een eerdere naheffingsaanslag reeds bezwaar was gemaakt.
7. Verweerder stelt dat eiseres niet heeft voldaan aan het leveren van het vorengenoemde tegenbewijs, omdat de fijnstofuitstoot niet bij de RDW is geregistreerd. Tevens stelt verweerder dat eiseres zich met betrekking tot de invordering van de naheffingsaanslagen tot de ontvanger van de Belastingdienst dient te wenden.
8. Met ingang van 1 januari 2020 wordt de voor het houden van een motorrijtuig verschuldigde motorrijtuigenbelasting onder omstandigheden verhoogd met de fijnstoftoeslag. Uit artikel 23, vierde en vijfde lid, Wet MRB volgt - voor zover hier van belang - het volgende:
“4. Het bedrag van de belasting, berekend overeenkomstig het eerste en tweede lid, wordt voor een personenauto met aandrijving door een kracht die wordt ontleend aan dieselolie (…) verhoogd met een fijnstoftoeslag van 19 percent van dat bedrag indien:
a. de fijnstofuitstoot meer bedraagt dan 5 milligram per kilometer (…); of
b. (…)
5. Wanneer de fijnstofuitstoot, bedoeld in het vierde lid, niet is geregistreerd in het kentekenregister en de datum eerste toelating, genoemd in het kentekenregister, is gelegen voor 1 september 2009, dan wel indien in het kentekenregister is geregistreerd dat het roetfilter is verwijderd, wordt de betreffende personenauto, behoudens tegenbewijs, voor de toepassing van dat lid geacht een fijnstofuitstoot te hebben van meer dan 5 milligram per kilometer, onderscheidenlijk 10 milligram per kilowattuur.”
9. Niet in geschil is dat de auto een datum eerste toelating heeft van vóór1 september 2009 en dat in het register van de RDW geen fijnstofuitstoot staat geregistreerd. Dit betekent dat de auto van eiseres op grond van artikel 23, vijfde lid, Wet MRB geacht moet worden een fijnstofuitstoot te hebben die tot verschuldigdheid van fijnstoftoeslag leidt, tenzij eiseres bewijs levert dat de auto minder vervuilend is dan de in artikel 23, vijfde lid, Wet MRB gestelde norm van maximaal 5 milligram fijnstof per kilometer. Zoals het Gerechtshof Den Haag in zijn uitspraak van 17 maart 20221.heeft overwogen, volgt uit de tekst van artikel 23, vijfde lid, van de Wet MRB dat de wetgever echt deze norm heeft bedoeld en niet de uitkomst van de roettest die in het kader van de APK-keuring wordt uitgevoerd. Voor de tegenbewijsregeling als bedoeld in artikel 23, vijfde lid, Wet MRB zijn in artikel 4bis, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994 (Uitvoeringsregeling MRB) nadere regels gesteld. Daaruit volgt dat eiseres alleen tegenbewijs kan leveren door bij de RDW een verzoek in te dienen tot wijziging van de gegevens inzake de fijnstofuitstoot in het kentekenregister. Verweerder is niet gehouden zelf de door eiseres verstrekte bewijsstukken te beoordelen. Hij kan uitgaan van de gegevens in het kentekenregister. Eiseres dient zich, zoals ook volgt uit de letterlijke tekst van artikel 4bis, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling MRB, tot de RDW te wenden en daar te informeren naar de mogelijkheden om de lagere uitstoot te bewijzen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is eiseres voor de auto fijnstoftoeslag verschuldigd die zij op aangifte had moeten voldoen. Nu eiseres de fijnstoftoeslag niet heeft voldaan, zijn de naheffingsaanslagen terecht opgelegd.
10. Eiseres heeft haar stelling dat sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel, het verbod van willekeur of het verbod op détournement de pouvoir onvoldoende geconcretiseerd. Ook anderszins is niet gebleken dat van strijd met deze beginselen sprake is. Eiseres heeft verder gesteld dat sprake is van een motiveringsgebrek in de uitspraken op bezwaar. De rechtbank is echter van oordeel dat de uitspraken op bezwaar voldoende ingaan op hetgeen eiseres in haar bezwaren heeft aangevoerd.
11. Hetgeen eiseres over het opschorten van invordering heeft aangevoerd, kan in deze procedure niet aan de orde komen. In deze procedure gaat het immers uitsluitend om de vraag of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Met eventuele vragen over en/of bezwaren tegen de invordering van de fijnstoftoeslag, kan eiseres zich tot de ontvanger wenden.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen is, is het beroep ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, rechter, in aanwezigheid vanmr. A.C. van Essen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 27‑05‑2022