RAR 2018/123
Beëindigingsvergoeding. Is de vertrekvergoeding in strijd met art. 1:125 lid 2 Wft? Is de appelrechter verplicht tot ambtshalve toepassing van deze bepaling?
HR 01-06-2018, ECLI:NL:HR:2018:818
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
1 juni 2018
- Magistraten
Mrs. C.A. Streefkerk, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron, M.J. Kroeze
- Zaaknummer
17/01238
- Conclusie
A-G mr. B.J. Drijber
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS855808:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
Arbeidsrecht / Bijzondere onderwerpen arbeidsrecht
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2018:818, Uitspraak, Hoge Raad, 01‑06‑2018
ECLI:NL:PHR:2018:154, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑02‑2018
Beroepschrift, Hoge Raad, 12‑02‑2017
- Wetingang
Art. 1:125 lid 2 en 3 Wft
Essentie
Beëindigingsvergoeding. Statutair bestuurder.
Is de vertrekvergoeding in strijd met art. 1:125 lid 2 Wft? Is de appelrechter verplicht tot ambtshalve toepassing van deze bepaling?
Samenvatting
Vanwege de fusie tussen Rabobank Vlietstreek-Zoetermeer en Coöperatieve Rabobank Regio Den Haag is met werknemer, destijds in dienst als statutair bestuurder, overeengekomen dat zijn dienstverband per 31 december 2013 zal eindigen. Hierbij is een beëindigingsvergoeding overeengekomen van € 970.000 bruto. Naast de vaststellingsovereenkomst zijn partijen overeen gekomen dat Rabobank zich verplicht tot betaling van een bedrag van € 216.776, aangeduid als coulance-uitkering vanwege overkreditering en een bedrag van € 297.000 ter zake van ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.