Hof Arnhem-Leeuwarden, 09-10-2014, nr. TBS P14/0230
ECLI:NL:GHARL:2014:7785
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
09-10-2014
- Zaaknummer
TBS P14/0230
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:7785, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 09‑10‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 09‑10‑2014
Inhoudsindicatie
De voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege is ingegaan op de datum waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden. De termijn van de voorwaardelijke beëindiging is niet onderbroken geweest gedurende de tijd dat de terbeschikkinggestelde in de penitentiaire inrichting verblijft krachtens een bevel tot voorlopige hervatting van de verpleging. De verpleging van overheidswege is thans gedurende minimaal een jaar feitelijk voorwaardelijk beëindigd geweest. Het tweede lid van artikel 509t van het Wetboek van Strafvordering staat derhalve niet langer in de weg aan een onvoorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling.
TBS P14/0230
Beslissing d.d. 9 oktober 2014
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van het openbaar ministerie in de zaak tegen
[naam terbeschikkinggestelde] ,
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum],
verblijvende in het [detentieadres].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel van 29 april 2014, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling tot 17 september 2014 en wijziging van de voorwaarden die zijn gesteld aan de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- -
het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 14 oktober 2004, waarbij de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege werd opgelegd ter zake van poging tot doodslag;
- -
de beslissing van de rechtbank Overijssel van 17 september 2013, waarbij de verpleging van overheidswege voorwaardelijk werd beëindigd;
- -
het advies van [GGZ-instelling] van 18 december 2013, strekkende tot verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van één jaar;
- -
de vordering van de officier van justitie, ingekomen op 3 januari 2014, strekkende tot verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van één jaar;
- -
het voortgangsverslag van [GGZ-instelling] van 20 februari 2014;
- -
de Pro Justitia rapportage van psychiater I. Maksimovic van 28 maart 2014;
- -
de processen-verbaal van het onderzoek ter zitting van de rechtbank Overijssel op 4 maart 2014 en 15 april 2014 inzake de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling;
- -
de beslissing waarvan beroep;
- -
het advies van [GGZ-instelling] van 1 mei 2014, strekkende tot een tijdelijke terugplaatsing van de terbeschikkinggestelde in FPC De Pompestichting;
- -
de vordering van de officier van justitie, ingekomen op 6 mei 2014, strekkende tot een opname van de terbeschikkingestelde voor de duur van maximaal zeven weken in een inrichting;
- -
de beslissing van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 6 mei 2014, houdende afwijzing van de vordering tot de tijdelijke opname van de terbeschikkingestelde;
- -
de akte van het hoger beroep van de officier van justitie van 12 mei 2014;
- -
de appelschriftuur van de officier van justitie van 13 mei 2014;
- -
de brief van de raadsman van 23 mei 2014 aan het ressortsparket betreffende het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel van 29 april 2014, de afwijzing van de vordering van de officier van justitie tot de tijdelijke opname van de terbeschikkinggestelde door de rechtbank en de zorgen van de verdediging over de opstelling van de reclassering;
- -
de beslissing van de rechter-commissaris in de rechtbank Overijssel van 28 mei 2014, houdende het bevel tot voorlopige hervatting van de verpleging
- -
het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van de rechtbank Overijssel op 23 juni 2014 inzake de vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege;
- -
de tussenbeslissing van de rechtbank Overijssel van 7 juli 2014, waarbij het onderzoek inzake de vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege is heropend en meteen is geschorst voor de duur van maximaal drie maanden en de stukken in handen zijn gesteld van de officier van justitie, teneinde psychiater I. Maksimovic onderzoek te laten verrichten en een rapport te laten opmaken en de beslissing van het hof op het hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel van 29 april 2014 aan het dossier toe te voegen;
- -
het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van dit hof op 21 augustus 2014;
- -
de brief van de raadsman van 9 september 2014 aan de griffier van dit hof;
- -
de brief van de raadsman van 19 september 2014 aan de griffier van dit hof, met als bijlage de brief van de raadsman van 19 september 2014 aan mevrouw I.J.G. Hoegen-Brinkman van [GGZ-instelling];
- -
de brief van de raadsman van 23 september 2014, met als bijlage de aanvullende Pro Justitia rapportage van psychiater I. Maksimovic van 21 september 2014.
Het hof heeft ter zitting van 25 september 2014 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman mr F.P. Holthuis, advocaat te 's-Gravenhage, de advocaat generaal mr A.H.J.M. Damen en de deskundige M.M.W. Gries, werkzaam als reclasseringswerker bij [GGZ-instelling] te Nijmegen.
Overwegingen:
De adviezen van [GGZ-instelling]
Reclasseringsinstelling [GGZ-instelling] heeft vanaf 19 september 2013 toezicht gehouden op de terbeschikkinggestelde in het kader van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. Volgens de op 2 december 2013 afgenomen RISc-risicotaxatie is het recidiverisico op dat moment als laag tot gemiddeld ingeschat. De reclassering schat het recidiverisico echter als gemiddeld tot hoog in omdat de terbeschikkinggestelde pas zeer recent buiten de Pompekliniek verblijft. In het rapport van 18 december 2013 adviseert de reclassering het toezicht in het kader van de voorwaardelijke beëindiging voort te zetten met een termijn van één jaar, zodat de resocialisatie en de re-integratie van de terbeschikkinggestelde vorm en stabiliteit kunnen krijgen.
Ter zitting van de rechtbank op 15 april 2014 heeft de deskundige T. Amiri - de eerste toezichthouder van de terbeschikkinggestelde - verklaard dat het nog te vroeg is voor een beëindiging van de terbeschikkingstelling. Dit is niet zozeer ingegeven door de risico-inschatting maar meer door de voorkeur van de reclassering om de hulpverlening langzaam af te bouwen.
Na 15 april 2014 heeft de terbeschikkinggestelde geweigerd nog langer samen te werken met de reclassering. Hij heeft ook niet meegewerkt aan urinecontroles en aan begeleiding en ambulante behandeling door de forensische polikliniek [naam kliniek 2]. Hij wil alleen samenwerken met de reclassering onder de beperkte voorwaarden die zijn gesteld bij de beslissing waarvan beroep. De reclassering is echter van mening dat hij zich (zolang deze beslissing nog niet onherroepelijk is) dient te houden aan de voorwaarden die zijn gesteld aan de voorwaarden van de beslissing tot voorwaardelijke beëindiging van de verpleging. De reclassering constateert dat de terbeschikkinggestelde deze voorwaarden heeft overtreden en adviseert hem tijdelijk terug te plaatsen in FPC-Pompestichting. De daartoe strekkende vordering van de officier van justitie is afgewezen door de rechtbank op 6 mei 2014.
Sindsdien is er sprake geweest van een patstelling tussen de terbeschikkinggestelde en de reclassering. Naar aanleiding van reclasseringsadviezen van 23 en 27 mei 2014 heeft de officier van justitie de (voorlopige) hervatting van de verpleging gevorderd. Dit heeft ertoe geleid dat de terbeschikkinggestelde sinds 28 mei 2014 in een penitentiaire inrichting verblijft. Bij de behandeling van de vordering tot hervatting ter zitting van de rechtbank op 23 juni 2014 heeft de deskundige I.G.H. Hoegen-Brinkman - de tweede toezichthouder van de terbeschikkinggestelde - verklaard dat zij op 26 mei 2014 een RISc-risicotaxatie heeft afgenomen. Op grond van deze risicotaxatie wordt het risico op herhaling door haar als hoog-gemiddeld ingeschat.
Ter zitting van het hof op 25 september 2014 heeft de deskundige M.M.W. Gries - die het toezicht op de terbeschikkinggestelde recent heeft overgenomen - het standpunt van de reclassering gehandhaafd. Op basis van de reclasseringsrapportages gaat de deskundige ervan uit dat het recidiverisico nog steeds als hoog-gemiddeld wordt ingeschat. Dit heeft volgens haar te maken met de weigering van de terbeschikkinggestelde om mee te werken aan urinecontroles en problemen in de samenwerking met medewerkers van de reclassering, [naam kliniek 2] en de [naam kliniek 1]. De deskundige denkt dat de maatschappelijke inbedding van de terbeschikkinggestelde tot problemen kan leiden. Indien er problemen ontstaan, kan dit bij hem tot een depressie leiden. De deskundige heeft desgevraagd bevestigd dat het verlengingsadvies van de reclassering meer is gebaseerd op het bestwil criterium dan op het criterium dat bescherming van de samenleving een verlenging van de terbeschikkingstelling noodzakelijk maakt.
De pro justitia rapportages van psychiater I. Maksimovic
Psychiater I. Maksimovic concludeert in de rapportage van 28 maart 2014 dat een verlenging van de terbeschikkingstelling vanuit het oogpunt van risicomanagement niet noodzakelijk is. De psychiater heeft deze conclusie gehandhaafd en nader toegelicht in de aanvullende rapportage van 21 september 2014.
Uit de rapportages van de psychiater volgt dat de terbeschikkinggestelde lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis NAO met vermijdende trekken en een recidiverende depressieve stoornis. De uitingsvorm van de persoonlijkheidsstoornis is milder geworden. De depressieve stoornis is langdurig in remissie. De chronische traumatisering en het alcoholmisbruik, waarvan in het verleden sprake was, zijn ook langdurig in remissie.
Het indexdelict heeft plaatsgevonden onder zeer specifieke situationele omstandigheden. Bij de terbeschikkinggestelde was destijds sprake van een depressieve episode, alcoholmisbruik en symptomen van chronische traumatisering. De toename van deze symptomen werd met name getriggerd door een onaangekondigd bezoek van de vader van de terbeschikkinggestelde, die hem in zijn jeugd had mishandeld en vernederd. De vader is inmiddels overleden. De symptomen van de traumatisering zijn al jaren niet meer aanwezig. Na het indexdelict heeft de terbeschikkinggestelde geen alcohol meer gedronken. Hij is niet perse gevaarlijk voor anderen als hij in een depressieve episode verkeert. Tijdens eerdere depressieve episodes heeft hij geen delicten gepleegd. De kans op ontwikkeling van een depressieve episode is laag. De psychiater concludeert dat de ongelukkige samenloop van omstandigheden die geleid heeft tot het indexdelict, zich niet meer gemakkelijk zal voordoen.
Naar de inschatting van de psychiater is het recidiverisico laag, ongeacht het kader waarin de terbeschikkinggestelde verblijft. Het recidiverisico blijft ook laag als hij zich nu niet laat begeleiden door hulpverleningsinstanties. Psychiatrische hulpverlening dient pas te worden ingeroepen op het moment dat hij symptomen van een depressieve episode begint te ontwikkelen. Ook in dat geval is het inroepen van hulp eerder van belang voor hemzelf dan voor de veiligheid van de samenleving.
De terbeschikkinggestelde heeft voldoende probleembesef en ziekte-inzicht om verantwoordelijkheid te nemen voor zijn behandeling en risicomanagement. Er is geen extern dwangkader ten behoeve van het risicomanagement nodig. De psychiater adviseert de terbeschikkingstelling onvoorwaardelijk te beëindigen.
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman
Na de behandeling van de terbeschikkinggestelde in de Pompekliniek heeft hij acht maanden in de [naam kliniek 1] verbleven. Het ging heel goed met hem totdat de problemen met de reclassering ontstonden. Hij verblijft nu vier maanden in een huis van bewaring op grond van het bevel tot voorlopige hervatting van de verpleging. Als hij in vrijheid wordt gesteld kan hij bij zijn broer in [plaats] gaan wonen. Hij kan mogelijk tijdelijk terugkeren naar [naam kliniek 1]. De terbeschikkinggestelde voorziet geen problemen als de terbeschikkingstelling wordt beëindigd.
De raadsman heeft betoogd dat niet meer wordt voldaan aan het gevaarscriterium. De risico-inschatting van de reclassering weegt volgens hem niet zwaar genoeg om de risico-inschatting van de psychiater opzij te zetten.
Naar het oordeel van de raadsman staat het bepaalde in artikel 509t, tweede lid Sv niet in de weg aan een onvoorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling. De voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van de terbeschikkinggestelde is feitelijk ingegaan op 19 september 2013. Op die datum is het reclasseringstoezicht gestart. De voorwaardelijke beëindiging loopt door tijdens het verblijf van de terbeschikkinggestelde in de penitentiaire inrichting op grond van het bevel tot voorlopige hervatting van de verpleging. Dit bevel heeft volgens de wet geen opschortende werking en de terbeschikkinggestelde is retrospectief gezien - gelet ook op de aanvullende rapportage van de psychiater - ten onrechte weer naar binnen gehaald Volgens de raadsman is de verpleging van overheidswege thans gedurende minimaal een jaar feitelijk voorwaardelijk beëindigd geweest.
De raadsman heeft primair gepleit voor afwijzing van de verlengingsvordering. Subsidiair heeft de raadsman bepleit de terbeschikkingstelling te verlengen met een termijn van één jaar en de voorwaarden te wijzigen conform de beslissing van de rechtbank, met als aanvulling dat de aanwijzingen van de reclassering niet mogen inhouden dat de terbeschikkinggestelde een ambulante behandeling moet ondergaan.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De rechtbank heeft de terbeschikkingstelling verlengd met een termijn van minder dan één jaar. Volgens artikel 38d, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan de terbeschikkingstelling slechts verlengd worden met hetzij één jaar, hetzij twee jaar. Evenals de officier van justitie is de advocaat-generaal van oordeel dat de verlengingsbeslissing van de rechtbank daarom niet in stand kan blijven.
Anders dan de officier van justitie is de advocaat-generaal van oordeel dat de aanwezigheid van het delictgevaar onvoldoende wordt onderbouwd door de risico-inschatting van de reclassering. Op grond van de risico-inschatting en de aanvullende rapportage van de psychiater concludeert de advocaat-generaal dat het recidiverisico zodanig laag is dat de terbeschikkingstelling beëindigd zou kunnen worden.
De advocaat-generaal vraagt het hof uitdrukkelijk in te gaan op de vraag op welk moment de verpleging van de terbeschikkinggestelde gedurende één jaar als voorwaardelijk beëindigd dient te worden beschouwd. Volgens de advocaat-generaal is de voorwaardelijke beëindiging ingegaan op 1 oktober 2013. Op die datum is de beslissing waarbij de verpleging voorwaardelijk werd beëindigd, onherroepelijk geworden. De vraag is evenwel of de voorwaardelijke beëindiging doorloopt tijdens het verblijf van de terbeschikkinggestelde in de penitentiaire inrichting op grond van het bevel tot voorlopige hervatting van de verpleging.
De advocaat-generaal heeft primair geconcludeerd tot verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van één jaar en wijziging van de voorwaarden, zoals subsidiair is bepleit door de raadsman. Subsidiair heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot afwijzing van de verlengingsvordering van de officier van justitie.
Het oordeel van het hof
Vernietiging
Het hof zal de beslissing van de rechtbank vernietigen, daar het hof om de hierna te
vermelde redenen tot een andere beslissing komt.
Afwijzing verlengingsvordering
Naar het oordeel van het hof is de noodzaak tot verlenging van de terbeschikkingstelling onvoldoende gebleken uit het verlengingsadvies van de reclassering, dat ten grondslag ligt aan de verlengingsvordering. Op basis van de rapportages van psychiater I. Maksimovic is het hof van oordeel dat niet langer voldaan wordt aan het in artikel 38d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht genoemde vereiste voor verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling, te weten dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die verlenging eist.
Daarmee rijst de vraag of het bepaalde in artikel 509t, tweede lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering zich tegen beëindiging van de terbeschikkingstelling verzet. De rechtbank Overijssel heeft op 17 september 2013 de verpleging van overheidswege voorwaardelijk beëindigd. Tegen deze beslissing stond voor de officier van justitie binnen veertien dagen na dagtekening en voor de terbeschikkinggestelde binnen veertien dagen na betekening van die beslissing beroep open op dit hof. Niet duidelijk is wanneer die beslissing aan de terbeschikkinggestelde is betekend. Gesteld noch gebleken is dat tegen die beslissing beroep is ingesteld, zodat het hof concludeert dat de officier van justitie en de terbeschikkinggestelde daarin hebben berust. Het hof zal daarom ervan uitgaan dat de beslissing op 2 oktober 2013 onherroepelijk is geworden en dat op die datum de voorwaardelijke beëindiging is ingegaan.
De terbeschikkinggestelde verblijft thans ongeveer vier maanden in een penitentiaire inrichting op grond van het bevel van de rechter-commissaris in de rechtbank Overijssel van 28 mei 2014 tot voorlopige hervatting van de verpleging van overheidswege. Naar het oordeel van het hof heeft dit bevel - gelet op het voorlopige karakter ervan en het ontbreken van een met artikel 38f van het Wetboek van Strafrecht vergelijkbare regeling - geen opschortende werking met betrekking tot de termijn van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. De termijn van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege is derhalve niet onderbroken geweest gedurende de tijd dat de terbeschikkinggestelde in de penitentiaire inrichting verblijft krachtens voormeld bevel van de rechter-commissaris.
Het hof stelt vast dat de verpleging van overheidswege thans gedurende minimaal een jaar feitelijk voorwaardelijk beëindigd is geweest. Anders dan ten tijde van de beslissing van de rechtbank staat het tweede lid van artikel 509t van het Wetboek van Strafvordering op dit moment niet langer in de weg aan een onvoorwaardelijke beëindiging van de maatregel van terbeschikkingstelling. Nu niet langer wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling, zal het hof de vordering tot verlenging van de maatregel afwijzen.
Het hof merkt nog op dat volgens zijn vaste jurisprudentie, waarbij de tekst van het tweede lid van artikel 38d van het Wetboek van Strafrecht wordt gevolgd, de terbeschikkingstelling, behoudens het bepaalde in artikel 38e of artikel 38j van het Wetboek van Strafrecht, telkens slechts met een jaar dan wel twee jaar kan worden verlengd en niet met een andere termijn. De rechtbank had derhalve de terbeschikkingstelling niet mogen verlengen met een termijn korter dan een jaar.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank Overijssel van 29 april 2014 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde [naam terbeschikkinggestelde].
Wijst af de vordering van de officier van justitie.
Aldus gedaan door
mr Y.A.J.M. van Kuijck als voorzitter,
mr M. Keppels en mr J.W. Rijkers als raadsheren,
en dr. W.J. Canton en dr. A. Vissers als raden,
in tegenwoordigheid van mr R. Hermans als griffier,
en op 9 oktober 2014 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.