Hof Amsterdam, 20-06-2017, nr. 200.187.542/01
ECLI:NL:GHAMS:2017:2412
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
20-06-2017
- Zaaknummer
200.187.542/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2017:2412, Uitspraak, Hof Amsterdam, 20‑06‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1977, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:GHAMS:2016:3429, Uitspraak, Hof Amsterdam, 23‑08‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 20‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Vervolg van tussenarrest 23 aug 2016. Grieven falen, behalve ten aanzien van de kosten. Grotendeels bekrachtiging.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.187.542/01
zaaknummer/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/220460/HA ZA 15-43
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 juni 2017
inzake
1. naamloze vennootschap met rechtspersoonlijkheid naar Belgisch recht,
CREA YACHTING N.V.,
gevestigd te Mechelen (België),
2. [appellant],
wonende te [woonplaats] (Dominicaanse Republiek),
appellanten,
advocaat: mr. C.G. Huijsmans te Bergen op Zoom,,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.B.C.R. Heemskerk te Amsterdam.
Partijen worden hierna Crea Yachting, [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Crea Yachting en [appellant] zijn bij dagvaarding van 11 maart 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 december 2015, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Crea Yachting en [appellant] als eisers en [geïntimeerde] als gedaagde. De grieven tegen dit vonnis zijn in de appeldagvaarding opgenomen. Crea Yachting en [appellant] hebben daarbij producties gevoegd en Crea Yachting heeft tevens een incidentele vordering ingesteld. Op de eerst dienende dag hebben zij dienovereenkomstig geconcludeerd.
Partijen hebben daarna de volgende stukken gewisseld:
- conclusie van antwoord in het incident ex artikel 223 RV;
- akte uitlating in het incident zijdens Crea Yachting;
- akte vermeerdering van eis in de hoofdzaak tevens overlegging producties.
Bij tussenarrest van 23 augustus 2016 heeft het hof [geïntimeerde] in het incident op straffe van een dwangsom verboden om de boot die onderwerp is van deze procedure aan een derde te verkopen, totdat het hof in appel eindarrest heeft gewezen. Het hof heeft de overige incidentele vorderingen van Crea Yachting afgewezen, de beslissing over de proceskosten in het incident aangehouden en de hoofdzaak verwezen naar de rol voor memorie van antwoord door [geïntimeerde] .
[geïntimeerde] heeft vervolgens een memorie van antwoord genomen, met producties.
Partijen hebben de zaak op 16 februari 2017 doen bepleiten door hun hiervoor genoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Crea Yachting heeft bij deze gelegenheid nog producties in het geding gebracht.
Nadat de zaak op verzoek van partijen is aangehouden voor overleg, is arrest gevraagd.
Crea Yachting en [appellant] hebben in de akte vermeerdering van eis in de hoofdzaak (tevens overlegging producties) onder I geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis gedeeltelijk zal vernietigen, alle vorderingen van Crea Yachting zal toewijzen alsmede [geïntimeerde] zal veroordelen in de geforfaiteerde proceskosten die door [appellant] zijn gemaakt en [geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van Crea Yachting in beide procedures, met nakosten.
Crea Yachting vordert bij genoemde akte - na vermeerdering van eis - voorts:
II. subsidiair [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 185.000,00 ter zake geleden schade als gevolg van verkoop van de boot, met wettelijke rente vanaf 17 augustus 2014;
III. een verklaring voor recht dat er geen rechtsgeldige overdracht heeft plaatsgevonden tussen enerzijds [appellant] en anderzijds [geïntimeerde] ,
en voorwaardelijk, ingeval aangenomen wordt dat [geïntimeerde] eigenaar is van de boot:
IV. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 4.770,19, met wettelijke rente vanaf 26 juli 2016.
[appellant] heeft bij genoemde akte nog de volgende vorderingen ingesteld:
V. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 10.000,00 aan schadevergoeding wegens het niet kunnen nakomen van het vonnis strekkende tot teruglevering van roerende zaken;
VI. [geïntimeerde] , in geval hij nog steeds de beschikking heeft over de roerende zaken, te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit arrest uitvoering te geven aan rov. 5.1. van het bestreden vonnis, op straffe van een dwangsom;
VII. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 60.000,00 aan schadevergoeding wegens een gemiste kans om de boot van Crea Yachting terug te kunnen kopen met de terugkoopoptie;
VIII. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 50.000,00 aan aanvullende schadevergoeding wegens een gemiste kans om de boot in de toekomst voor een hoger bedrag dan € 185.000,00 te kunnen verkopen,
en voorwaardelijk, ingeval aangenomen wordt dat [geïntimeerde] eigenaar is geworden van de boot:
IX. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 166.300,00, met wettelijke rente vanaf de datum van indiening akte, 26 juli 2016;
X. [geïntimeerde] te veroordelen om bij een toekomstige verkoop onder vertoon van voldoende bewijs aan [appellant] aan te tonen voor welk bedrag aan wie hij de boot heeft verkocht, onder betaling van het verschil tussen de verkoopprijs en het bedrag van € 18.700,00 aan [appellant] ;
XI. [geïntimeerde] te verbieden de boot voor een bedrag lager dan € 140.000,00 te verkopen.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van Crea Yachting en [appellant] , met beslissing over de proceskosten in de hoofdzaak en het incident.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2. De feiten
2.1.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.13 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Die feiten, voor zover in hoger beroep relevant en waar nodig aangevuld met andere feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, zijn niet in geschil en luiden als volgt.
a. [appellant] was eigenaar van een boot, [Boot A] (hierna: de boot). [geïntimeerde] mocht na afstemming met [appellant] deze boot met zijn gezin gebruiken en heeft deze ook regelmatig gebruikt.
b. In 2009 is tussen [appellant] en [geïntimeerde] een overeenkomst van geldlening gesloten
waarbij [appellant] € 20.000,00 heeft geleend van [geïntimeerde] . Partijen zijn daarbij
overeengekomen dat deze lening binnen twee drie maanden zou worden terugbetaald
inclusief een rentevergoeding. [geïntimeerde] heeft in een groot aantal e-mails en brieven aan [appellant] verzocht om terugbetaling van de lening. Op 1 november 2012 heeft [appellant] een bedrag van € 3.000,00 aan [geïntimeerde] voldaan. De rest van de lening is niet terugbetaald.
c. [appellant] heeft [geïntimeerde] op 15 mei 2013 een e-mail met bijlagen toegezonden. De tekst van de e-mail luidt:
‘ [geïntimeerde] , vul dit aan en zet mijn handtekening eronder. Stuur me kopie. Groetuhhh [appellant] .'
Diezelfde dag heeft [appellant] een bericht via skype naar [geïntimeerde] gestuurd. [appellant] schrijft daarin:
‘de overeenkomst zit in je mail; aanvullen en mijn handtekening eronder
plakmansen. Gefeliciteerd mt je nieuwe boot haha’.
In een daarop volgende heeft [appellant] opgemerkt:
'Er staat overdacht ipv overdracht … solly hool maal dat moet fff ovel want anders verklaar ik het enkel maar overdacht te hebben maar nog niet gedaan.'
d. Op 16 mei 2013 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] een e-mail gezonden met de volgende bijlage:
‘OVERDRACHT VAN EIGENDOM
Hierbij verklaar ik,
[appellant] (...) en eigenaar van de
[Boot A] bouwjaar 2004 (...), momenteel liggend aan het [adres] in Amsterdam.
Dat ik deze boot in volle eigendom overdraag aan:
[geïntimeerde] (...)
per heden, 10 mei 2013, schuldvrij, en in de staat waarin deze zich bevind en goedgekeurd door overnemen.
Getekend te [plaats] op 10 mei 2014’
Onder beide namen is een handtekening geplaatst. De datering ‘2014’ was een vergissing; bedoeld was ‘2013’.
e. [appellant] is de kosten voor de boot voor zijn rekening blijven nemen en gebruik blijven maken van de boot.
f. De boot is bij de firma ‘Droog op Water’ in Amsterdam gestald geweest. [A] was voor partijen de contactpersoon van deze firma. [appellant] had onbetaalde facturen bij die firma uitstaan.
g. Op 12 november 2013 heeft [appellant] per e-mail het volgende aan [geïntimeerde] bericht:
'Toen duidelijk werd dat de boot oefening aan jouw kant niet ging bewegen ben ik aan deze kant eens aan de gang gegaan. (…)
Voor de grote getallen gaat momenteel niemand meer maar hij gaat me in staat stellen om de boot uit [A] handen te halen en naar hier te varen.
Dan krijg ik weer tijd om hem te verkopen.
Hij moet wel overgedragen worden omdat anders het allemaal te lastig is maar dat maakt me niks uit. (…)
Zodra [A] zijn poen heeft gaan we 'm op internet zetten.
Ik laat je dat meteen weten.'
h. In een e-mail van dezelfde dag heeft [geïntimeerde] het volgende aan [appellant] geantwoord:
'(…) Eerst zou ik een hypothecaire zekerheidsstelling krijgen voor de lening en de rente en later hebben wij in samenspraak besloten dat de boot aan mij werd overgedragen en dat ik dus eigenaar van de boot werd en dat jij een terugkoopoptie kreeg voor de lening plus rente. Tevens zijn wij overeengekomen dat indien jij mij niet binnen 5 jaar zou terugbetalen c.q. je optie zou kunnen inroepen, dat ik de boot dan aan een ander zou verkopen en een overwinst met je zou delen (uiteraard na aftrek van kosten). Dit zijn normale transparante afspraken welke niet ik, maar jij niet nakomt.'
i. Op 10 december 2013 heeft [appellant] in een e-mail aan [geïntimeerde] het volgende geschreven:
‘Graag ook annulatie van overdracht bevestigen zodat ik hem per 15/12 kan faktureren aan Crea Yachting teneinde die zekerheid te geven voor betaling aan [A] die ze gaan doen. (...)'
j. Rond die tijd heeft [appellant] de boot verkocht aan Crea Yachting voor een bedrag van € 80.000,00. Op de factuur van 15 december 2013 is vermeld dat [appellant] gedurende twee jaar een recht van terugkoop heeft. Als leveringsadres staat vermeld: ‘Droog op Water, [adres] te Amsterdam’.
De koopprijs is in drie gedeelten door aan Crea Yachting gelieerde vennootschappen aan [appellant] betaald, te weten € 35.000,00 op 2 december 2013, € 30.00,00 op
13 december 2013 en € 15.000,00 op 28 januari 2014.
k. In augustus 2014 heeft [geïntimeerde] de boot, die op dat moment al enkele maanden in de haven van Bergen op Zoom lag, met toestemming van [appellant] gebruikt.
l. In een e-mail van 3 augustus 2014 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] bericht:
‘(...) Botenmarkt is echt helemaal ingestort. Heb er nog veel meer gezien. Probeer je boot maar gewoon te houden, want de prijs die je denkt dat waard is krijg je er voorlopig niet meer voor’
m. In een e-mail van 17 augustus 2014 heeft [geïntimeerde] het volgende aan [appellant] geschreven:
‘De boot ligt inmiddels in een jachthaven in Amsterdam. Ik wil hem om voor de hand
liggende redenen onder me hebben om op een later tijdstip mogelijke discussies met derden voor te zijn.
De boot is WA+diefstal verzekerd, de jachthaven in BOZ heb ik betaald
Verdere aanpak bespreken we later.
Tegen mijn natuur in, maar kan geen verder risico meer lopen.'
n. Op 18 augustus 2014 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] geantwoord:
‘ [geïntimeerde] , ik wist het niet meer zo uit m'n hoofd maar ik vond enkele mails, waaronder deze.
Daar meldt ik je dat ik een oplossing heb om hem bij [A] weg te krijgen.
Je kunt lezen dat het de bedoeling is hem dan te verkopen. (2 jaar terugkoopoptie staat er ook)
Want daarvan kun jij worden betaald en anders kan dat nog wat duren.
Ik heb dus niks raars gedaan maar gewoon wat wij bespraken.
En ben idd met enkel mensen ook bezig maar er is altijd die inruil en andere obstakels tot op heden.
Ik kan niet lang meer tegenhouden dat [B] wordt geïnformeerd.
Jij kan enkel je overdrachtspapier bij de voordeur klaar leggen dan en misschien mij gaan aanpakken ‘dat ik je de boot heb verkocht’ of zoiets maar dan had je hem met de politie moeten gaan ‘terughalen' zodat dat nu gaat gebeuren verwacht ik als je niet snel reageert dat deze oefening is afgeblazen. (...)
[B] zal me vragen of er al een ultimatum gesteld werd en als ik moet toegeven van wel doet hij linea recta aangifte van diefstal (...)'
Bij deze e-mail is de hiervoor onder g aangehaalde e-mail van [appellant] van 12 november 2013 gevoegd.
o. In reactie hierop heeft [geïntimeerde] dezelfde dag aan [appellant] bericht:
‘Ik fris nog even je geheugen op. Je hebt kennelijk de boot verkocht nadat je hem aan mij hebt verkocht. Dit kan maar juridisch is het lastig om dezelfde zaak twee maal te leveren. Nu jij weet dat dat niet kan is het ook niet netjes van je naar alle partijen.
Je stelt dat er een overdracht om niet is gedaan. Dit is onjuist. Uitgerekend jij zou nimmer de boot om niet aan mij overdragen. sinds 2009 heb ik een vordering op je. Je hebt me bijna gesmeekt om je te helpen en je wist dat ik hiertoe eigenlijk niet in staat was. Volgens mij wist je ook van te voren dat me niet binnen een paar maanden zoals afgesproken zou terugbetalen. Eerst zou ik een hypothecaire zekerheidstelling krijgen voor de lening en de rente en later hebben wij in samenspraak besloten dat de boot aan mij werd overgedragen en dat ik dus eigenaar van de boot werd en dat jij een terugkoopoptie kreeg voor de lening plus rente. Tevens zijn wij overeengekomen dat indien jij mij niet binnen 5 jaar zou kunnen terugbetalen c.q. je optie zou kunnen inroepen, dat ik de boot dan aan een ander zou verkopen en een overwinst met jou zou delen (uiteraard na aftrek van kosten). Dit zijn normale transparante afspraken welke niet ik, maar jij niet nakomt.
Verder heb ik niets met [C] te maken en ook niet met [B] (...) en als het zo moeilijk voor je is om [B] op te biechten datje de boot 2 keer verkocht hebt wil ik dit wel voor je doen. (...)'
p. Bij brief van 5 september 2014 heeft Crea Yachting [geïntimeerde] gesommeerd de
boot aan haar terug te geven. [geïntimeerde] heeft dat niet gedaan.
[appellant] heeft [geïntimeerde] gesommeerd zijn eigendommen die zich op de boot bevinden te retourneren. [geïntimeerde] heeft een deel daarvan teruggegeven.
q. In een e-mail van 22 december 2014 heeft [A] van Droog op Water het volgende aan [appellant] geschreven:
‘De Motor boot [Boot A] is de afgelopen jaren bij mij, Droog op Water, in onderhoud en
stalling geweest. De facturen voor de winterstalling van 2013/2014 even als de werkzaam heden van 2013 zijn voldaan door de heer [appellant] . In winter van 2013/2014, medio december 2013, heeft de heer [appellant] mij medegedeeld dat het beheer van de [Boot A] was overgegaan naar Crea Yachting te Belgie maar heer [appellant] blijft gebruiker. De boot is in het voorjaar van 2014 opgehaald door de heer [appellant] , na een aantal aanvullende werkzaamheden heeft hij de boot in ontvangst genomen en weg gevaren. (...) De werkzaamheden zijn uitgevoerd op verzoek van de heer [appellant] en gefactureerd aan Crea Yachting. Bij mijn weten is de [Boot A] eigendom van Crea Yachting, met als gebruiker de heer [appellant] .'
r. [appellant] heeft in antwoord op een e-mail van zijn voormalige echtgenote, waarin zij hem voorstelt de boot te verkopen, in april 2015 het volgende geschreven:
'Ik heb allang de boot in pand gegeven om advokaten te betalen. Ik denk al 2 jaar. (…)'
3. Beoordeling
3.1.
Crea Yachting heeft in eerste aanleg van [geïntimeerde] afgifte gevorderd van de boot op straffe van een dwangsom, alsmede betaling van primair € 584.000,00 en subsidiair
€ 14.800,00 aan gebruiksvergoeding, van € 13.333,00 aan onderhoudskosten en van
€ 16.000,00 aan misgelopen huurinkomsten, een en ander met wettelijke rente vanaf 18 augustus 2015.
Crea Yachting heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat zij eigenaar is van de boot, dat [geïntimeerde] deze onrechtmatig onder zich houdt en dat zij recht heeft op een gebruiksvergoeding alsmede op vergoeding van schade omdat zij de boot niet kan verhuren en omdat [geïntimeerde] niet heeft aangetoond dat hij deze deugdelijk onderhoudt.
[appellant] heeft gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot teruggave van roerende zaken als vermeld op een bij de dagvaarding gevoegde lijst, eveneens onder verbeurte van een dwangsom. [appellant] heeft aangevoerd dat die zaken zijn eigendom zijn en zich op de boot bevonden op het moment dat [geïntimeerde] deze onder zich nam.
Crea Yachting en [appellant] hebben voorts gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
De rechtbank heeft de vorderingen van Crea Yachting afgewezen. Zij heeft - kort samengevat - overwogen dat [appellant] de boot in mei 2013 aan [geïntimeerde] heeft verkocht en constitutum possessorium aan hem heeft geleverd, dat niet is gebleken van een ongeldige (want met het fiduciaverbod strijdige) titel, dat Crea Yachting de boot derhalve van een beschikkingsonbevoegde heeft verkregen en dat Crea Yachting geen beroep toekomt op de in artikel 3:86 lid 1 BW bedoelde derdenbescherming omdat niet gebleken is dat haar het bezit van de boot is verschaft.
De vordering van [appellant] is toegewezen voor zover de op zijn lijst vermelde roerende zaken zich nog op de boot bevinden en daar zonder beschadigingen van af te halen zijn. De door [appellant] gevorderde dwangsom is afgewezen en Crea Yachting en [appellant] zijn tezamen veroordeeld in de proceskosten aan de kant van [geïntimeerde] , begroot op
€ 6.693,00.
3.3.
Crea Yachting komt met zeven grieven tegen het oordeel van de rechtbank op; [appellant] heeft één grief geformuleerd.
3.4.
Crea Yachting en [appellant] hebben in hoger beroep bij akte vermeerdering van eis in de hoofdzaak (tevens overlegging producties) hun eis gewijzigd (zie rechtsoverweging 1 voor een weergave van de vorderingen II-XI). Hoewel deze eiswijziging niet is vervat in het eerste processtuk van Crea Yachting en [appellant] (de appeldagvaarding met de grieven), is de procedure hierdoor niet vertraagd dan wel gecompliceerd noch heeft [geïntimeerde] hiervan nadeel ondervonden, want het eerst inhoudelijke stuk van [geïntimeerde] in de hoofdzaak (de memorie van antwoord) is genomen ná genoemde akte. Gelet hierop en omdat [geïntimeerde] geen bezwaar maakt tegen de eiswijziging, oordeelt het hof (ambtshalve) dat deze niet strijdig is met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
3.5.
Met Grief 7 betoogt Crea Yachting dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat [appellant] die boot niet rechtsgeldig aan haar heeft overgedragen. Het hof zal om praktische redenen eerst deze grief behandelen.
3.5.1.
De vordering van Crea Yachting tot afgifte van de boot en tot betaling van de in eerste aanleg gevorderde geldsommen is slechts toewijsbaar indien vast komt te staan dat zij eigenaar is van de boot. Het is aan Crea Yachting om te stellen en zonodig te bewijzen dat dit het geval is.
[geïntimeerde] heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep weersproken dat de boot eigendom van Crea Yachting is geworden en aangevoerd dat zo deze al aan Crea Yachting is overgedragen - wat hij betwist - die overdracht in strijd is met het fiduciaverbod van artikel 3:84 lid 3 BW. [geïntimeerde] heeft in dat verband gewezen op hetgeen [appellant] in de bij rov. 3.1 onder g, i en r aangehaalde e-mails over de transactie met Crea Yachting heeft geschreven en op het in de factuur van 15 december 2013 vermeldde terugkooprecht van [appellant] . Hij heeft verder aangevoerd dat Crea Yachting een (lege) plankvennootschap is, met geen ander actief dan de boot en dat Crea Yachting althans haar directeur niet kan varen. Uit een en ander blijkt volgens [geïntimeerde] dat de boot enkel aan Crea Yachting is overgedragen om haar als geldschieter een vorm van zekerheid te geven.
3.5.2.
Artikel 3:84 lid 3 BW bepaalt dat een rechtshandeling die ten doel heeft een goed over te dragen tot zekerheid of die de strekking mist het goed na de overdracht in het vermogen van de verkrijger te doen overgaan, een geldig titel ontbeert. De bewijslast dat dit de bedoeling van de contracterende partijen is geweest, rust op degene die zich op hierop beroept, in dit geval [geïntimeerde] .
Het hof constateert dat Crea Yachting noch eerste aanleg noch in hoger beroep deugdelijk verweer heeft gevoerd tegen de gemotiveerde stelling van [geïntimeerde] dat de overeenkomst tussen [appellant] en Crea Yachting strekte tot zekerheid. Dit had gezien de door [geïntimeerde] bedoelde uitlatingen van [appellant] , die inderdaad aanwijzingen bevatten dat de overdracht aan Crea Yachting slechts daartoe diende, wel op haar weg gelegen.
Crea Yachting heeft tijdens de comparitie in eerste aanleg weliswaar opgemerkt dat het fiduciaverbod in haar verhouding met [appellant] toepassing mist omdat haar overeenkomst met [appellant] wordt beheerst door het recht van de Dominicaanse Republiek waar [appellant] zijn gewone verblijfplaats heeft, maar zij heeft dit verder niet onderbouwd. Ook niet nadat [geïntimeerde] er terecht op had gewezen dat Crea Yachting haar eigendomsrechten in deze procedure juist baseert op Nederlands recht. Dat er
- zoals Crea Yachting verder aanvoerde - een bedrag van € 80.000,00 als koopprijs aan [appellant] is overgemaakt is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat er geen sprake is van een fiduciaire eigendomsoverdracht. Of dat het geval is hangt immers niet af van de vraag of de verkrijger een betaling aan de vervreemder heeft verricht (dat zal ook bij een fiduciaire eigendomsoverdracht steeds het geval zijn), maar wat met de overdracht van het goed is beoogd.
De stelling van [geïntimeerde] dat de boot niet rechtsgeldig aan Crea Yachting in eigendom is overgedragen omdat de overeenkomst tussen [appellant] en Crea Yachting slechts strekte tot zekerheidsoverdracht, zal daarom als zijnde onvoldoende gemotiveerd betwist worden gehonoreerd.
3.5.3.
Het voorgaande betekent dat grief 7 van Crea Yachting faalt.
3.5.4.
Nu in rechte vaststaat dat Crea Yachting geen eigenaar van de boot is geworden en zij deze dus niet kan revindiceren, zal het bestreden vonnis ten aanzien van Crea Yachting integraal worden bekrachtigd. De grieven 1 tot en met 6, waarmee Crea Yachting betoogt dat er geen (rechtsgeldige) verkoop en eigendomsoverdracht van de boot aan [geïntimeerde] heeft plaatsgevonden en het bewijsaanbod van Crea Yachting, kunnen niet tot een andere uitkomst leiden en zullen daarom verder onbesproken worden gelaten.
3.6.
Ten aanzien van hetgeen Crea Yachting in hoger beroep vordert, overweegt het hof het volgende.
3.6.1.
De subsidiaire vordering sub II tot betaling van € 185.000,00 ter zake geleden schade gaat uit van de veronderstelling dat Crea Yachting eigenaar is geworden van de boot. Deze deelt daarom reeds op die grond het lot van de hiervoor besproken vorderingen.
3.6.2.
Onder sub III vordert Crea Yachting een verklaring voor recht dat er geen rechtsgeldige eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden van [appellant] aan [geïntimeerde] . Zij voert aan dat zij er belang bij heeft om te weten bij wie de eigendom van de boot ligt, omdat zij facturen voor onderhoud heeft betaald.
3.6.3.
Deze verklaring voor recht wordt afgewezen omdat het hof om de hierna in rov. 3.8.4. te geven redenen concludeert dat de boot wél eigendom is geworden van
[geïntimeerde] . Dit betekent, zoals hierna zal blijken, overigens niet dat Crea Yachting de door haar genoemde kosten op [geïntimeerde] kan verhalen.
3.6.4.
Aangezien de voorwaarde waaronder deze is ingesteld in vervulling is gegaan, dient het hof tevens te beslissen op de vordering van Crea Yachting sub IV om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 4.770,19. Crea Yachting legt hieraan ten grondslag dat zij, indien de eigendom van de boot aan [geïntimeerde] toebehoort, sinds
15 mei 2013 zonder rechtsgeldige grond onderhoudsfacturen van de boot heeft voldaan, waardoor [geïntimeerde] ongerechtvaardigd is verrijkt.
3.6.5.
Ook deze vordering strandt. Dat Crea Yachting de desbetreffende facturen heeft voldaan houdt verband met het feit dat zij eind 2013 een overeenkomst met [appellant] is aangegaan. Deze betalingen moeten daarom geacht worden voor [appellant] te zijn gedaan. Crea Yachting betwist niet dat onderhoudskosten van de boot na de overeenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde] in mei 2013 nog voor rekening van [appellant] kwamen.
Van ongerechtvaardigde verrijking aan de kant van [geïntimeerde] als bedoeld in artikel 6:212 BW is dan ook geen sprake.
3.7.
Grief 8 van [appellant] is gericht tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. [appellant] voert aan dat zijn vordering door de rechtbank is toegewezen zodat het minimaal te billijken zou zijn indien hij niet in de kosten zou worden. Hij vordert dat [geïntimeerde] alsnog wordt veroordeeld in de forfaitaire proceskosten die door hem zijn gemaakt.
3.7.1.
Het hof stelt vast dat Crea Yachting en [appellant] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep elk eigen vorderingen hebben geformuleerd en consequent hebben aangegeven wie welke stelling inneemt en welk bewijsaanbod doet. Zij hebben in hun reactie van 8 september 2015 op het proces-verbaal van de comparitie na antwoord ook met zoveel woorden aan de rechtbank meegedeeld dat zij beide bezwaar hebben tegen de vermelding als ' [appellant] c.s.' omdat zij ieder een andere vordering hebben ingesteld en niet vereenzelvigd willen worden. Gelet hierop en op het feit dat de vordering van [appellant] in eerste aanleg, zij het zonder dwangsom, is toegewezen, is het hof van oordeel dat een veroordeling van [appellant] in de proceskosten van [geïntimeerde] in eerste aanleg niet op zijn plaats is.
3.7.2.
Het voorgaande betekent dat de (enige) grief van [appellant] slaagt. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen voor zover [appellant] is veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde] en voor salaris advocaat in eerste aanleg het tarief van € 452,00 per punt toekennen dat past bij zijn vordering tot afgifte van de roerende zaken, zijnde een vordering van onbepaalde waarde.
3.8.
Ten aanzien van de eisvermeerdering van [appellant] wordt het volgende overwogen.
3.8.1.
De schadevorderingen sub V, VII en VIII zijn ingesteld voor het geval [geïntimeerde] de roerende zaken en de boot niet meer aan [appellant] kan afgeven respectievelijk terugverkopen. Deze vorderingen stranden reeds omdat [geïntimeerde] genoegzaam heeft toegelicht dat hij nog over die zaken kan beschikken en wel tot een en ander in staat is.
3.8.2.
De vordering sub VI, strekkende tot nakoming van de veroordeling tot afgifte van de in het vonnis genoemde roerende zaken op straffe van een dwangsom, wordt eveneens afgewezen. [appellant] heeft tijdens het pleidooi bevestigd dat hij geen gehoor heeft gegeven aan pogingen van (de advocaat van) [geïntimeerde] om praktische afspraken te maken over het retourneren van die goederen, omdat hij er vanuit ging dat zijn eigendommen wel tegelijk met de boot terug zouden komen.
3.8.3.
Ten aanzien van de vorderingen sub IX, X en XI, die [appellant] voorwaardelijk heeft ingesteld voor het geval aangenomen wordt dat niet Crea Yachting maar
[geïntimeerde] eigenaar is van de boot, overweegt het hof als volgt.
3.8.4.
Crea Yachting en [appellant] zijn in deze procedure ieder zelfstandig opgetreden. Zij hebben zoals gezegd aparte vorderingen ingesteld, eigen stellingen betrokken en een eigen bewijsaanbod gedaan. Dat betekent dat stellingen die Crea Yachting heeft ingenomen niet aan [appellant] kunnen worden toegeschreven en bij de beoordeling van de vorderingen van [appellant] buiten beschouwing blijven.
Crea Yachting heeft in deze procedure gesteld dat [geïntimeerde] in mei 2013 geen eigenaar is geworden van de boot omdat er geen sprake is geweest van een koopovereenkomst maar van een fiduciaire eigendomsoverdracht en omdat er geen levering zou hebben plaatsgevonden.
[appellant] heeft de bedoeling van de overeenkomst van 15 mei 2013 en de eigendomsoverdracht aan [geïntimeerde] niét ter discussie gesteld. Hij heeft enkel aangevoerd dat hij met het instellen van zijn voorwaardelijke vorderingen niet wil erkennen dat [geïntimeerde] eigenaar is geworden van de boot, dat hij op geen enkele wijze een tegenstrijdig signaal wil afgeven en dat hij met de voorwaardelijke vorderingen slechts een door [geïntimeerde] kennelijk erkende rechtsverhouding nader wil laten aanvullen, zodat hierover niet opnieuw geprocedeerd hoeft te worden; niet dat hij
- indien het hof oordeelt dat de eigendom niet op Crea Yachting is overgegaan - zelf nog eigenaar van de boot zou zijn. [appellant] heeft - anders dan Crea Yachting - ook niet aangeboden om te bewijzen dat het overdrachtsdocument tussen hem en [geïntimeerde] is opgesteld met het oogmerk om [geïntimeerde] zekerheid te verschaffen.
Gelet hierop concludeert het hof dat de boot in mei 2013 rechtsgeldig in eigendom aan [geïntimeerde] is overgedragen en zal hij de voorwaardelijke vorderingen van [appellant] behandelen.
3.8.5.
De vordering sub IX gaat uit van situatie dat [geïntimeerde] de boot een waarde heeft van € 185.000,00 en inmiddels voor dat of een lager bedrag door [geïntimeerde] is verkocht. Het hof wijst deze vordering af. Daargelaten dat [geïntimeerde] heeft toegelicht dat hij nog steeds over de boot kan beschikken, heeft [appellant] op geen enkele manier onderbouwd dat deze € 185.000,00 waard is. Dat klemt temeer nu [appellant] de boot al een aantal jaren zonder succes probeert te verkopen.
3.8.6.
De vordering sub X, inhoudende dat [geïntimeerde] bij een toekomstige verkoop het verschil tussen de verkoopprijs en de lening van € 18.700,00 aan [appellant] moet voldoen wordt eveneens afgewezen. [appellant] geeft niet aan op grond waarvan [geïntimeerde] - in weerwil van de door hem ( [geïntimeerde] ) gestelde afspraken over het verrekenen van kosten en het delen van overwinst - gehouden zou zijn om het meerdere boven
€ 18.700,00 geheel aan [appellant] uit te keren. De eisen van redelijkheid en billijkheid bieden daarvoor - anders dan [appellant] bepleit - in ieder geval geen grondslag.
3.8.7.
Ook de vordering sub XI, te bepalen dat [geïntimeerde] de boot niet voor minder dan € 140.000,00 mag verkopen, is niet toewijsbaar. Het staat [geïntimeerde] als eigenaar van de boot vrij om daarover naar eigen inzicht te beschikken. [geïntimeerde] dient - gelet op de door hem gestelde afspraken - bij een eventuele verkoop weliswaar de gerechtvaardigde belangen van [appellant] in acht te nemen, maar zonder onderbouwing van de actuele marktwaarde en verkoopbaarheid van de boot - die ontbreekt - kan niet worden geconcludeerd dat hij de boot niet voor minder dan € 140.000,00 mag verkopen. Te minder nu [geïntimeerde] onbetwist heeft gesteld dat er de laatste vijf jaar nimmer een ongeclausuleerd bod van zelfs maar € 120.000,00 is uitgebracht.
Productie 14 van [appellant] maakt dit niet anders omdat daaruit weliswaar blijkt dat er ooit - in 2012 - een dergelijk bedrag is geboden, maar tevens dat dit dan in tien jaar zou worden betaald.
3.9.
De slotsom is dat het bestreden vonnis, afgezien van de proceskostenveroordeling van [appellant] , zal worden bekrachtigd en dat de vorderingen die Crea Yachting en [appellant] in hoger beroep nog hebben ingesteld, worden afgewezen.
3.10.
Als de in het ongelijk gestelde partij moeten Crea Yachting en [appellant] de kosten het hoger beroep dragen, zowel in de hoofdzaak als (waar het Crea Yachting betreft) in het incident. Gezien de hoogte van hun respectievelijke, in hoger beroep vermeerderde vorderingen, zal voor het salaris advocaat een bedrag van € 2.632,00 per punt worden gerekend.
De verschotten ten bedrage van € 1.631,00 zal het hof bij helfte verdelen.
4. Beslissing
Het hof:
Ten aanzien van Crea Yachting en [appellant]
vernietigt het bestreden vonnis voor zover [appellant] is veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] ;
in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] , begroot op € 904,00 voor salaris advocaat;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
Ten aanzien van Crea Yachting
wijst de in hoger beroep geformuleerde vorderingen van Crea Yachting af;
veroordeelt Crea Yachting in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 815,50 aan verschotten en € 10.528,00 voor salaris advocaat;
Ten aanzien van [appellant]
wijst de in hoger beroep geformuleerde vorderingen van [appellant] af;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 815,50 aan verschotten en € 7.896,00 voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, L.R. van Harinxma thoe Slooten en M.E. van Rossum en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2017.
Uitspraak 23‑08‑2016
Inhoudsindicatie
Appel van ECLI:NL:RBNHO:2015:1198. Incidentele vordering op de voet van art. 223 Rv tot verbod aan de geïntimeerde van verkoop van de boot voordat eindarrest is gewezen, toegewezen.
Partij(en)
arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.187.542/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/220460 / HA ZA 15-43
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 augustus 2016
inzake
1. [appellant],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellanten in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat: mr. C.G. Huijsmans te Bergen op Zoom,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. M.B.C.R. Heemskerk te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellanten] - afzonderlijk: [appellant] en [appellant] - en [geïntimeerde] genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 11 maart 2016 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 december 2015 dat onder bovengenoemd zaak-/ rolnummer is gewezen tussen [appellanten] als eisers en [geïntimeerde] als gedaagde. De grieven van [appellanten] tegen dit vonnis zijn in de appeldagvaarding opgenomen. Tevens heeft [appellant] daarbij een incidentele vordering ingesteld en hebben [appellanten] daarbij producties overgelegd. Op de eerst dienende dag hebben [appellanten] dienovereenkomstig geconcludeerd.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- conclusie van antwoord in het incident van de zijde van [geïntimeerde] ;
- akte uitlating in het incident van [appellant] .
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.
Het hof merkt op dat [appellanten] hierna nog een akte vermeerdering van eis in de hoofzaak hebben genomen en daarbij producties hebben overgelegd. Het hof zal op die akte thans geen acht slaan.
[appellanten] hebben incidenteel gevorderd dat het hof op de voet van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) [geïntimeerde] zal verbieden de ten processe bedoelde boot, [boot] , bouwjaar 2004 (hierna: de boot), aan een derde te verkopen, zolang door het hof geen onherroepelijke beslissing is genomen ten aanzien van de eigendom van de boot, op straffe van een dwangsom van € 185.000,- voor overtreding van dit verbod door [geïntimeerde] , met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het incident, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof [appellanten] niet-ontvankelijk zal verklaren in hun incidentele vordering, althans die vordering zal afwijzen, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het incident.
2. Beoordeling
in het incident:
2.1.
Het gaat hier, samengevat en voor zover voor het incident van belang, om het volgende. [appellant] was eigenaar van de boot. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] de boot aan [geïntimeerde] heeft verkocht en dat [geïntimeerde] in mei 2013 eigenaar is geworden van de boot doordat deze constituto possessorio aan hem is geleverd. Van een met het fiduciaverbod van artikel 3:84 van het Burgerlijk Wetboek (BW) strijdige titel is volgens de rechtbank, anders dan [appellant] heeft betoogd, geen sprake. De stelling van [appellant] dat zij in december 2013 eigenaar van de boot is geworden, is door de rechtbank verworpen, op grond van de overweging dat aan [appellant] geen derdenbescherming toekomt omdat het bezit van de boot niet aan haar is verschaft. De rechtbank heeft vervolgens [geïntimeerde] veroordeeld om binnen drie dagen na betekening van het vonnis [appellant] in het bezit te stellen van de in de linker kantlijn van productie 7 bij de inleidende dagvaarding beschreven roerende zaken, voor zover die nog op de boot aanwezig zijn, en het door [appellanten] meer of anders gevorderde afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank [appellanten] veroordeeld in de proceskosten en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.2.
Ter onderbouwing van haar incidentele vordering heeft [appellant] - samengevat - het volgende aangevoerd. Bij vonnis in kort geding dat op 28 november 2014 tussen partijen is gewezen, heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland [geïntimeerde] verboden de boot aan een derde te verkopen – volgens [appellant] - “zolang door de bodemrechter geen beslissing is genomen ten aanzien van de eigendom van genoemde boot”. Hoewel [appellant] zich primair op het standpunt stelt dat deze ordemaatregel ook geldig blijft gedurende de periode waarin het bestreden vonnis nog niet onherroepelijk is geworden, heeft zij - omdat volgens haar onduidelijk is wat de voorzieningenrechter met de term ‘bodemrechter’ bedoelt - zekerheidshalve onderhavige incidentele vordering ingesteld. [appellant] stelt recht en belang te hebben bij de verzochte voorlopige voorziening. [geïntimeerde] heeft immers in het als productie 10 bij de appeldagvaarding overgelegde e-mailbericht van 28 november 2014 te kennen gegeven, zakelijk, de boot te willen verkopen. Wanneer de boot wordt verkocht aan een derde terwijl naderhand blijkt dat [appellant] eigenaar is geworden van de boot, kan [appellant] slechts schadevergoeding van [geïntimeerde] vorderen. Bovendien is de boot een uniek en onvervangbaar object. Verder zit, en zat ook al in eerste aanleg, in het dossier een verklaring van [geïntimeerde] waarmee volgens [appellant] kan worden aangetoond dat de eigendomsoverdracht tussen [appellant] en [geïntimeerde] een fiduciair karakter heeft.
2.3.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd op gronden waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
2.4.
Het hof volgt [appellant] niet in haar betoog dat het door de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding van 28 november 2014 gegeven verkoopverbod thans nog geldt. Dat verbod is immers komen te vervallen op het moment dat het bestreden bodemvonnis werd gewezen, waarin een beslissing is genomen ten aanzien van de eigendom van de boot. Het verweer van [geïntimeerde] dat [appellanten] geen beroep kunnen doen op genoemd vonnis in kort geding omdat zij de bodemprocedure over de eigendom niet tijdig aanhangig zouden hebben gemaakt, behoeft, gelet op het voorgaande, geen bespreking.
2.5.
[geïntimeerde] heeft verder als verweer aangevoerd dat de bodemrechter uitdrukkelijk heeft beslist dat het bestreden vonnis uitvoerbaar bij voorraad is en dat het hem na die uitspraak dus (weer) vrijstond om de eigendom van de boot over te dragen. [geïntimeerde] stelt dat hij inmiddels - voordat de onderhavige incidentele vordering werd ingesteld - de eigendom van de boot ook daadwerkelijk heeft overgedragen aan een derde, zodat [appellant] geen belang meer heeft bij het gevraagde verbod. Naar het oordeel van het hof staat, anders dan [geïntimeerde] lijkt te betogen, het feit dat het bestreden vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard in dit geval niet aan toewijzing van de incidentele vordering in de weg. Met [appellant] is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] de gestelde overdracht - waartoe hij na het bestreden vonnis inderdaad gerechtigd was - niet aannemelijk heeft gemaakt, nu hij niet alleen geen enkel detail van die overdracht heeft prijsgegeven maar ook heeft nagelaten de gestelde overdracht met stukken te staven. Het hof gaat er dan ook vooralsnog van uit dat [geïntimeerde] nog de beschikking heeft over de boot en deze niet heeft verkocht en verwerpt het verweer van [geïntimeerde] .
2.6.
[geïntimeerde] heeft de door [appellant] aangevoerde, hiervoor onder 2.2 weergegeven, belangen bij de gevraagde voorziening niet (voldoende concreet) betwist. Ook heeft [geïntimeerde] daartegenover geen belangen bij afwijzing van die voorziening gesteld. Het hof ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding om [geïntimeerde] te verbieden de boot aan een derde te verkopen totdat het hof in appel eindarrest heeft gewezen. Een verder gaande toewijzing, zoals door [appellant] gewenst, is niet op de wet gegrond en zal worden afgewezen. Nu uit de stukken blijkt dat [geïntimeerde] de boot gedurende de appelprocedure aan een derde wil/zal verkopen, acht het hof termen aanwezig om een dwangsom op te leggen, zij het dat het hof die dwangsom op een lager bedrag zal bepalen dan door [appellant] is gevorderd.
2.7.
Al het voorgaande betekent dat de incidentele vordering van [appellant] op na te melden wijze zal worden toegewezen.
2.8.
Een oordeel over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
in de hoofdzaak:
2.9.
In de hoofdzaak zal de zaak worden verwezen naar de rol voor memorie van antwoord door [geïntimeerde] .
3. Beslissing
Het hof:
in het incident:
verbiedt [geïntimeerde] de boot aan een derde te verkopen totdat het hof in appel eindarrest heeft gewezen, zulks op straffe van een door [geïntimeerde] aan [appellant] te verbeuren dwangsom van € 50.000,-;
wijst het door [appellant] meer of anders gevorderde af;
houdt de beslissing met betrekking tot de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
verklaart dit arrest ten aanzien van deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 4 oktober 2016 voor memorie van antwoord door [geïntimeerde] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J.E. Molenaar en E.M. Polak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2016.