V-N 2024/28.6
Bij box 3-heffing geen rekening houden met inflatie
HR 06-06-2024, ECLI:NL:HR:2024:756, m.nt. Redactie Vakstudie Nieuws
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
6 juni 2024
- Magistraten
Feteris, Wortel, Boerlage, Cools, Van der Voort Maarschalk
- Zaaknummer
23/00771
23/00989
- Noot
Redactie Vakstudie Nieuws
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS964153:1
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Vermogensrendementsheffing (box 3)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2024:756, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑06‑2024
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑06‑2024
ECLI:NL:HR:2024:813, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑06‑2024
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑06‑2024
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑06‑2024
ECLI:NL:PHR:2023:1191, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 22‑12‑2023
ECLI:NL:PHR:2023:1221, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 22‑12‑2023
ECLI:NL:PHR:2023:1192, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 22‑12‑2023
- Wetingang
art. 5.2 Wet IB 2001
Essentie
De Hoge Raad oordeelt dat bij de bepaling van het werkelijke rendement voor de box 3-heffing het nominale rendement als grondslag dient. Daarbij wijst de Hoge Raad er op dat in het stelsel van de Wet IB 2001 niet direct rekening wordt gehouden met de invloed van inflatie.
Samenvatting
X ontvangt een aanslag IB/PVV 2019 met een box 3-heffing van € 5315. X is het hier niet mee eens, omdat het werkelijke rendement slechts € 1533 bedraagt. Naar aanleiding van het tijdens de hogerberoepsprocedure gewezen Kerst-arrest vermindert de inspecteur de verschuldigde box 3-heffing naar € 171. In hoger beroep komt aan ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.