Deze zaak hangt samen met de zaken met griffienummers 08/01415 en 08/02756 en met de ontnemingszaken met griffienummers 08/02758P en 07/13467P waarin ik heden eveneens concludeer.
HR, 12-05-2009, nr. S 07/13466
ECLI:NL:HR:2009:BI3559
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-05-2009
- Zaaknummer
S 07/13466
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BI3559
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI3559, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑05‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI3559
ECLI:NL:PHR:2009:BI3559, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑03‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI3559
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑05‑2009
Inhoudsindicatie
Gebruik van CIE-pv als bewijsmiddel? HR: Het Hof heeft het CIE-pv klaarblijkelijk gebezigd om tot uitdrukking te brengen wat de aanleiding is geweest voor het strafrechtelijk onderzoek naar verdachte. Nu dat pv dus in zoverre niet gebezigd is als een bewijsmiddel dat een zelfstandige bijdrage levert aan de motivering van de bewezenverklaring, ontbeert het middel feitelijke grondslag.
12 mei 2009
Strafkamer
Nr. S 07/13466
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 17 oktober 2007, nummer 20/000070-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad constateert dat de redelijke termijn voor de inzending der stukken met twee dagen is overschreden en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte een proces-verbaal van politie, inhoudende informatie die is verstrekt door de Criminele Inlichtingen Eenheid, als bewijsmiddel heeft gebezigd.
2.2. Het middel doelt op het proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"In de periode oktober 2005 tot en met december 2005 kwam bij de Criminele Inlichtingen Eenheid van de politieregio Brabant-Noord (hof: hierna ook "CIE") van meerdere informanten de informatie binnen dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] op grote schaal zouden dealen in cocaïne. Door de CIE werd van deze informatie een proces-verbaal opgemaakt. Hierin is onder meer het volgende vermeld:
- [Medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] dealen op grote schaal in cocaïne;
- de cocaïne wordt gehaald in Rotterdam;
- verschillende mensen werken voor hen, onder wie [betrokkene 1] en [betrokkene 2], die verblijven aan de [a-straat 1-2] te [plaats]; zij dealen voor hen in cocaïne;
- in de woning van [verdachte] wordt de handelsvoorraad cocaïne opgeslagen;
- [Verdachte] maakt gebruik van een blauwe personenauto, Citroën, met kenteken [AA-00-BB];
- de cocaïne wordt gekocht voor 30 euro per gram en voor 50 euro per gram verkocht;
- [Medeverdachte 3] maakt gebruik van de telefoonnummers [001] en [002];
- [Verdachte] maakt gebruik van het telefoonnummer [003].
Met [medeverdachte 3] wordt bedoeld:
[Medeverdachte 3], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.
Met [medeverdachte 1] wordt bedoeld:
[Medeverdachte 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959 (hof: verdachte).
Met [verdachte] wordt bedoeld:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.
Naar aanleiding van bovengenoemd proces-verbaal van de CIE werd besloten een strafrechtelijk onderzoek op te starten.
(...)
Bij de CIE is in de maand maart 2006 van een informant de navolgende informatie binnengekomen:
[Medeverdachte 3] maakt gebruik van het gsm-nummer [004].
(...)
Bij de CIE werd in de maand mei 2006 van een informant de navolgende informatie ontvangen:
'[Medeverdachte 3] haalt de cocaïne bij cafetaria [A] in Rotterdam. In dit cafetaria heeft hij contact met een Marokkaanse man die [betrokkene 3] heeft met zijn voornaam. [Betrokkene 3] en zijn oudere broer handelen in cocaïne en kopen de cocaïne zelf per 20 à 30 kilo in. De deals worden in de cafetaria afgehandeld'."
2.3. Het Hof heeft de in het hiervoor onder 2.2 weergegeven proces-verbaal vermelde CIE-informatie klaarblijkelijk gebezigd om tot uitdrukking te brengen wat de aanleiding is geweest voor het strafrechtelijk onderzoek naar de verdachte. Dat proces-verbaal is dus in zoverre niet gebezigd als een bewijsmiddel dat een zelfstandige bijdrage levert aan de motivering van de bewezenverklaring. Het middel ontbeert derhalve feitelijke grondslag.
2.4. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2. Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 22 maanden waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 12 mei 2009.
Conclusie 03‑03‑2009
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch heeft verzoeker bij arrest van 17 oktober 2007 wegens medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de in art. 2, onder B en C, van de Opiumwet gegeven verboden, veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde dat verzoeker zich gedurende de proeftijd van 2 jaren onder toezicht stelt van de stichting Reclassering Nederland. Voorts heeft het hof een tweetal voorwerpen verbeurd verklaard, een en ander zoals in het arrest is vermeld.1.
2.
Namens verzoeker heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.
Het eerste middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
4.
Het middel klaagt hier terecht over. Verzoeker heeft op 23 oktober 2007 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 25 juni 2008 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de inzendtermijn met twee dagen is overschreden. De Hoge Raad kan volstaan met deze constatering (HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358, rov. 3.3).
5.
Het tweede middel klaagt dat het hof ten onrechte mede voor het bewijs heeft gebezigd een proces-verbaal van politie inhoudende informatie die door de CIE is verstrekt, terwijl in het door de CIE verstrekte proces-verbaal uitdrukkelijk is aangegeven dat dat proces-verbaal niet is bedoeld om te dienen als bewijsmiddel in een strafzaak.
6.
Blijkens het bestreden arrest heeft het hof ten laste van verzoeker bewezen verklaard:
- ‘1.
dat hij op tijdstippen in de periode van 1 juni 2003 tot en met 8 juni 2006 te 's‑Hertogenbosch en Rosmalen en Rotterdam en Marokko, tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
- 2.
dat hij in de periode van 07 juni 2006 tot en met 08 juni 2006 te 's‑Hertogenbosch en Rosmalen tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad (verspreid over meerdere locaties) een hoeveelheid (33,53 gram op het adres [a-straat 1–2] en een andere hoeveelheid op het adres [b-straat 1]) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
- 3.
dat hij in de periode van 1 juni 2003 tot en met 8 juni 2006 te 's‑Hertogenbosch en Rosmalen en Rotterdam heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte, en natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en [verdachte], welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.’
7.
Blijkens de aanvulling op het arrest heeft het hof onder meer het volgende bewijsmiddel gebezigd:
- ‘1.
Het — van het einddossier inzake het onderzoek ‘CIRCUS’ deel uitmakende — algemene proces-verbaal van regiopolitie Brabant-Noord, districtsrecherche Den Bosch, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 20 juli 2006 ondertekend door [verbalisant 1], brigadier van politie, inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van bevindingen van verbalisant:
(…)
In de periode oktober 2005 tot en met december 2005 kwam bij de Criminele Inlichtingen Eenheid van de politieregio Brabant-Noord (hof: hierna ook ‘CIE’) van meerdere informanten de informatie binnen dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] op grote schaal zouden dealen in cocaïne. Door de CIE werd van deze informatie een proces-verbaal opgemaakt. Hierin is onder meer het volgende vermeld:
- —
[Medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] dealen op grote schaal in cocaïne;
- —
de cocaïne wordt gehaald in Rotterdam;
- —
verschillende mensen werken voor hen, onder wie [betrokkene 1] en [betrokkene 2], die verblijven aan de [a-straat 1–2] te [plaats]; zij dealen voor hen in cocaïne;
- —
in de woning van [verdachte] wordt de handelsvoorraad cocaïne opgeslagen;
- —
[Verdachte] maakt gebruik van een blauwe personenauto, Citroën, met kenteken [AA-00-BB];
- —
de cocaïne wordt gekocht voor 30 euro per gram en voor 50 euro per gram verkocht;
- —
[Medeverdachte 3] maakt gebruik van de telefoonnummers [001] en [002];
- —
[Verdachte] maakt gebruik van het telefoonnummer [003].
Met [medeverdachte 3] wordt bedoeld:
[Medeverdachte 3], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.
Met [medeverdachte 1] wordt bedoeld:
[Medeverdachte 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959 (hof: verdachte).
Met [verdachte] wordt bedoeld:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.
Naar aanleiding van bovengenoemd proces-verbaal van de CIE werd besloten een strafrechtelijk onderzoek op te starten.
(…)
Bij de CIE is in de maand maart 2006 van een informant de navolgende informatie binnengekomen:
[Medeverdachte 3] maakt gebruik van het gsm-nummer [004].
(…)
Bij de CIE werd in de maand mei 2006 van een informant de navolgende informatie ontvangen:
‘[Medeverdachte 3] haalt de cocaïne bij cafetaria [A] in Rotterdam. In dit cafetaria heeft hij contact met een Marokkaanse man die [betrokkene 3] heet met zijn voornaam. [Betrokkene 3] en zijn oudere broer handelen in cocaïne en kopen de cocaïne zelf per 20 à 30 kilo in. De deals worden in de cafetaria afgehandeld.’’
8.
Vooropgesteld wordt dat een CIE-proces-verbaal, zijnde een schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, in beginsel als bewijsmiddel als bedoeld in art. 344, eerste lid, onder 5, Sv kan worden gebezigd. De bewijskracht van een dergelijk stuk is aangegeven in art. 344a, derde lid, Sv: voor het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan moet dan ten minste aan de volgende voorwaarden zijn voldaan: a. de bewezenverklaring vindt in belangrijke mate steun in andersoortig bewijsmateriaal, en b. de verdediging heeft niet op enig moment in het geding de wens te kennen gegeven om de anonieme getuige te (doen) ondervragen.
9.
In de Richtlijnen Openbaar Ministerie wordt echter benadrukt dat met CIE-informatie in het proces-dossier terughoudend moet worden omgegaan. Daarin is — voor zover hier van belang — de volgende richtlijn opgenomen (onder 3.1. CIE):
- ‘*
CIE-informatie kan, mits de informatie concreet genoeg is, de grondslag vormen voor een verdenking zoals bedoeld in art. 27 Sv.
- *
CIE-informatie is geen bewijs, maar slechts ‘intelligence’. Om dit te benadrukken is in het standaard proces-verbaal de volgende zinsnede opgenomen: ‘Dit proces-verbaal is niet bedoeld om te dienen als bewijsmiddel in een strafzaak’. De reden voor het opnemen van deze zinsnede is gelegen in 1) de problematiek van de ‘dubbeltelling’ en 2) de als gevolg van de bronbescherming beperkte mate waarin de CIE-informatie door de rechter kan worden gecontroleerd.
- *
‘Intelligence’ verdient controle op het punt van de rechtmatigheid van de verkrijging en de betrouwbaarheid (in verband met het vaststellen van de redelijkheid van een verdenking). Bewijsmateriaal dient volledig controleerbaar te zijn en is dus onderhevig aan volledige toetsing, bijvoorbeeld door het horen als getuige van de personen die de bron van informatie zijn.
- *
Indien de rechter besluit het CIE-proces-verbaal te bezigen voor het bewijs, is het risico van dubbeltelling niet uit te sluiten (…).’
10.
Hoewel CIE-informatie dus niet is bedoeld om als bewijs te dienen in een strafzaak, maar eerder is opgesteld als startinformatie voor een strafrechtelijk onderzoek, staat geen rechtsregel eraan in de weg dat een CIE-proces-verbaal inhoudende anonieme informatie kan worden gebezigd voor het bewijs mits aan de genoemde voorwaarden van art. 344a, derde lid, Sv is voldaan. Niettemin zijn de bezwaren die in de OM-richtlijn worden opgesomd van zwaarwegend belang, waarbij bovendien zeker een punt is dat het gebruik van materiaal waarvan de leverancier zegt dat het niet als bewijs mag worden gebruikt de verdediging op het verkeerde been kan zetten doordat zij meent een verzoek tot verhoor van informanten of runners achterwege te kunnen laten. In geval een CIE-proces-verbaal aangeeft dat het niet geschikt is voor bewijs, mag van de verdediging dan ook niet worden verwacht dat zij het verhoor van informanten of runners moet hebben verzocht.
11.
Echter, in het onderhavige geval fungeert het CIE-proces-verbaal als inleiding op de bewijsconstructie die vervolgens door de overige (niet-anonieme) bewijsmiddelen in voldoende mate wordt ingevuld. Het is een verantwoording van de aanleiding tot het opsporingsonderzoek. Een dergelijke algemene inleiding is niet ongebruikelijk in mega-zaken en ondervindt slechts bezwaar indien specifieke onderdelen uit de bewezenverklaring enkel met een CIE-relaas van bevindingen worden ‘belegd’. Daarvan is in het onderhavige geval echter geen sprake. De hierboven onder 7 geciteerde en voor de bewezenverklaring relevante (redengevende) CIE-informatie, te weten:
- a.
‘[Medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] dealen op grote schaal in cocaïne;’
- b.
‘de cocaïne wordt gehaald in Rotterdam;’
- c.
‘verschillende mensen werken voor hen, onder wie [betrokkene 1] en [betrokkene 2], die verblijven aan de [a-straat 1–2] te [plaats]; zij dealen voor hen in cocaïne;’
- d.
‘in de woning van [verdachte] wordt de handelsvoorraad cocaïne opgeslagen;’
- e.
‘de cocaïne wordt gekocht voor 30 euro per gram en voor 50 euro per gram verkocht;’
- f.
‘[Medeverdachte 3] haalt de cocaïne bij cafetaria [A] in Rotterdam. In dit cafetaria heeft hij contact met een Marokkaanse man die [betrokkene 3] heet met zijn voornaam. [Betrokkene 3] en zijn oudere broer handelen in cocaïne en kopen de cocaïne zelf per 20 à 30 kilo in. De deals worden in de cafetaria afgehandeld;’
wordt door de inhoud van de navolgende door het hof gebezigde (niet-anonieme) bewijsmiddelen in toereikende mate gedekt:
Ad a:
Alle bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Ad b en f:
Bewijsmiddel 1, algemene proces-verbaal, inhoudende:
‘Op 10 mei 2006 werd er wederom door het observatieteam actie verricht op de verdachte [medeverdachte 3]. Door het observatieteam werd waargenomen dat [medeverdachte 3] met de trein naar Rotterdam ging. Uit de telefoontap bleek dat hij in Rotterdam een afspraak had.(…)
Later werd er door het observatieteam waargenomen dat de verdachte [medeverdachte 3] aanwezig was in een cafetaria, genaamd [A] (het hof leest: ‘[A]’), gelegen aan het [c-straat] (het hof leest: [c-straat]) te Rotterdam.’
Bewijsmiddel 2, verklaring van een koper van cocaïne, inhoudende:
‘Ik weet dat [medeverdachte 3] zijn drugs haalt in Rotterdam. (…) [Medeverdachte 3] haalt zelf de drugs in Rotterdam.’
Bewijsmiddel 21, verklaring van een koper van cocaïne, inhoudende:
‘Ik weet dat dit (hiermee wordt kennelijk bedoeld: inkoop van cocaïne, NJ) in Rotterdam gebeurde. [Medeverdachte 3] moest dat (hiermee wordt kennelijk bedoeld: cocaïne, NJ) halen in Rotterdam.’
Bewijsmiddel 24, verklaring van verzoeker, inhoudende:
‘[Medeverdachte 3] had zijn contacten in Rotterdam. [Betrokkene 3], waar hij zijn voorraad haalde, was zijn beste vriend in Nederland.(…) Ik kreeg van [medeverdachte 3] de cocaïne. Die haalde hij in Rotterdam.’
Bewijsmiddel 27, verklaring van verzoeker, inhoudende:
‘[Medeverdachte 3] haalde de drugs in Rotterdam en ging dan eerst naar het huis van [medeverdachte 1], want hij (het hof begrijpt dat bedoeld wordt: [medeverdachte 1]) wilde de coke eerst zien. Ik ben ook samen met [medeverdachte 3] naar Rotterdam geweest en heb daar de persoon [betrokkene 3] gezien, van wie de coke werd gekocht. We gingen dan samen naar het huis van [medeverdachte 1].’
Bewijsmiddel 31, verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3], inhoudende:
‘Ik handel in cocaïne. Ik koop de cocaïne in Rotterdam.’
Bewijsmiddel 32, verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3], inhoudende:
‘Ik kreeg van [medeverdachte 1] geld om in Rotterdam coke te halen.(…) Ik bracht dan telkens de gekochte drugs naar [medeverdachte 1] in zijn woning.(…) Gewoonlijk haalde ik 150 tot 250 gram cocaïne per keer.’
Bewijsmiddel 33, verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3], inhoudende:
‘Ik ging naar Rotterdam om de cocaïne in te kopen. Vervolgens ging ik, als [medeverdachte 1] in Nederland was, naar de woning van [medeverdachte 1].(…) Als de coke op was, ging ik in Rotterdam halen.’
Ad c:
Bewijsmiddel 1, algemene proces-verbaal, inhoudende:
‘Gedurende het onderzoek bleek uit onder andere telefoontaps en observaties dat er vanuit het perceel [a-straat 1–2] te [plaats] kennelijk dealactiviteiten werden uitgevoerd door de verdachte [medeverdachte 3].’
Bewijsmiddel 2, verklaring van een koper van cocaïne, inhoudende:
‘In [plaats] woonden nog meer Marokkaanse jongens, waaronder ene [betrokkene 2] en een [betrokkene 1] en een [betrokkene 3]. Deze [betrokkene 2] heeft mij ook wel eens drugs verkocht. Ik belde altijd naar [medeverdachte 3], maar [betrokkene 2] is het een of twee keer komen brengen.’
Bewijsmiddel 37, politieverhoor van [betrokkene 4], inhoudende:
- —
als relaas van verbalisanten:
‘Wij houden tapgesprek 915 van tap 04 voor. Daarin belt [medeverdachte 3] naar [betrokkene 4] waar de spullen zijn gelaten. [Betrokkene 4] zegt dan dat de spullen onder in de kast liggen, bij de schoenen.’
- —
als verklaring van [betrokkene 4]:
‘Dit betreft een doos met spullen van [medeverdachte 3], die in mijn woning in mijn kledingkast hebben gelegen. In die doos zaten een weegschaaltje en zakjes waarin cocaïne werd verpakt. Dat was allemaal van [medeverdachte 3].
Mijn kamer wordt gebruikt als woonkamer. Ik wist dat die jongens, met wie ik [betrokkene 1] en [betrokkene 2] bedoel, die spullen daar hadden neergelegd.’
Ad d:
Bewijsmiddel 21, verklaring van een koper van cocaïne, inhoudende:
‘Toen vermoedde ik al dat de drugsvoorraad bij [verdachte] lag opgeslagen. Achteraf heb ik gehoord dat dit vermoeden juist was.’
Bewijsmiddel 23, verklaring van verzoeker, inhoudende:
‘Ongeveer drie jaar geleden moest ik voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] spul bij mij thuis gaan bewaren. Met spul bedoel ik cocaïne.’
Bewijsmiddel 24, verklaring van verzoeker, inhoudende:
‘Op een gegeven moment vroeg [medeverdachte 1] mij of ik de voorraad cocaïne bij mij thuis wilde bewaren. Hier heb ik mee ingestemd.(…) Zoals gezegd heb ik de voorraad thuis bewaard. Ik haalde dan de cocaïne bij [medeverdachte 1] thuis op en nam dit mee naar huis.’
Bewijsmiddel 33, verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3], inhoudende:
‘Marcel moest van [medeverdachte 1] de coke verstoppen.’
Ad e:
Uit de als bewijsmiddelen gebezigde verklaringen van kopers van cocaïne blijkt dat zij de cocaïne bij verzoeker en medeverdachten kochten voor 50 euro per gram (en 25 euro per halve gram). Zie de bewijsmiddelen 2, 5, 6, 7, 9, 11, 13, 15 en 17.
Bewijsmiddel 31, verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3], inhoudende:
‘Ik koop in voor de prijs van 36 euro per gram en ik verkoop het voor 50 euro per gram.’
12.
Gezien het bovenstaande wordt het formeel als bewijsmiddel gebezigde CIE-proces-verbaal voor wat betreft de daarin vermelde relevante (redengevende)2. feiten en omstandigheden in voldoende mate ingevuld door de inhoud van de overige gebezigde (niet-anonieme) bewijsmiddelen, zodat de bewezenverklaring reeds volledig met andersoortig bewijsmateriaal dan de anonieme startinformatie is belegd.
13.
Het tweede middel faalt derhalve.
14.
Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
15.
Deze conclusie strekt tot het constateren dat de redelijke termijn voor de inzending der stukken met twee dagen is overschreden, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑03‑2009
De CIE-informatie betreffende het gebruik door verdachten van een personenauto en van (een) telefoonnummer(s) is niet redengevend voor de bewezenverklaring, zodat het ook geen nadere invulling behoeft.