Rb. Midden-Nederland, 31-03-2016, nr. 4718910 ME VERZ 16-3
ECLI:NL:RBMNE:2016:1803
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
31-03-2016
- Zaaknummer
4718910 ME VERZ 16-3
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2016:1803, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 31‑03‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Beschikking)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AR 2016/1017
JAR 2016/101 met annotatie van mr. N.T. Dempsey
AR-Updates.nl 2016-0378
GZR-Updates.nl 2016-0192
VAAN-AR-Updates.nl 2016-0378
Uitspraak 31‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Vervaltermijnen van artikel 7:686a lid 4 BW. Verzoekster wordt in een aantal verzoeken niet-ontvankelijk verklaard. Ze was met die verzoeken (net) te laat.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel rechtkantonrechter
locatie Almere
Zaak- en rekestnummer: 4718910 / ME VERZ 16-3
Datum beslissing: 31 maart 2016
Beschikking in de zaak van
in de zaak met zaaknummer / rekestnummer 4718910 / ME VERZ 16-3 van
[verzoekster] , wonende te [woonplaats] , verzoekster, hierna te noemen: [verzoekster] , gemachtigde mr. P.J. van der Vlerk,
en
de stichtingSTICHTING ZORGGROEP ALMERE, gevestigd te Almere, verweerster, hierna te noemen: Stichting Zorggroep Almere, gemachtigde mr. E. Unger.
1. De procedure
1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift van [verzoekster] (binnengekomen op 1 januari 2016 om 00.00 uur);
- een kopie van het eerder ingediende verzoekschrift met 1 productie (binnengekomen op 1 januari 2016 om 00.11 uur);
- een aangepast verzoekschrift met 2 producties (binnengekomen op 4 januari 2016);
- het verweerschrift van Stichting Zorggroep Almere tevens houdende een voorwaardelijk tegenverzoek met producties;
- de door [verzoekster] nagezonden producties;
- de door Stichting Zorggroep Almere nagezonden producties.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 17 maart 2016 te Almere. [verzoekster] is verschenen met mr. Van der Vlerk en Stichting Zorggroep Almere (vertegenwoordigd door mevrouw [A] , HR-adviseur) met mr. Unger. Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht, waarbij beide gemachtigden gebruik hebben gemaakt van pleitaantekeningen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
[verzoekster] was vanaf 9 januari 2004 voor onbepaalde tijd werkzaam bij Stichting Zorggroep Almere in de functie van restaurantmedewerker.
2.2.
Op deze arbeidsovereenkomst was de CAO Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg, Kraamzorg en Jeugdgezondheidszorg 2014-2016 van toepassing.
2.3.
Stichting Zorggroep Almere heeft toestemming van het UWV Werkbedrijf verkregen om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] op te mogen zeggen vanwege het verval van de functie van [verzoekster] .
2.4.
Bij brief van 27 augustus 2015 heeft Stichting Zorggroep Almere de arbeidsovereenkomst opgezegd. In de brief staat, voor zover hier van belang, het navolgende:
Bij brief van 24 augustus 2015 heeft het UWV ons schriftelijk medegedeeld toestemming te verlenen om de arbeidsovereenkomst tussen u en Zorggroep Almere op te zeggen. Op grond hiervan zeggen wij, rekening houdend met de opzegtermijn van 2 maanden, met ingang van 1 november 2015 de arbeidsovereenkomst tussen u en Zorggroep Almere op.
(…)
Conform artikel 4.16 lid 3 van het sociaal plan heeft u recht op wachtgeld volgens de bepalingen uit de CAO VVT. (…)
2.5.
Sinds 1 november 2015 wordt er wachtgeld aan [verzoekster] uitbetaald.
3. De verzoeken van [verzoekster] , het verweer van Stichting Zorggroep Almere en het voorwaardelijk tegenverzoek van Stichting Zorggroep Almere
3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter om de opzegging van de arbeidsovereenkomst door Stichting Zorggroep Almere te vernietigen en Stichting Zorggroep Almere veroordelen tot herstel van de arbeidsovereenkomst en uitbetaling van het gebruikelijke salaris van [verzoekster] alsmede tot toelating van [verzoekster] tot haar werkzaamheden met ingang van 1 november 2015, dan wel aan haar ten laste van Stichting Zorggroep Almere een billijke (transitie)vergoeding toe te kennen.
3.2.
[verzoekster] legt aan haar verzoeken ten grondslag dat de ontslagvergunning ten onrechte is verleend omdat Stichting Zorggroep Almere zich onvoldoende heeft ingespannen om haar te herplaatsen en passende werkzaamheden aan te bieden. Daarnaast stelt [verzoekster] zich op het standpunt dat zij sinds januari 2015 arbeidsongeschikt is en dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst heeft plaatsgevonden in strijd met het opzegverbod tijdens ziekte.
3.3.
Stichting Zorggroep Almere voert primair aan dat [verzoekster] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoeken met betrekking tot vernietiging van de opzegging, herstel van de arbeidsovereenkomst en de billijke vergoeding omdat zij niet tijdig zijn ingediend. Subsidiair meent Stichting Zorggroep Almere dat de verzoeken op inhoudelijke gronden moeten worden afgewezen. Ten aanzien van de verzochte transitievergoeding voert Stichting Zorggroep Almere aan dat zij deze gezien het geldende overgangsrecht niet is verschuldigd omdat [verzoekster] wachtgeld ontvangt. Tot slot verzoekt Stichting Zorggroep Almere [verzoekster] te veroordelen in de proceskosten.
3.4.
Voor het geval de verzoeken tot vernietiging van de opzegging, herstel van de arbeidsovereenkomst en toekenning van een billijke vergoeding ontvankelijk zijn en zouden kunnen worden toegewezen, verzoekt Stichting Zorggroep Almere de arbeidsovereenkomst per de eerst mogelijke datum te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW, zonder toekenning van enige vergoeding, met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten.
4. De beoordeling
De verzoeken tot vernietiging van de opzegging, herstel van de arbeidsovereenkomst en toekenning van een billijke vergoeding
4.1.
Uit artikel 7:686a lid 4, onderdeel a, sub 2, BW volgt dat de bevoegdheid om een verzoekschrift bij de kantonrechter in te dienen, vervalt twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, indien het een verzoek op grond van artikel 7:681 lid 1 onderdeel b BW dan wel 7:682 BW betreft.
4.2.
Stichting Zorggroep Almere heeft de arbeidsovereenkomst bij brief van
27 augustus 2015, met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden (september en oktober) opgezegd met ingang van 1 november 2015. De kantonrechter overweegt dat de arbeidsovereenkomst daardoor op 31 oktober 2015 is geëindigd. De uitleg die [verzoekster] aan de brief geeft, namelijk dat de laatste dag van de arbeidsovereenkomst 1 november 2015 was, volgt de kantonrechter niet. Dat het UWV Werkbedrijf 2 november 2016 als eerste werkloosheidsdag hanteert, leidt niet tot een ander oordeel. Dat betekent dat [verzoekster] haar verzoeken ex 7:681 lid 1 onderdeel b BW dan wel ex 7:682 BW tot en met 31 december 2015 kon indienen. Verzendingen die vóór 24.00 uur van de laatste dag van een lopende termijn zijn ontvangen, gelden als binnen de termijn ingediend (artikel 33 Wetboek van Rechtsvordering).
4.3.
Het verzoek tot vernietiging van de opzegging ex 7:681 BW en het subsidiaire verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding ex 7:681 BW heeft [verzoekster] ingediend bij het (eerste) verzoekschrift dat de griffie van de rechtbank op 1 januari 2016 om 00.00 uur heeft ontvangen. Het verzoek tot herstel van de arbeidsovereenkomst ex 7:682 BW heeft [verzoekster] ingesteld bij het aangepaste verzoekschrift dat de griffie van de rechtbank op
4 januari 2016 heeft ontvangen.
4.4.
De verzoeken zijn derhalve, hoe uiterst minimaal ook, te laat ingediend. De kern van een vervaltermijn is dat deze fataal is en niet kan worden gestuit of verlengd. Overschrijding van de termijn resulteert in verval van recht. [verzoekster] zal daarom
niet-ontvankelijk worden verklaard voor wat betreft deze verzoeken. Dat betekent de kantonrechter niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling ervan. De met de verzoeken tot vernietiging van de opzegging en herstel van de arbeidsovereenkomst samenhangende vorderingen (wedertewerkstelling en salarisuitbetaling) zullen bij gebreke van een daartoe strekkende grondslag worden afgewezen.
Het verzoek tot toekenning van een transitievergoeding
4.5.
De kantonrechter stelt vast dat [verzoekster] haar verzoek tot toekenning van een transitievergoeding gelet op de in artikel 7:686a lid 4 BW genoemde vervaltermijn van drie maanden wel tijdig heeft ingediend.
4.6.
[verzoekster] heeft ter zitting erkend dat nu zij van Stichting Zorggroep Almere ingevolge de CAO een suppletie op haar uitkering ontvangt, Stichting Zorggroep Almere de transitievergoeding niet is verschuldigd. Het verzoek tot toekenning van een transitievergoeding zal dan ook worden afgewezen.
Het voorwaardelijk tegenverzoek
4.7.
Nu niet aan de voorwaarde is voldaan waaronder Stichting Zorggroep Almere haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen heeft ingesteld, hoeft op dit verzoek niet te worden beslist.
De proceskosten
4.8.
De proceskosten komen gelet op de uitkomst van de procedure voor rekening van [verzoekster] .
5. De beslissing
De kantonrechter:
met betrekking tot de verzoeken van [verzoekster] :
5.1.
verklaart [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar verzoeken tot vernietiging van de opzegging, tot herstel van de arbeidsovereenkomst en tot toekenning van een billijke vergoeding ;
5.2.
wijst het verzoek tot toekenning van een transitievergoeding af;
5.3.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Stichting Zorggroep Almere vaststelt op € 400,00 aan gemachtigdensalaris;
met betrekking tot het voorwaardelijk tegenverzoek van Stichting Zorggroep Almere:
5.4.
verstaat dat op dit verzoek niet behoeft te worden beslist.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2016.