Mededeling 2008/C 14/02 over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld
Tekst
Geldend
Geldend vanaf 19-01-2008
- Redactionele toelichting
De datum van publicatie is de datum van het Publicatieblad.
- Bronpublicatie:
19-01-2008, PbEU 2008, C 14 (uitgifte: 19-01-2008, regelingnummer: 2008/C14/02)
- Inwerkingtreding
19-01-2008
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-01-2008, PbEU 2008, C 14 (uitgifte: 19-01-2008, regelingnummer: 2008/C14/02)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Bestuursrecht algemeen / Algemeen
Referentie- en disconteringspercentages
In het kader van het toezicht op staatssteun maakt de Commissie gebruik van referentie- en disconteringspercentages. Deze referentie- en disconteringspercentages worden als indicatie van de marktrente gebruikt alsook om het subsidie-equivalent van steun te bepalen, met name wanneer deze steun in meerdere tranches wordt uitgekeerd, en om het staatssteunelement dat in regelingen voor gesubsidieerde leningen aanwezig is, te berekenen. De percentages worden voorts toegepast om de inachtneming van de ‘de minimis’-regel en de groepsvrijstellingsverordeningen te controleren.
Achtergrond van de herziening
De voornaamste reden waarom de methode voor de vaststelling van de referentie- en disconteringspercentages opnieuw moet worden getoetst, is dat de vereiste financiële parameters niet altijd in alle lidstaten beschikbaar zijn, met name in de nieuwe lidstaten (1). Bovendien zou de huidige methode kunnen worden verbeterd teneinde rekening te houden met de kredietwaardigheid van de debiteur en de door hem gestelde zekerheden.
Daarom wordt in deze mededeling een herziene methode voor de vaststelling van referentie- en disconteringspercentages gepresenteerd. De voorgestelde benadering houdt in dat op basis van de bestaande regeling die door alle lidstaten wordt aanvaard en gemakkelijk kan worden toegepast, een nieuwe methode wordt ontwikkeld die de bestaande regeling op enkele punten verbetert, verenigbaar is met de verschillende financiële stelsels in de EU (met name in de nieuwe lidstaten) en eenvoudig toepasbaar blijft.
Studie
In een in opdracht van DG Concurrentie door Deloitte & Touche uitgevoerde studie (2) wordt voorgesteld een systeem met twee pijlers in te voeren: een ‘standaard’-methode en een ‘geavanceerde’ methode.
Standaardmethode
Volgens deze methode publiceert de Commissie elk kwartaal een basisrentetarief, berekend voor verschillende looptijden — drie maanden, één jaar, vijf jaar en tien jaar — en voor verschillende munteenheden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van IBOR-percentages (3) en laatkoersen voor swaps of, bij ontbreken van deze parameters, van het rendement op overheidsobligaties. De opslag die wordt toegepast om het referentiepercentage van een lening te bepalen wordt berekend op grond van de kredietwaardigheid en de zakelijke zekerheden van de leningnemer. Naar gelang van de ratingcategorie van de onderneming (bij grote ondernemingen wordt deze ‘rating’ door ratingbureaus gegeven, bij KMO's door banken) bedraagt de opslag die in geval van wanbetaling van toepassing is (bij normale rating en normale zekerheidstelling (4)) 220 basispunten. Deze opslag kan tot 1 650 punten bedragen in geval van geringe kredietwaardigheid en een lage zekerheidstelling.
Geavanceerde methode
Volgens deze methode zouden de lidstaten een onafhankelijke ‘calculation agent’ kunnen aanwijzen — bijvoorbeeld een centrale bank — die regelmatig een waarheidsgetrouw referentierentepercentage publiceert voor een groter aantal looptijden en op frequentere basis dan bij de standaardmethode gebruikelijk is. Een goede grond voor deze aanpak is dat een dergelijke instelling over de nodige kennis beschikt en zich dichterbij financiële en bancaire gegevens bevindt dan de Commissie. In dit geval zouden de Commissie en een externe accountant de berekeningsmethoden valideren. In sommige gevallen zou een vrijstellingsclausule kunnen worden overwogen.
Zwakke punten
Ondanks de economische relevantie van beide methoden brengen zij bepaalde moeilijkheden met zich.
Standaardmethode:
- —
Deze methode biedt geen oplossing voor het gebrek aan financiële gegevens in de nieuwe lidstaten en voegt nieuwe, niet gemakkelijk toegankelijke parameters toe.
- —
De standaardmethode zou grote ondernemingen kunnen bevoordelen ten koste van KMO's waarvoor geen rating beschikbaar is of die een minder voordelige rating hebben (met name door asymmetrische informatie met betrekking tot de leninggever). Zij zou aanleiding kunnen geven tot onenigheid over de toe te passen methode voor de berekening van de opslag, die gebaseerd is op kredietwaardigheid en het niveau van de gestelde zekerheden.
- —
Zij houdt geen vereenvoudiging in van de taak van de lidstaten, met name wat de berekeningen betreft waarmee de inachtneming van de ‘de minimis’-regel en de groepsvrijstellingsverordeningen wordt onderzocht.
Geavanceerde methode:
- —
De geavanceerde methode zou problematisch kunnen blijken wanneer zij op steunregelingen wordt toegepast: de volatiliteit van de marktpercentages zou tot gevolg kunnen hebben dat het verschil tussen het oorspronkelijke rentepercentage van een leningsregeling en de op dat moment geldende referentierente zo voordelig is voor de leningnemer dat bepaalde maatregelen onverenigbaar zouden worden met de staatssteunregels.
- —
Een driemaandelijkse correctie van de percentages zou de behandeling van zaken kunnen compliceren omdat de berekende steunbedragen aanzienlijk zouden kunnen variëren tussen het begin van de beoordelingsfase en de datum van de eindbeschikking van de Commissie.
- —
Deze regelingen lijken al te ingewikkeld en garanderen wellicht niet dat de lidstaten steeds gelijk worden behandeld.
Nieuwe methode
Om deze problemen te vermijden stelt de Commissie een methode voor die:
- —
gemakkelijk kan worden toegepast (met name bij de behandeling door de lidstaten van maatregelen die onder de ‘de minimis’-regel of de groepsvrijstellingsverordeningen vallen);
- —
een gelijke behandeling van de lidstaten garandeert terwijl zo min mogelijk van de bestaande praktijk wordt afgeweken en die de toepassing van de referentiepercentages door de nieuwe lidstaten vergemakkelijkt;
- —
de kredietwaardigheid van ondernemingen op grond van eenvoudige criteria beoordeelt en niet louter op basis van de grootte ervan, wat een al te simplistisch criterium lijkt.
Bovendien kan met deze methode worden voorkomen dat de berekeningsmethoden nog onzekerder en gecompliceerder worden in een, als gevolg van de inwerkingtreding van het Bazel II-Akkoord veranderend bancair en financieel klimaat dat verstrekkende gevolgen zou kunnen hebben voor de allocatie van kapitaal en voor het gedrag van banken. De Commissie zal dit veranderend klimaat blijven volgen en zo nodig nadere richtsnoeren geven.
Mededeling van de commissie
De voornaamste reden waarom de methode voor de vaststelling van de referentie- en disconteringspercentages opnieuw moet worden getoetst, is dat de vereiste financiële parameters niet steeds in alle lidstaten beschikbaar zijn. Bovendien zou de huidige methode kunnen worden verbeterd teneinde rekening te houden met de kredietwaardigheid van de debiteur en de door hem gestelde zekerheden.
Daarom stelt de Commissie de volgende methoden voor om de referentiepercentages vast te stellen:
- —
Berekeningsgrondslag: eenjaars IBOR
Het basispercentage is gebaseerd op de eenjaars geldmarkt-rentetarieven die in vrijwel alle lidstaten beschikbaar zijn, waarbij de Commissie zich het recht voorbehoudt om in bepaalde gevallen kortere of langere looptijden te hanteren.
Wanneer deze percentages niet beschikbaar zijn zal het driemaands geldmarkttarief worden gebruikt.
Indien betrouwbare of vergelijkbare gegevens ontbreken en in uitzonderlijke gevallen kan de Commissie, in nauwe samenwerking met de betrokken lidstaat/lidstaten en in beginsel op basis van gegevens die door de centrale bank van die lidstaat worden verstrekt, een andere berekeningsgrondslag vaststellen.
- —
Opslagen (5)
De volgende opslagen dienen in beginsel te worden toegepast, afhankelijk van de rating van de betrokken onderneming en de geboden zakelijke zekerheden (6).
Opslagen voor leningen in basispunten
Ratingcategorie
Zekerheidstelling
Hoog
Normaal
Laag
Zeer goed (AAA-A)
60
75
100
Goed (BBB)
75
100
220
Bevredigend (BB)
100
220
400
Zwak (B)
220
400
650
Slecht/Financiële moeilijkheden (CCC en lager)
400
650
1 000 (1)
Normaalgesproken worden 100 basispunten aan het basispercentage toegevoegd. Dit geldt voor:
- i)
leningen aan ondernemingen met een bevredigende rating en hoge zakelijke zekerheden; of
- ii)
leningen aan ondernemingen met een goede rating en normale zakelijke zekerheden.
In het geval van leningnemers zonder kredietverleden of waarvan de rating op grond van een analyse van de balans wordt bepaald, zoals bepaalde special-purpose-entiteiten of startende ondernemingen, dient het basispercentage te worden vermeerderd met ten minste 400 basispunten (afhankelijk van de beschikbare zakelijke zekerheden); de opslag kan nooit lager zijn dan die welke op de moederonderneming van toepassing zou zijn.
Ratings behoeven niet van een bepaald ratingbureau afkomstig te zijn — nationale ratingsystemen of door banken toegepaste ratingsystemen om wanbetalingspercentages weer te geven, kunnen eveneens worden gebruikt (3).
De bovengenoemde opslagen kunnen van tijd tot tijd worden herzien in het licht van de marktsituatie.
- —Actualisering
Het referentiepercentage wordt jaarlijks geactualiseerd. Het basispercentage wordt dan berekend op basis van de eenjaars IBOR van september, oktober en november van het voorgaande jaar. Het aldus vastgestelde basispercentage is vervolgens vanaf 1 januari van kracht. Voor de periode van 1 juli 2008 tot en met 31 december 2008 zal het referentiepercentage bij wijze van uitzondering worden berekend op basis van de eenjaars IBOR van februari, maart en april 2008, onverminderd het bepaalde in de volgende alinea.
Bovendien wordt, om rekening te houden met aanzienlijke en onverwachte schommelingen, een actualisering verricht telkens wanneer het gemiddelde percentage, berekend over de drie voorgaande maanden, meer dan 15 % afwijkt van de geldende rentevoet. Dit nieuwe percentage wordt van kracht op de eerste dag van de tweede maand volgend op de maanden die voor de berekening zijn gebruikt.
- —Discontopercentage: berekening van de netto actuele waarde
Het referentiepercentage dient ook als discontopercentage te worden gebruikt voor de berekening van de actuele waarden. Hiertoe wordt in beginsel het basispercentage gebruikt, vermeerderd met een vaste opslag van 100 basispunten.
- —
Deze methode treedt per 1 juli 2008 in werking.
Voetnoten
De huidige rentepercentages voor deze lidstaten zijn de percentages die door de lidstaten worden meegedeeld als passend marktrentetarief. De methoden om deze percentages vast te stellen lopen per lidstaat uiteen.
Beschikbaar op de website van DG Concurrentie:http://ec.europa.eu/comm/competition/state_aid/others/
Inter-bank offered rate (interbancaire depositorente).
Gevallen waarbij de ontvanger een bevredigende rating heeft (BB) en een verlies bij wanbetaling (LGD) van 31 % tot 59 %.
Zoals uit de studie blijkt staat deze opslag grotendeels los van de looptijd van de lening.
Onder normale zakelijke zekerheden wordt verstaan het niveau van zakelijke zekerheden dat gewoonlijk door financiële instellingen als onderpand voor de verstrekte lening wordt verlangd. Op grond van de studie kan het niveau van zakelijke zekerheden worden berekend als het ‘verlies bij wanbetaling’ (LGD), dit is het verwachte verlies als percentage van de vordering van de debiteur, rekening houdende met de invorderbare bedragen uit zakelijke zekerheden en de goederen uit het faillissement. Bijgevolg is de LGD omgekeerd evenredig met de waarde van de zakelijke zekerheden. In het kader van de onderhavige mededeling wordt onder ‘hoge’ zekerheidstelling een LGD verstaan van 30 % of minder, onder ‘normale’ zekerheidstelling een LGD tussen 31 en 59 % en onder ‘lage’ zekerheidstelling een LGD van 60 % of hoger. Voor nadere bijzonderheden over het begrip LGD, zie Basel II: International Convergence of Capital Measurement and Capital Standards: A Revised Framework — Comprehensive Version, beschikbaar op: http://www.bis.org/publ/bcbs128.pdf
Behoudens de toepassing van de bijzondere bepalingen voor reddings- en herstructureringssteun die zijn vastgelegd in de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (PB C 244 van 1.10.2004, blz. 2), en met name punt 25, onder a), waarin wordt verwezen naar ‘een rente die op zijn minst vergelijkbaar is met de rentepercentages die gelden voor leningen aan gezonde ondernemingen en met name de referentiepercentages die door de Commissie zijn vastgesteld’. Derhalve moet in het geval van reddingssteun, de eenjaars IBOR vermeerderd met ten minste 100 basispunten worden gebruikt.
Voor een vergelijking tussen de meest gangbare kredietbeoordelingsmechanismen, zie bijvoorbeeld tabel 1 in Working Paper nr. 207 van de Bank voor internationale betalingen: http://www.bis.org/publ/work207.pdf