ABRvS, 04-07-2018, nr. 201706044/1/R6
ECLI:NL:RVS:2018:2240
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
04-07-2018
- Zaaknummer
201706044/1/R6
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:2240, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 04‑07‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 04‑07‑2018
Inhoudsindicatie
Bij besluiten van 6 juni 2017, 12 juni 2017 respectievelijk 20 juni 2017 hebben de raad van de gemeente Eindhoven, de raad van de gemeente Best respectievelijk de raad van de gemeente Oirschot bestemmingsplannen vastgesteld alle genaamd "Weginfrastructuur omgeving Eindhoven Noordwest, Oirschot en Best".
201706044/1/R6.
Datum uitspraak: 4 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 2], gevestigd te Oirschot,
3. [appellant sub 3] en anderen, allen wonend te Eindhoven,
4. [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 4]), beiden wonend te Eindhoven,
5. de stichting Stichting Houd de Groene Corridor open voor auto's, gevestigd te Oirschot,
6. de vennootschap onder firma [appellant sub 6] en anderen, gevestigd respectievelijk wonend te Oirschot dan wel te [woonplaats],
appellanten,
en
de raad van de gemeente Eindhoven, de raad van de gemeente Best en de raad van de gemeente Oirschot,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluiten van 6 juni 2017, 12 juni 2017 respectievelijk 20 juni 2017 hebben de raad van de gemeente Eindhoven, de raad van de gemeente Best respectievelijk de raad van de gemeente Oirschot bestemmingsplannen vastgesteld alle genaamd "Weginfrastructuur omgeving Eindhoven Noordwest, Oirschot en Best".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 4], de stichting en [appellant sub 6] en anderen beroep ingesteld.
De raad van de gemeente Eindhoven, de raad van de gemeente Best en de raad van de gemeente Oirschot hebben ieder een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1], [appellant sub 2], de stichting, de raad van de gemeente Eindhoven en de raad van de gemeente Oirschot hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2018, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. T.I.P. Jeltema, advocaat te Veldhoven, en [gemachtigde A], [appellant sub 3] en [appellant sub 4B], beide bijgestaan door [gemachtigde B], de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde C], en [appellant sub 6] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde D], beide bijgestaan door mr. A.P. van Knippenbergh, advocaat te Best, de raad van de gemeente Eindhoven, de raad van de gemeente Oirschot, en de raad van de gemeente Best, alle drie vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen.
Overwegingen
Inleiding
1. In de plannen zijn aanpassingen van de infrastructuur in het noordwesten van Eindhoven, Oirschot en Best voorzien. Het gebied waar de aanpassingen zullen plaatsvinden ligt in de directe omgeving van Eindhoven Airport, een aantal bedrijventerreinen, de A2 en de A58. Deze aanpassingen vormen één ontwikkeling die de basis biedt voor de voorgestane infrastructurele herinrichting die de "Challengevariant" wordt genoemd. De aanpassingen bestaan zowel uit wijzigingen aan bestaande wegen als uit de aanleg van nieuwe wegen, waaronder een ondertunneling van de A2. De gemeenten hebben de plannen gezamenlijk voorbereid, onderling afgestemd en in dezelfde periode vastgesteld. De aanpassingen zijn voor het grootste deel in de gemeente Eindhoven voorzien.
In de plantoelichtingen is vermeld dat de aanpassing van de infrastructuur nodig is vanwege bestaande problemen met de bereikbaarheid van het noordwesten van Eindhoven, waaronder het luchthavengebied en bedrijventerrein Westfields en Goederendistributiecentrum GDC Acht.
In de toelichtingen is daarover aangegeven dat beoogd is bestaande knelpunten in de infrastructuur op te lossen, mede gelet op de verwachte autonoom toenemende verkeersdruk in de toekomst.
Voorts is vermeld dat de aanpassing van de infrastructuur nodig is vanwege de in aangrenzende plannen voorziene Gebiedsontwikkeling Brainport Park dat voorziet in Brainport Industries Campus (BIC) en mede in die plannen voorziene maatregelen ter versterking van het Groene Raamwerk.
In de toelichtingen is daarover vermeld dat het Brainport Park één van de grote parken van Eindhoven wordt en zal worden ontwikkeld als een zogenoemd hoogwaardig landschap. Het is deel van nationaal park het Groene Woud. Ter plaatse zal, naast de ontwikkeling van de BIC voor met name hightech-bedrijven, het Groene Raamwerk worden versterkt door o.a. verbetering van het Natuur Netwerk Brabant en door het inrichten van de zogenoemde Groene corridor. In deze corridor komt een hoogwaardig groen landschap met fietsverbindingen, zoals de "slowlane" langs het Beatrixkanaal en de nieuw voor fietsverkeer in te richten Oirschotsedijk. De Groene corridor komt voort uit provinciaal ruimtelijk beleid, zoals "Landschappen met Allure", en past binnen gemeentelijk ruimtelijk beleid over groen en natuur, zoals de "Ontwikkelingsvisie Landelijk Strijp" en het "Groenbeleidsplan". Daarbij dragen de fietsverbindingen bij aan het voldoen aan de bereikbaarheidsopgave in dit deel van Eindhoven. Het voorliggende plan voorziet niet in deze gebiedsontwikkeling, maar sluit daarop aan en ondersteunt deze. Zo is het inrichten van de Oirschotsedijk voor fietsverkeer mogelijk, omdat de noodzaak om deze weg als autoweg te gebruiken gelet op de bereikbaarheid, is komen te vervallen door de aanpassingen in de infrastructuur die zijn voorzien in dit plan.
De Challengevariant is in een bestuursconvenant tussen, onder meer, het rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Eindhoven verankerd.
Mededelingen ter zitting
2. Ter zitting heeft de stichting toegelicht dat [partij] het beroepschrift van de stichting niet als mede-indiener heeft ondertekend, maar dit als steunbetuiging heeft bedoeld. Het beroep is dan ook enkel door de stichting ingediend.
Opbouw van de uitspraak
3. In deze uitspraak zullen eerst punten met betrekking tot de ontvankelijkheid en de procedure aan de orde komen. Vanaf rechtsoverweging 8. van deze uitspraak zullen de beroepschriften, voor het overige, afzonderlijk inhoudelijk worden besproken:
- [appellant sub 1], vanaf rechtsoverweging 9.;
- [appellant sub 2], vanaf rechtsoverweging 16.;
- [appellant sub 3] en anderen, vanaf rechtsoverweging 22.;
- [appellant sub 4], vanaf rechtsoverweging 28.;
- De stichting, vanaf rechtsoverweging 35.;
- [appellant sub 6] en anderen, vanaf rechtsoverweging 43.
Gelet op de leesbaarheid worden de drie vastgestelde plannen in de overwegingen als volgt afgekort:
- het plan vastgesteld door de raad van de gemeente Eindhoven is hierna: het plan Eindhoven;
- het plan vastgesteld door de raad van de gemeente Best is hierna: het plan Best;
- het plan vastgesteld door de raad van de gemeente Oirschot is hierna: het plan Oirschot.
Ontvankelijkheid
4. [appellant sub 2] heeft beroep ingesteld tegen de plannen Eindhoven, Oirschot en Best. Uit de stukken, waaronder de door [appellant sub 2] ingediende stukken en de "Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen" gezamenlijk opgesteld en behorende bij de vaststelling van de plannen, blijkt dat zij geen zienswijze over het ontwerpplan Best naar voren heeft gebracht.
Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep van [appellant sub 2] voor zover dit is ingediend tegen het plan Best, is niet-ontvankelijk. Het beroep is wel ontvankelijk voor zover het is ingediend tegen de plannen Eindhoven en Oirschot en zal vanaf rechtsoverweging 16 aan de orde komen.
5. De raden van de gemeenten Eindhoven en Oirschot betwisten de belanghebbendheid van de stichting en voeren daartoe aan dat zij geen algemeen belang behartigt en enkel is gericht op het procederen tegen deze plannen. Wellicht behartigt de stichting collectieve belangen van inwonenden van Oirschot die per auto over de Eindhovensedijk-Oirschotsedijk naar Eindhoven rijden, maar deze belangen zijn onvoldoende onderscheidend om rechtstreeks bij de besluiten betrokken te zijn, aldus de raden.
5.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb in samenhang gelezen met artikel 8:6 en artikel 2 van bijlage 2 kan een belanghebbende beroep instellen tegen een besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
5.2. Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
Met artikel 1:2, derde lid, van de Awb heeft de wetgever blijkens de totstandkomingsgeschiedenis (Kamerstukken II 1988/1989, 21 221, nr. 3, blz. 32-35) veilig willen stellen dat verenigingen of stichtingen als belanghebbende kunnen opkomen, mits een algemeen of collectief belang dat zij zich statutair ten doel stellen te behartigen en waarvoor zij zich daadwerkelijk inzetten, bij het besluit rechtstreeks is betrokken.
Het belang dat de stichting zich blijkens haar statuten ten doel stelt te behartigen is "de instandhouding te bevorderen van de historische verbinding tussen Oirschot en Eindhoven via de Eindhovensedijk-Oirschotsedijk voor autoverkeer en voorts al hetgeen in de ruimste zin met een en ander verband houdt, daartoe behoort en/of daartoe bevorderlijk kan zijn". Deze doelstelling is gericht op het behartigen van algemene belangen als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb. De territoriale begrenzing van de statutaire doelomschrijving, de verbinding tussen Oirschot en Eindhoven via de Eindhovensedijk-Oirschotsedijk, is gelegen in de plangebieden van de plannen Eindhoven en Oirschot.
Om haar statutaire doel te bereiken verricht de stichting naast het voeren van procedures ook andere feitelijke werkzaamheden. Zo geeft zij voorlichting door middel van sociale media, posters en pamfletten, en deelname aan een informatiemarkt, houdt zij lezingen en vergaderingen voor leden en niet-leden, organiseert handtekeningenacties en onderhoudt zij contacten met politieke partijen in de betreffende gemeenten in het algemeen en raadsleden in het bijzonder en de pers. Voor de stelling van de raden dat de feitelijke werkzaamheden alleen gericht zijn op het voorbereiden en voeren van procedures tegen de plannen, ziet de Afdeling dan ook geen grond.
Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de stichting, gezien haar statutaire doelstelling en haar feitelijke werkzaamheden, een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang in het bijzonder behartigt, zodat zij als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt. Het beroep ingesteld door de stichting is dan ook ontvankelijk en zal vanaf rechtsoverweging 35 aan de orde komen.
Procedure
6. [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] betogen dat de opmerkingen van de commissie voor de Mer met betrekking tot de oorspronkelijke MER niet in de aanvullende MER besproken hadden mogen worden, maar dat deze reparatie voorafgaand aan de voorbereiding van het plan had moeten gebeuren.
De Afdeling begrijpt dit betoog aldus, dat [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] vinden dat naar aanleiding van opmerkingen door bedoelde commissie de voorbereiding van de plannen Eindhoven en Best weer terug zou moeten vallen op een eerdere fase van de gevolgde procedure. Daargelaten dat [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] volstaan met een enkele stelling en niet nader onderbouwen waar zij in wet- en regelgeving aanknopingspunten zien voor dit standpunt, stelt de Afdeling het volgende vast betreffende de feitelijke procedure van deze plannen. Uit de stukken, waaronder de plantoelichting, blijkt dat naar aanleiding van de opmerkingen van bedoelde commissie vóórdat de ontwerpplannen Eindhoven en Best ter inzage zijn gelegd, aanvullende rapporten zijn opgesteld en een aanvullende MER is opgesteld. Deze stukken zijn aan de plannen ten grondslag gelegd en er is bezien of de plannen naar aanleiding daarvan moeten worden aangepast. Dit is niet noodzakelijk geacht. De aanvulling van de MER is tevens vóór de terinzagelegging van de ontwerpplannen opnieuw aan de commissie voorgelegd ter advisering; daarop is een positief advies gegeven.
Het betoog faalt.
7. De stichting betoogt dat er ten onrechte geen klankbordgroep in Oirschot is ingesteld over de voorziene afsluiting van de Beatrixbrug voor autoverkeer. Tevens is de communicatie over de plannen Eindhoven en Oirschot en de daarin opgenomen afsluiting tekort geschoten volgens de stichting.
7.1. De Afdeling stelt vast dat de plannen Eindhoven en Oirschot zijn voorbereid volgens de wettelijke procedure van afdeling 3.4 van de Awb. De raad van de betreffende gemeente is verplicht om de in die afdeling omschreven voorbereidingsprocedure te volgen. Indien de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling of die voorgeschreven voorbereidingsprocedure juist is gevolgd.
In dit geval is de Afdeling niet gebleken dat deze procedure niet juist is gevolgd. Het instellen van een klankbordgroep zoals de stichting dat bedoelt, maakt geen deel uit van de voorgeschreven voorbereidingsprocedure en kan dus ook niet in de beoordeling van die procedure worden betrokken.
Wat betreft de communicatie over het plan, heeft de stichting niet gesteld of onderbouwd dat de wettelijk verplichte communicatie over het plan in bijvoorbeeld de publicaties over de ter inzagelegging, onjuist of onvolledig is. Voor zover de stichting op andere vormen van communicatie over het plan doelt, is niet gesteld of gebleken dat dit de stichting heeft beperkt in haar mogelijkheden om binnen de wettelijke voorbereidingsprocedure tegen de plannen op te komen. Overigens hebben de raden van de gemeenten Eindhoven en Oirschot onweersproken gesteld dat voorlichtingsavonden en bijeenkomsten zijn gehouden.
Dit procedurele betoog van de stichting faalt.
Inhoudelijk
Toetsingskader
8. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellant sub 1]
9. [appellant sub 1] is eigenaar van het perceel kadastraal bekend Gemeente Strijp, sectie F, nr. 1427, gelegen aan de Jan Olieslagersweg ongenummerd in Eindhoven. Direct ten zuiden van het perceel ligt de Anthony Fokkerweg en direct ten noorden liggen de Spottersweg en Landard. Ten oosten van het perceel van [appellant sub 1] ligt een beboste strook die langs het Beatrixkanaal loopt. Het grootste deel van het perceel van [appellant sub 1] is bedoeld voor natuur en is bebost. Een deel van het perceel is bedoeld voor bedrijvigheid, het wordt omsloten door natuurgronden en is nog onbebouwd.
[appellant sub 1] richt zich tegen het plan Eindhoven, voor zover in dat plan op een deel van voornoemd perceel (hierna: de gronden) een weg, groen en natuur zijn voorzien. De weg moet de Anthony Fokkerweg verbinden met de Spottersweg en Landard. Hij is het niet eens met het voor de weg gekozen tracé over zijn gronden en wil dat de bestaande wegverharding ter plaatse wordt gevolgd. Ook in dat geval wordt, volgens hem, aan de in het plan genoemde eisen voor de nieuwe infrastructuur voldaan. Bovendien blijft er dan, volgens hem, een bruikbaar bedrijfsperceel buiten het plangebied over.
10. Voor zover [appellant sub 1] eerst betoogt dat de technische tekening van het wegprofiel en de onderlegger niet zijn vastgesteld en daardoor geen fundamenteel onderzoek is gedaan naar het tracé en de consequenties van de gemaakte keuze, stelt de Afdeling het volgende vast.
De voorziene weg kan worden aangelegd op het deel van de gronden van [appellant sub 1] waaraan de bestemming "Verkeer" is toegekend. Het betreft een strook aan de westzijde van zijn gronden. In de planregels is, voor zover van belang, vastgelegd dat op die gronden wegen, alsmede opstelstroken, in- en uitvoegstroken en op- en afritten, mogen worden gerealiseerd die bestaan uit maximaal 2x1 doorgaande rijstroken. Bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid en consequenties van de voorziene weg, is de raad van de gemeente Eindhoven uitgegaan van deze maximale mogelijkheden van het plan. De raad heeft daarbij gesteld dat de strook waaraan de bestemming "Verkeer" is toegekend niet zodanig veel breder is dan nodig voor het toegestane maximum aantal rijstroken, dat er een groot aantal verschillende invullingen van de weg mogelijk is op die strook. [appellant sub 1] heeft de weergegeven mogelijkheden van het plan noch de beoordeling daarvan door de raad bestreden. Het betoog van [appellant sub 1] is er, zo is ter zitting toegelicht, vooral op gericht om al bij dít plan duidelijkheid te krijgen over de exacte invulling van deze bestemming, mede om het voorgestelde alternatief daarop te kunnen afstemmen. Nu niet is gesteld, noch is gebleken dat onduidelijk is wat er op bedoelde strook wordt toegestaan, heeft de raad enkel in deze wens geen aanleiding hoeven zien om een meer gedetailleerde bestemming op te nemen dan hij heeft gedaan.
Gelet op dit alles, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het standpunt dat onderzoek naar de in het plan voorziene weg over de gronden van [appellant sub 1] en de gevolgen daarvan onjuist of gebrekkig is.
Het betoog faalt.
11. [appellant sub 1] voert voorts aan dat de keuze voor het tracé onvoldoende is onderbouwd en stelt als alternatief voor de bestaande wegverharding te volgen. Hij betoogt eerst dat niet aannemelijk is gemaakt dat het gekozen tracé bomen spaart die op grond van gemeentelijk bomenbeleid of de gemeentelijke bomenverordening waardevol zijn. [appellant sub 1] betoogt voorts dat de raad ten onrechte stelt dat met het gekozen tracé zoveel mogelijk van het Natuur Netwerk Brabant (hierna: NNB) wordt gespaard. Hij stelt dat bij het volgen van de bestaande wegverharding het NNB evenveel, zo niet meer, wordt ontzien. Daarbij heeft de raad niet aannemelijk gemaakt dat de te realiseren strook NNB langs het Beatrixkanaal nodig is, dan wel dat realisatie van een dergelijke strook niet eveneens mogelijk is als de bestaande wegverharding wordt gevolgd.
11.1. De raad van de gemeente Eindhoven stelt zich op het standpunt dat het gekozen tracé voor de voorziene weg over de gronden van [appellant sub 1] de voorkeur heeft boven het voorgestelde alternatief. De raad betoogt daartoe dat het tracé grotendeels is bepaald door de natuurwaarden en bomen in het gebied. Een groot deel van het perceel ligt binnen het NNB; slechts twee vlakken die op een hoek met elkaar in verbinding staan maken daar geen deel van uit. Het gekozen tracé is zo veel mogelijk in die vlakken en buiten de NNB geprojecteerd, waarmee de natuurwaarden zo veel mogelijk worden gespaard. Bij het door [appellant sub 1] voorgestelde alternatief dat slechts door één van bedoelde vlakken loopt, moet ongeveer 2000 m² meer NNB worden verwijderd. Dit vindt de raad niet wenselijk.
De raad stelt voorts dat op de natuurgronden binnen het perceel van [appellant sub 1] en aansluitend daaraan langs het Beatrixkanaal in compensatie van de NNB wordt voorzien. Dit kanaal is een ecologische verbindingszone en moet een robuuster karakter krijgen door de NNB langs het kanaal te verbreden en versterken. Dit is onvoldoende haalbaar bij het door [appellant sub 1] voorgestelde alternatief, aldus de raad.
Wat betreft de bomen stelt de raad dat het met name gaat om twee rijen amerikaanse eiken die buiten het NNB liggen en als behoudenswaardig zijn aangemerkt. Deze bomen staan te dichtbij de bestaande wegverharding om deze te kunnen sparen. Bij het gekozen tracé kunnen deze wel gespaard worden. De raad wijst er tevens op dat de bestaande wegverharding niet breed genoeg is voor de voorziene weg en, bij verbreding, tot verder verlies zou leiden.
11.2. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
De Afdeling stelt eerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat een groot deel van de gronden van [appellant sub 1] is gelegen binnen het NNB en dat hiermee rekening gehouden dient te worden bij het plan. Dat als uitgangspunt is gekozen het NNB zoveel mogelijk te ontzien bij de keuze voor het tracé en dat het gekozen tracé dit ook doet, wordt door [appellant sub 1] evenmin bestreden. Partijen verschillen wel van mening over de gevolgen voor het NNB van het voorgestelde alternatief en de conclusie die de raad aan deze gevolgen heeft verbonden. Uit de stukken blijkt en ter zitting is door [appellant sub 1] bevestigd dat het voorgestelde alternatief voor een aanmerkelijk groter deel van de weglengte door het NNB loopt. [appellant sub 1] heeft ter zitting gesteld dat door de aansluiting van de voorziene weg op Landard-Spottersweg smaller te projecteren dan in het gekozen tracé is gebeurd, NNB wordt gespaard. Dit is volgens [appellant sub 1] niet in de afweging betrokken. Daargelaten dat niet met gegevens is onderbouwd dat dit tot een zodanige afname in aantasting van de NNB zou leiden dat de raad hieraan in zijn beoordeling van het alternatief zwaarder gewicht had moeten toekennen, is deze stelling door de raad ter zitting bestreden. Daartoe heeft de raad gesteld dat in dat geval geen veilige aansluiting kan worden gerealiseerd. Dit is door [appellant sub 1] niet weerlegd. Evenmin heeft hij weersproken dat de bestaande verharding, om als beoogde aansluitingsweg te kunnen functioneren, nog moet worden verbreed. De Afdeling ziet dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de gevolgen van het alternatief voor het NNB door de raad onjuist zijn bezien en beoordeeld.
Wat betreft de compensatie langs het Beatrixkanaal, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre onvoldoende is onderbouwd. Daartoe wijst de Afdeling erop dat deze keuze in het plan, in de plantoelichting en de daaraan ten grondslag gelegde natuurtoets, en het in het bij de planregels behorende compensatieplan is besproken. Voorts heeft [appellant sub 1] niet onderbouwd dat deze compensatie eveneens kan worden verwezenlijkt als de bestaande wegverharding wordt gevolgd.
De Afdeling is van oordeel dat de raad van de gemeente Eindhoven reeds op grond van het bovenstaande in redelijkheid niet voor het door [appellant sub 1] voorgestelde alternatief heeft hoeven kiezen bij de vaststelling van het plan. Het door [appellant sub 1] gestelde met betrekking tot de bomen, behoeft daarom geen bespreking. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad mogelijke alternatieven voor de nieuwe randweg onvoldoende heeft betrokken bij de vaststelling van het plan. Het betoog van [appellant sub 1] faalt.
12. Ten slotte vreest [appellant sub 1] dat het plan voor hem onredelijk belastend is, omdat door het plan op zijn gronden buiten het plangebied maar een klein bouwvlak met de bestemming "Bedrijf -4" overblijft. Hij betwijfelt of dit goed kan worden benut en stelt voor de bestemming "Groen" te verplaatsen zodat een groter bouwvlak resteert.
12.1. In het plan is aan een strook grond die direct aan de linkerzijde van de voorziene weg loopt de bestemming "Groen" toegekend. Deze strook sluit aan de noordzijde aan op bestaande natuur. Het betoog van [appellant sub 1] strekt ertoe dat deze strook geen deel meer uitmaakt van het plangebied, zodat een groter deel van zijn bedrijfsperceel buiten het plangebied resteert.
Uit de stukken, waaronder de plantoelichting en de "Nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen", blijkt dat voornoemde groenstrook noodzakelijk is vanwege natuurwaarden en om de voorziene weg landschappelijk verder in te passen. De raad van de gemeente Eindhoven heeft aan deze belangen zwaarder gewicht toegekend dan aan de belangen van [appellant sub 1] bij het behouden van een groter bedrijfsperceel. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad dit niet in redelijkheid heeft kunnen doen. Daarbij heeft de raad van belang kunnen achten dat [appellant sub 1] buiten het plangebied een bedrijfsperceel behoudt van ongeveer 7100 m², waarvan een groot deel kan worden bebouwd. De Afdeling ziet geen grond om te twijfelen aan de stelling van de raad dat de genoemde oppervlakte groot genoeg is om daarop nog bedrijfsactiviteiten te kunnen uitvoeren en bebouwing te kunnen oprichten. Daartoe is onder meer van belang dat de raad, concreet geïllustreerd met een aantal kaartjes, heeft gesteld dat op het perceel een aantal invullingen met bedrijfsbebouwing mogelijk is van voldoende omvang. [appellant sub 1] heeft niet, met gegevens onderbouwd, aannemelijk gemaakt dat dit niet het geval is.
Het betoog faalt.
13. Voor zover [appellant sub 1] voor het overige verzoekt de inhoud van de zienswijze als herhaald en ingelast in het beroepschrift te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in de bij het bestreden besluit behorende "Nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen" is ingegaan op de zienswijzen. [appellant sub 1] heeft in zijn beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in bedoelde nota onjuist zou zijn.
14. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep van [appellant sub 2]
16. [appellant sub 2] exploiteert een varkenshouderij gelegen aan de [locatie 1], te Oirschot. De belangrijkste gebruikte route voor de aan- en afvoer ten behoeve van het bedrijf, is de route via de Eindhovensedijk-Oirschotsedijk. Het gaat per dag om ongeveer 28 transportbewegingen van en naar het bedrijf.
[appellant sub 2] richt zich in beroep tegen het plan vastgesteld door de raad van de gemeente Eindhoven en het plan vastgesteld door de raad van de gemeente Oirschot, voor zover daarmee de infrastructuur in de omgeving van het bedrijf wordt gewijzigd. [appellant sub 2] richt zich betreffende het eerstgenoemde plan specifiek tegen het toekennen van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - 3" aan de bestaande brug op de Oirschotsedijk over het Beatrixkanaal waardoor daar enkel in een fietsverbinding is voorzien. Betreffende het tweede plan richt zij zich specifiek tegen de voorziene ontsluiting van de Eindhovensedijk/Oirschotsedijk naar de snelweg via de weg Erica.
17. Voor zover [appellant sub 2] aanvoert dat haar zienswijze onvolledig is beantwoord omdat niet is ingegaan op de vraag over de toegankelijkheid van de weg Erica, merkt de Afdeling het volgende op.
In de door de gemeenteraden gezamenlijk opgestelde "Nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen", vanaf pagina 52, is de zienswijze van [appellant sub 2] besproken. Daarbij is ingegaan op het door haar gestelde over het omrijden via de weg Erica en de toegankelijkheid van die weg. [appellant sub 2] heeft niet onderbouwd waarom de weerlegging van de zienswijze op dit punt onvoldoende zou zijn. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het standpunt dat de zienswijze niet of onvolledig is beantwoord.
Het betoog faalt.
18. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] dat onduidelijk is of de in artikellid 5.4 van de planregels voorgeschreven maatregelen zullen worden getroffen, stelt de raad van de gemeente Oirschot dat de bespreking van dit betoog afstuit op het zogenoemde relativiteitsbeginsel, zoals opgenomen in artikel 8:69a van de Awb. De in dit artikel voorgeschreven maatregelen zijn namelijk alleen opgenomen vanuit een oogpunt van natuurwaarden, aldus de raad.
18.1. In artikel 8:69a van de Awb is het volgende bepaald: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
18.2. De Afdeling stelt vast dat de maatregelen waarop het betoog van [appellant sub 2] ziet, strekken tot de bescherming en verbetering van natuurwaarden, al dan niet als onderdeel van de NNB, door onder meer natuurcompensatie en ecologische maatregelen als het aanleggen van faunapassages. Zij strekken niet tot de bescherming van het belang van [appellant sub 2] bij behoud van de, huidige, bereikbaarheid van het bedrijf. Het betoog kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het plan.
De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van het betoog.
19. [appellant sub 2] is het niet eens met het plan Eindhoven voor zover daarin het gebruik van de bestaande brug op de Oirschotsedijk over het Beatrixkanaal, door de toekennen van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - 3", wordt beperkt tot gebruik voor fietsverkeer. Daartoe voert zij aan dat de noodzaak voor deze verkeersmaatregel ontbreekt. Voorts is, volgens [appellant sub 2], onvoldoende meegewogen dat er bij haar bedrijf onveilige situaties zullen ontstaan door het inrichten van de Groene corridor en bedoelde brug voor fietsverkeer. Zij wijst met name op de menging van fietsverkeer en landbouw- en vrachtwagenverkeer. Ook is onvoldoende meegewogen dat er nadelige gevolgen zijn voor het bedrijf, omdat het omrijden tijd en geld kost. Ten slotte stelt [appellant sub 2] dat, gelet op de bereikbaarheid, in het plan ten onrechte geen verplichting is opgenomen dat de Oirschotsedijk pas voor autoverkeer wordt afgesloten als de Challengevariant is aangelegd.
19.1. De raad van de gemeente Eindhoven stelt zich op het standpunt dat er geen verkeersonveilige situaties door het plan zullen ontstaan, omdat fietsverkeer in de nieuwe situatie juist een aparte route krijgt. Het auto- en landbouwverkeer wordt afgewikkeld via andere routes waardoor niet of nauwelijks sprake zal zijn van vermenging.
Voorts wijst de raad er op dat er verschillende alternatieve routes zijn om het bedrijf te bereiken; zowel voor vrachtverkeer vanaf de snelwegen als voor privéverkeer. Ten opzichte van de huidige route via de Eindhovensedijk- Oirschotsedijk is er op deze routes slechts een zeer beperkte toename in aanrijtijd.
De raad vindt, ten slotte, een voorwaardelijke verplichting niet nodig voor aanvaardbaarheid van het plan. Daarbij wijst de raad erop dat hij de uitvoering van het plan zelf in zijn macht heeft.
19.2. De Afdeling stelt vast dat door het toekennen van bedoelde aanduiding ter plaatse van voornoemde brug over het Beatrixkanaal uitsluitend gebruik als fietsbrug mogelijk wordt gemaakt. Het gevolg hiervan is onder meer dat het niet langer mogelijk om vanuit Oirschot via de Eindhovensedijk en de Oirschotsedijk met de auto naar Eindhoven te rijden.
Wat betreft het gestelde omtrent de noodzaak van de verkeersmaatregelen, verwijst de Afdeling eerst naar hetgeen in 1. is weergegeven over de in de plantoelichting opgenomen passages over de aanleiding voor en noodzaak van het geheel van de in het plan voorziene aanpassingen aan de infrastructuur. De in de plantoelichting vermelde redenen, zoals de bestaande problemen in de bereikbaarheid van Eindhoven en de versterking van het Groene Raamwerk, zijn door [appellant sub 2] niet onderbouwd weerlegd. De enkele stelling dat de huidige situatie op de Eindhovensedijk-Oirschotsedijk voldoet, is daartoe onvoldoende. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de betreffende raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het geheel van de in het plan voorziene infrastructurele aanpassingen noodzakelijk is.
De Afdeling ziet voorts geen grond voor de enkele stelling van [appellant sub 2] dat de verkeersveiligheid in het geding is. Daartoe is van belang dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten gevolge van het beperken van het gebruik van de brug over het Beatrixkanaal, het fietsverkeer ter hoogte van haar bedrijf zo’n 4 km verderop zodanig zal toenemen en de verkeersveiligheid daar zodanig zal afnemen, dat de raad hieraan doorslaggevend belang had moeten toekennen.
Voor zover [appellant sub 2] stelt dat de voor haar bedrijf nadelige gevolgen van het plan onvoldoende zijn meegewogen, is de Afdeling uit onder meer de plantoelichting en de "Nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen" gebleken dat gevolgen door het wijzigen van de verkeerskundige situatie en aanrijtijden bij de voorbereiding en vaststelling van het plan zijn betrokken. Er is onder meer bezien via welke routes onder meer [appellant sub 2] bereikbaar is en blijft, en er is berekend wat de aanrijtijden in de nieuwe situatie zullen zijn. Hieruit blijkt dat er verschillende routes mogelijk zijn, onder meer doordat het plan in een nieuwe ontsluitingsroute via de weg Erica voorziet, en de aanrijtijden zeer beperkt zullen toenemen. Dit is door [appellant sub 2] niet onderbouwd weerlegd. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad van de gemeente Eindhoven de belangen bij de realisatie van het plan niet zwaarwegender heeft kunnen achten dan de belangen van [appellant sub 2] met betrekking tot de bereikbaarheid van haar bedrijf.
Wat betreft het gestelde omtrent het opnemen van een verplichting in het plan betreffende "het afsluiten van de Oirschotsedijk voor autoverkeer", stelt de Afdeling vast dat dit niet het plan zelf maar de uitvoering daarvan betreft. Dit maakt geen deel uit van het geschil en zal daarom buiten bespreking blijven.
De betogen falen.
20. Het beroep van [appellant sub 2] tegen de plannen Eindhoven en Oirschot, is ongegrond.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep van [appellant sub 3] en anderen voor het overige
22. [appellant sub 3] en anderen hebben de agrarische gronden, het perceel kadastraal bekend gemeente Best, sectie C 1331, en de percelen kadastraal bekend gemeente Woensel, A 4178 en A 2455, gezamenlijk in eigendom. Over het noordelijke deel van het laatstgenoemde perceel is in het plan Eindhoven een weg voorzien. Deze weg loopt ten noorden van de overige gronden en sluit aan op een aan te leggen brug over het Beatrixkanaal in het plan Best. In de nabijheid van de gronden van [appellant sub 3] en anderen is in het plan Eindhoven voorts een gronddepot voorzien.
[appellant sub 3] en anderen richten zich tegen het plan Eindhoven en het plan Best, voor zover deze plannen de aan te leggen weg over en in de nabijheid van hun gronden betreffen. Ook richten zij zich tegen het plan Eindhoven voor zover dit het gronddepot betreft.
23. [appellant sub 3] en anderen voeren wat betreft de aan te leggen weg aan dat er nog geen volledige belangenafweging kan worden gemaakt, omdat het plan BIC met mogelijk andere rechten voor hun gronden nog moet worden vastgesteld. Omdat in het plan en de daarbij gemaakte belangenafweging ervan wordt uitgegaan dat hun gronden agrarisch zijn, is het plan zeer nadelig voor [appellant sub 3] en anderen. Daarbij vinden zij onduidelijk hoe hun belangen zijn afgewogen. Ook betwijfelen zij de financiële haalbaarheid van het plan, omdat het toekomstige gebruik van de gronden, na realisatie van de BIC, nog niet vaststaat. Ten slotte ontstaat er volgens [appellant sub 3] en anderen een rechtsonzekere situatie doordat nu éérst de infrastructuur mede ter ontsluiting van de BIC wordt vastgelegd, terwijl de BIC zélf nog niet volledig planologisch is vastgelegd. Hierdoor staat niet vast dat de infrastructuur goed is en bestaat het risico dat reparatie achteraf, met eventueel nadelige gevolgen voor hen, nodig is.
23.1. Bij deze beroepsgronden gaan [appellant sub 3] en anderen er van uit dat bij het vaststellen van dit plan rekening had moeten worden gehouden met een mogelijke ontwikkeling van de fase van de BIC waarbij hun gronden kunnen worden betrokken. De ontwikkeling van de BIC maakt, zoals is weergegeven in 1., deel uit van de gebiedsontwikkeling Brainport Park waarin ook het groene landschap wordt ontwikkeld waarin de bedrijven op de BIC moeten komen. De BIC is daarbij, vanuit een oogpunt van zuinig ruimtegebruik, een vraaggestuurde ontwikkeling. Thans is alleen fase I van BIC, gelegen ten zuiden van de Oirschotsedijk, planologisch vastgelegd. De gronden van [appellant sub 3] en anderen kunnen worden betrokken in fase III, waarvoor pas een planprocedure zal worden doorlopen ná de ontwikkeling van fase II die naar verwachting vanaf 2020 zal plaatsvinden. Gelet hierop is de ontwikkeling van fase III van de BIC ten tijde van de vaststelling van de plannen Eindhoven en Best een onzekere, toekomstige gebeurtenis. De raden van de gemeenten Eindhoven en Best hebben in hun belangenafweging en bij de beoordeling van de financiële haalbaarheid dan ook, anders dan betoogd door [appellant sub 3] en anderen, kunnen uitgaan van de bestaande agrarische bestemming van de gronden van [appellant sub 3] en anderen.
Voorts volgt de Afdeling [appellant sub 3] en anderen niet in hun betoog betreffende de rechtsonzekerheid. Daartoe is van belang dat met deze plannen de infrastructuur, die met name is bedoeld om bestaande knelpunten in de infrastructuur op te lossen, ter plaatse planologisch is vastgelegd. [appellant sub 3] en anderen hebben niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat deze plannen op zichzelf rechtsonzeker zijn. De enkele omstandigheid dat in de toekomst eventueel tot ontwikkeling van fase III van de BIC kan worden overgegaan, maakt niet dat aan de rechtszekerheid van de plannen die thans ter beoordeling voorliggen moet worden getwijfeld. Overigens zal bij deze eventuele toekomstige ontwikkeling rekening moeten worden gehouden met de bestaande planologische regimes, waaronder de thans voorliggende plannen.
De betogen van [appellant sub 3] en anderen betreffende de aan te leggen weg falen.
24. Voorts betogen [appellant sub 3] en anderen dat de raad van de gemeente Eindhoven het besluit tot vaststelling van het plan onvoldoende heeft gemotiveerd voor zover op de gronden ten zuiden van hun gronden een gronddepot is voorzien. De enkele omstandigheid dat het gronddepot al langer feitelijk in gebruik is, is volgens hen onvoldoende om te kunnen aannemen dat [appellant sub 3] en anderen geen nadelige gevolgen van het gebruik zullen ondervinden.
24.1. De raad van de gemeente Eindhoven heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant sub 3] en anderen geen onaanvaardbare nadelige gevolgen zullen ondervinden door het voorziene tijdelijke gronddepot. Dit depot is, volgens de raad, namelijk geen onaanvaardbare belemmering voor het gebruik van het agrarisch perceel met kadastraal nummer A 2455. Het gronddepot is, met een tijdelijke vergunning, al sinds 2008 feitelijk in gebruik en het is de bedoeling dat het bestaande gebruik in de bestaande omvang tijdelijk wordt voortgezet. Het gebruik wordt daarom door de toegekende bestemming voor de duur van 5 jaar planologisch ingepast. Het gronddepot is al landschappelijk ingepast en wordt door een groene grondwal afgeschermd van het perceel A 2455. Door deze grondwal worden, volgens de raad, feitelijke gevolgen zoals stuifzand voorkomen.
24.2. De Afdeling stelt vast dat aan gronden ten zuiden van voornoemd agrarisch perceel de bestemming "Agrarisch - Gronddepot voorlopig" is toegekend. Op grond van artikel 3, lid 3.1. gelezen in samenhang met lid 3.3, van de planregels mogen deze gronden gedurende maximaal 5 jaar voor een gronddepot worden gebruikt. Na het verstrijken van deze termijn krijgen de gronden - weer - een agrarische bestemming. Het betoog van [appellant sub 3] en anderen betreft dus enkel het gebruik dat met dit plan voor een termijn van maximaal 5 jaar mogelijk wordt gemaakt.
De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad van de gemeente Eindhoven het besluit voor zover dit het voorlopige gronddepot betreft, onvoldoende heeft gemotiveerd. Zoals weergegeven in 24.1 heeft de raad niet volstaan met te wijzen op het feitelijk gebruik als gronddepot. Voor zover [appellant sub 3] en anderen ter zitting hebben aangegeven met name te vrezen voor een intensiever gebruik van het gronddepot en eventuele gevolgen daarvan, heeft de raad erop gewezen dat het gronddepot van de gemeente is en door de gemeente wordt gebruikt. Eventuele te treffen feitelijke maatregelen om bijvoorbeeld stuifzand te voorkomen bij een intensiever gebruik, daargelaten dat dit niet is voorzien, liggen dus in de macht van het gemeentebestuur.
In hetgeen [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad van de gemeente Eindhoven niet heeft kunnen voorzien in het gebruik van bedoelde gronden als gronddepot voor een periode van maximaal 5 jaar. Het betoog faalt.
25. Voor zover [appellant sub 3] en anderen voor het overige verzoeken de inhoud van de zienswijze als herhaald en ingelast in het beroepschrift te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in de bij het bestreden besluit behorende "Nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen" is ingegaan op de zienswijzen. [appellant sub 3] en anderen hebben in hun beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in bedoelde nota onjuist zou zijn.
26. Het beroep van [appellant sub 3] en anderen tegen de plannen Eindhoven en Best, is ongegrond.
27. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep van [appellant sub 4] voor het overige
28. [appellant sub 4] is eigenaar van de gronden aan de [locatie 2], te Eindhoven, en exploiteert daar een hoveniers- en groenvoorzieningsbedrijf. Ter plaatse is ook de bedrijfswoning gelegen. Deze gronden maken deel uit van het bedrijventerrein GDC Acht. Over een deel van dit bedrijventerrein dat thans nog braak ligt is in het plan vastgesteld door de raad van de gemeente Eindhoven een weg voorzien die de rotonde op de Mispelhoefstraat, via een onderdoorgang en de weg Erica, op de snelweg zal ontsluiten.
[appellant sub 4] richt zich tegen het plan Eindhoven voor zover daarin een weg aan de achterzijde van zijn gronden is voorzien. Hij richt zich eveneens tegen de groenstrook die in het plan tussen zijn gronden en de voorziene weg en ten oosten van zijn gronden, is voorzien.
29. Voor zover [appellant sub 4] betoogt dat het onacceptabel is dat zijn gronden door de voorziene weg en de rondom zijn gronden voorziene groenstrook geïsoleerd komen te liggen van de rest van het bedrijventerrein en hij vreest dat, door deze geïsoleerde ligging, zijn gronden op termijn ook als groenstrook zullen worden bestemd, overweegt de Afdeling het volgende.
De gronden van [appellant sub 4] maken geen deel uit van het plangebied. Het plan voorziet dan ook niet in het, eventueel toekomstig, wijzigen van de bestemming van de gronden van [appellant sub 4] als groenstrook.
Het betoog faalt dan ook.
Overigens heeft de raad van de gemeente Eindhoven ter zitting aangegeven dat een dergelijke bestemmingswijziging niet voor de hand ligt, gelet op de aanwezige legale bedrijfsactiviteiten en omdat de gronden van [appellant sub 4], anders dan aangrenzende braakliggende gronden, niet noodzakelijk zijn voor de landschappelijke inpassing van de voorziene weg.
30. Het akoestisch onderzoek dat aan het plan ten grondslag is gelegd, is volgens [appellant sub 4] onjuist en onvolledig. Daartoe voert hij aan dat omdat de cumulatie van geluid op de gevel van zijn woning niet is berekend, niet kan worden vastgesteld of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De verwijzing in dit kader van de raad van de gemeente Eindhoven, naar de uitspraak van de Afdeling van 29 september 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN8586, is volgens hem niet juist.
30.1. In het kader van dit plan is onderzoek uitgevoerd naar de akoestische gevolgen van de verwezenlijking van de aanpassingen aan de infrastructuur die onder meer in het plan Eindhoven zijn voorzien. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek bestemmingsplan weginfrastructuur Eindhoven noordwest", van 20 mei 2016, en de "Oplegnotitie akoestisch onderzoek", van 27 september 2016, beide van AnteaGroup. Uit deze onderzoeken blijkt dat de geluidbelasting ter plaatse van [locatie 2], de gronden van [appellant sub 4], 45 dB bedraagt. Omdat geen sprake is van de overschrijding van de voorkeurswaarde van 48 dB, die door de raad analoog aan de Wet geluidhinder wordt gebruikt, is volgens de raad geen sprake van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat op die gronden.
30.2. In de jurisprudentie van de Afdeling, waaronder voornoemde uitspraak, is voorop gesteld dat in zijn algemeenheid aangenomen moet worden dat cumulatieve geluidsbelasting ruimtelijke relevantie niet kan worden ontzegd. Gelet daarop dient bij de vraag of een plan zich verdraagt met een goede ruimtelijke ordening in beginsel nagegaan te worden of en in hoeverre het woon- en leefklimaat door cumulatieve geluidhinder vanwege geluideffecten in de omgeving kan worden beïnvloed.
Anders dan [appellant sub 4] betoogt, blijkt uit de stukken, waaronder de "Nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen", dat de cumulatieve geluidhinder door de raad van de gemeente Eindhoven is bezien. De raad heeft geen aanleiding gezien om een volledige cumulatieberekening te laten maken, omdat de geluidsbelasting van andere bestaande factoren, waaronder de snelweg A2/N2 op korte afstand ten westen van de gronden van [appellant sub 4], met ongeveer 60 dB vele malen hoger is dan de geluidsbelasting van 45 dB van de in het plan voorziene infrastructuur. De raad heeft zich op grond daarvan op het standpunt gesteld dat bestaande factoren maatgevend zijn bij het cumulatieve effect. Hij acht het daardoor niet aannemelijk dat het woon- en leefklimaat zodanig zal worden beïnvloed vanwege cumulatieve geluidhinder vanwege geluideffecten in de omgeving ten gevolge van het verwezenlijken van het plan, dat dit plan zich in zoverre niet verdraagt met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich op grond van het bovenstaande op dit standpunt heeft kunnen stellen en geen verdergaande berekening heeft hoeven (laten) maken. Overigens heeft de raad voorafgaand aan de zitting alsnog een berekening van de cumulatieve geluidhinder laten opstellen; de resultaten daarvan bevestigen het door de raad ingenomen standpunt met betrekking tot het woon- en leefklimaat.
Het betoog faalt.
31. Voor zover [appellant sub 4] betoogt dat binnen de bestemming "Groen", toegekend aan de gronden direct ten oosten van zijn gronden ten onrechte bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn opgenomen die de waterhuishouding kunnen beïnvloeden omdat deze gevolgen kunnen hebben voor zijn bedrijf, is het volgende van belang.
Bedoelde gronden ingericht als groenstrook, zijn van beperkte omvang en grenzen, behalve aan de westzijde, volledig aan bestaande dan wel voorziene wegen. De aan deze gronden toegekende bestemming maakt gebruik als groenvoorziening, bermen en beplanting, behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijk, cultuurhistorische, ecologische en natuurwaarden, kunstobjecten en water en waterhuishoudkundige voorzieningen (o.a. waterlopen, waterpartijen en waterberging) mogelijk. De raad van de gemeente Eindhoven heeft toegelicht dat het gaat om een groenstrook die is bedoeld voor de landschappelijke inpassing van de voorziene weg. Ook zal direct naast de weg binnen de strook regenwater vanaf die weg worden opgevangen. Gelet hierop, en omdat de bouwmogelijkheden beperkt zijn tot o.m. nutsvoorzieningen en erfafscheidingen van zeer beperkte omvang, is er volgens de raad van invloed op de grondwaterstand geen sprake. Gelet op de ligging en omvang van de gronden en de met het plan mogelijk gemaakte gebruiks- en bouwmogelijkheden, acht de Afdeling dit standpunt aannemelijk. [appellant sub 4] heeft niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat desondanks zijn bedrijfsactiviteiten zouden kunnen worden beïnvloed en dat deze beïnvloeding zodanig nadelig voor de bedrijfsactiviteiten zou zijn dat de raad hieraan in zijn belangenafweging zwaarder gewicht had moeten toekennen.
Gelet hierop faalt het betoog.
32. Voor zover [appellant sub 4] voor het overige verzoekt de inhoud van de zienswijze als herhaald en ingelast in het beroepschrift te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in de bij het bestreden besluit behorende "Nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen" is ingegaan op de zienswijzen. [appellant sub 4] heeft in zijn beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in bedoelde nota onjuist zou zijn.
33. Het beroep van [appellant sub 4] tegen het plan Eindhoven is ongegrond.
34. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep van de stichting voor het overige
35. De stichting heeft zich tot doel gesteld de instandhouding te bevorderen van de historische verbinding tussen Oirschot en Eindhoven via de Eindhovensedijk-Oirschotsedijk.
De stichting richt zich tegen de plannen Oirschot en Eindhoven voor zover daarin door het toekennen van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - 3" is voorzien in enkel een fietsverbinding op een deel van de Eindhovensedijk-Oirschotsedijk. Deze weg is daardoor vanuit Oirschot in de richting Eindhoven niet meer bruikbaar als directe route voor autoverkeer.
36. Voor zover de stichting zich richt tegen het plan Oirschot stelt de Afdeling het volgende vast. Hoewel in de verbeelding behorende bij het plan ter hoogte van voornoemde weg de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - 3" is weergegeven, is in de planregels van het plan Oirschot geen definitie van deze aanduiding opgenomen, noch komt deze aanduiding anderszins in deze planregels terug. Wat deze aanduiding in dit plan betekent en welke regels daaraan in het plan zijn verbonden, is dan ook onduidelijk. Ook anderszins niet buiten twijfel worden gesteld wat de definitie is van deze aanduiding. Gelet hierop komt aan deze aanduiding in de verbeelding van het plan Oirschot geen juridisch bindende betekenis toe.
De planregeling zoals die in bedoeld plan voor deze gronden is opgenomen, sluit gebruik van bedoelde weg op het grondgebied van de gemeente Oirschot voor autoverkeer niet uit. Het beroep van de stichting tegen het plan Oirschot, voor zover daarin door het toekennen van bedoelde aanduiding enkel in een fietsverbinding wordt voorzien, mist dan ook feitelijke grondslag.
Het beroep, voor zover gericht tegen het plan Oirschot, is derhalve ongegrond.
36.1. Voor zover de stichting betreffende het plan Eindhoven aanvoert dat onvoldoende is gemotiveerd waarom het afsluiten van de Oirschotsedijk voor autoverkeer door het voorzien in een fietsbrug nodig is, verwijst de Afdeling eerst naar hetgeen onder 1. is weergegeven over de in de plantoelichting opgenomen passages over de aanleiding voor en noodzaak van het geheel van de in het plan voorziene aanpassingen. De in de plantoelichting vermelde redenen, zoals de bestaande problemen in de bereikbaarheid van Eindhoven en de versterking van het Groene Raamwerk, zijn door de stichting niet onderbouwd weerlegd. De enkele stelling dat de koopkrachtimpuls niet is onderbouwd is daartoe onvoldoende nu dit geen dragend argument is voor het plan, en de fietsbrug in het bijzonder. Ook de enkele verwijzing naar andere bedrijventerreinen in de omgeving is daartoe onvoldoende. Overigens heeft de raad van de gemeente Eindhoven bestaande en geplande bedrijventerreinen in de voorbereiding van het plan, en de overwegingen omtrent de aanleiding voor en noodzaak van de in het plan voorziene aanpassingen, betrokken. De stichting heeft het gestelde daaromtrent niet bestreden.
De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de desbetreffende raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het geheel van de in het plan voorziene aanpassingen, waaronder de bestreden aanduiding, noodzakelijk is.
Het betoog faalt.
37. Voorts heeft de raad van de gemeente Eindhoven zich, volgens de stichting, ten onrechte op het standpunt gesteld dat er voldoende alternatieve routes voor de route via de Eindhovensedijk-Oirschotsedijk beschikbaar zijn voor inwoners van Oirschot die per auto naar Eindhoven willen. Daartoe voert de stichting aan dat de verwachte rijtijden via alternatieve routes niet door deskundigen zijn onderzocht. Ook is, volgens haar, de route naar Eindhoven over de in het plan voorziene infrastructuur geen volwaardig alternatief, omdat daarin geen aandacht is voor de grotere verkeersintensiteit op die route. Ten slotte heeft de raad het door de stichting aangedragen alternatief voor de fietsverbinding, dat bestaat uit een alternatieve inrichting van de Eindhovensedijk-Oirschotsedijk voor zover van belang, onvoldoende besproken.
37.1. Uit de stukken, waaronder de plantoelichting en de "Nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen", blijkt dat verschillende alternatieve routes vanuit Oirschot naar Eindhoven zijn bezien, waarbij ook routes zijn betrokken die ontstaan door verwezenlijking van de in het plan voorziene infrastructuur. Dit betreft zowel routes via de snelweg als routes waarbij de snelweg zo veel mogelijk wordt vermeden. Voor deze routes is er van uitgegaan dat de aanrijtijden na verwezenlijking van de in het plan voorziene infrastructuur zullen veranderen en is bezien wat de aanrijtijden in de nieuwe situatie zullen zijn. De raad van de gemeente Eindhoven stelt dat de aanrijtijden in het algemeen slechts beperkt, met een aantal minuten, zullen toenemen; de exacte aanrijtijden verschillen per route. De raad heeft zich op grond hiervan op het standpunt gesteld dat er voldoende alternatieve routes aanwezig zijn om van Oirschot naar Eindhoven te rijden. Hij heeft daarom de belangen bij realisatie van de voorziene infrastructuur zwaarder geacht dan de belangen bij het instandhouden van de huidige infrastructuur, waaronder het openhouden van de volledige Eindhovensedijk-Oirschotsedijk voor autoverkeer.
37.2. In hetgeen de stichting heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het standpunt dat de raad van de gemeente Eindhoven zich niet in redelijkheid op voornoemd standpunt heeft kunnen stellen. Daartoe acht de Afdeling van belang dat niet verplicht is dat, zoals de stichting wenst, de verwachte aanrijtijden over de alternatieve routes door een onafhankelijke deskundige worden berekend. Zoals hierboven weergegeven zijn aanrijtijden bezien en is geconcludeerd dat er slechts een beperkte toename is. De stichting heeft dit niet, met gegevens onderbouwd, bestreden en aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
Voorts acht de Afdeling van belang dat uit voornoemde stukken en de nadere toelichting van de raad, blijkt dat bij het bezien van alternatieve routes aandacht is geweest voor de bestaande grotere verkeersintensiteit op de A58, nu ook routes zijn bezien op de bestaande infrastructuur in de bestaande situatie. De raad heeft er daarnaast op gewezen dat dit één van de bestaande knelpunten in de infrastructuur is en dat de doorstroming op deze weg in het kader van het project InnovA58 nog zal worden aangepakt. De stichting heeft niet, met gegevens onderbouwd, bestreden dat van een onjuiste bestaande situatie is uitgegaan. De Afdeling wil er overigens op wijzen dat de raad verschillende alternatieve routes, waaronder routes via de A58, heeft bezien. Er zijn ook alternatieve routes bezien waarbij snelwegen, zo veel mogelijk, worden vermeden; ook deze zijn als volwaardig alternatief aangemerkt. De stichting heeft dit niet bestreden.
Voor zover de stichting stelt dat de door haar aangedragen alternatieve inrichting van de Eindhovensedijk-Oirschotsedijk onvoldoende is besproken, volgt de Afdeling deze stelling niet. Uit de plantoelichting en de "Nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen" blijkt dat algemene onderwerpen waartegen ook veel zienswijzen gericht zijn samengevat worden besproken. De door de stichting voorgestelde alternatieve inrichting is meegenomen in de algemene bespreking van het alternatief betreffende het openhouden van de volledige Eindhovensedijk-Oirschotsedijk voor autoverkeer.
Het betoog betreffende alternatieve routes faalt.
38. Voor zover de stichting aanvoert dat de werkzaamheden voor verdieping van de Spottersweg moeten worden uitgesteld, is uit de toelichting ter zitting gebleken dat dit gaat om dan wel verkeersmaatregelen dan wel de uitvoering van de gehele infrastructurele ontwikkeling in de omgeving die meer behelst dan alleen dit plangebied. Dit maakt geen deel uit van het onderhavige geschil en blijft daarom buiten beschouwing.
Het betoog faalt.
39. In hetgeen de stichting overigens heeft aangevoerd, onder meer de enkele stelling dat verzoeken in het kader van de Wet openbaar bestuur zijn afgewezen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad van de gemeente Eindhoven het betreffende plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Deze betogen falen.
40. Voor zover de stichting voor het overige verzoekt de inhoud van de zienswijze als herhaald en ingelast in het beroepschrift te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in de bij het bestreden besluit behorende "Nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen" is ingegaan op de zienswijzen. De stichting heeft in haar beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in bedoelde nota onjuist zou zijn.
41. Het beroep van de stichting, voor zover gericht tegen het plan Eindhoven, is ongegrond.
42. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep van [appellant sub 6] en anderen
43. [appellant sub 6] en anderen exploiteren restaurant Steakhouse The Longhorn, gelegen aan de Eindhovensedijk 35, te Oirschot. Zij vrezen dat door de in het plan vastgesteld door de raad van de gemeente Eindhoven voorziene wijzigingen in de infrastructuur het restaurant minder goed bereikbaar zal worden.
[appellant sub 6] en anderen richten zich tegen het plan vastgesteld door de raad van de gemeente Eindhoven voor zover daarin door het toekennen van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - 3" is voorzien in enkel een fietsverbinding op een deel van de Eindhovensedijk-Oirschotsedijk. Deze weg is daardoor niet meer bruikbaar als directe route voor autoverkeer vanuit Eindhoven naar het restaurant.
44. Voor zover [appellant sub 6] en anderen aanvoeren dat de keuze om in het plan ter plaatse van bedoelde aanduiding uitsluitend gebruik als een fietsbrug mogelijk te maken onvoldoende is gemotiveerd, verwijst de Afdeling eerst naar hetgeen onder 1. is weergegeven over de in de plantoelichting opgenomen passages over de aanleiding voor en noodzaak van het geheel van de in het plan voorziene aanpassingen. De in de plantoelichting vermelde redenen, zoals de bestaande problemen in de bereikbaarheid van Eindhoven en de versterking van het Groene Raamwerk, zijn door de stichting niet onderbouwd weerlegd. De enkele stellingen dat de fietsbrug enkel is ingegeven door het toenemend gebruik van e-bikes maar niet is bewezen dat het aantal e-bikes toeneemt en ten onrechte is aangenomen dat de kosten verbonden aan het openhouden van de weg voor autoverkeer te hoog zouden zijn, zijn daartoe onvoldoende nu dit geen dragende argumenten zijn voor het plan, en de fietsbrug in het bijzonder.
De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de desbetreffende raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het geheel van de in het plan voorziene aanpassingen, waaronder de bestreden aanduiding, noodzakelijk is.
Het betoog faalt.
45. [appellant sub 6] en anderen stellen dat hun belangen onvoldoende zijn meegewogen bij de voorbereiding van het plan. Het plan is zeer nadelig voor hen, omdat het lastiger wordt het restaurant te bereiken en daardoor gevreesd moet worden voor verlies van klanten. Ook zal schade optreden omdat het restaurant planologisch zal worden ingesloten, volgens [appellant sub 6] was dit niet te voorzien.
45.1. Ten aanzien van de gestelde nadelige gevolgen voor het restaurant, is de Afdeling uit onder meer de plantoelichting en de "Nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen" gebleken dat gevolgen door het wijzigen van de verkeerskundige situatie en aanrijtijden bij de voorbereiding en vaststelling van het plan zijn betrokken. Er is onder meer bezien via welke routes onder meer het restaurant bereikbaar is/blijft en berekend is wat de aanrijtijden in de nieuwe situatie zullen zijn. Hieruit blijkt dat er verschillende routes mogelijk zijn, onder meer doordat het plan in een nieuwe ontsluitingsroute via de weg Erica voorziet, en de aanrijtijden zeer beperkt zullen toenemen. Dit is door [appellant sub 6] en anderen niet onderbouwd weerlegd. Zij hebben dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet op grond hiervan op het standpunt heeft kunnen stellen dat een groot verlies aan klanten na verwezenlijking van het plan niet te verwachten is. De Afdeling ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in dit geval niet heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar de mogelijkheid voor een vergoeding indien zich planschade voordoet.
In hetgeen [appellant sub 6] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad van de gemeente Eindhoven de belangen bij de realisatie van het plan niet zwaarwegender heeft kunnen achten dan de belangen van [appellant sub 6] en anderen met betrekking tot de bereikbaarheid van hun restaurant.
Het betoog faalt.
46. Voor zover [appellant sub 6] en anderen stellen dat het vanuit Oirschot altijd de bedoeling was de Oirschotsedijk open te houden voor autoverkeer, kan deze enkele stelling, wat daar ook van zij, niet tot het oordeel leiden dat het plan Eindhoven onzorgvuldig is voorbereid.
Het betoog faalt.
47. Voor zover [appellant sub 6] en anderen voor het overige verzoeken de inhoud van de zienswijze als herhaald en ingelast in het beroepschrift te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in de bij het bestreden besluit behorende "Nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen" is ingegaan op de zienswijzen. [appellant sub 6] en anderen hebben in hun beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in bedoelde nota onjuist zou zijn.
48. Het beroep van [appellant sub 6] en anderen is ongegrond.
49. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 2] niet-ontvankelijk voor zover beroep is ingediend tegen het plan vastgesteld door de raad van de gemeente Best;
II. verklaart de beroepen, voor het overige, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, griffier.
w.g. Helder w.g. Vogel-Carprieaux
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2018
458.