NJ 1926, p. 269
Notariëele akte van 1922, waarbij partijen verklaren dat een schelding en toebedeeling in 1909 onder een ontbindende voorwaarde was geschied, tengevolge waarvan het bedoeld erf niet aan A. (Akte 1909) maar aan B. was toegescheiden. Registratierecht. Terugvordering van f 298.50 als onverschuldigd betaald overdrachtsrecht. Bewijskracht van authentieke akten tegenover derden. Tegen-brief van art. 1910 B. W. ?
HR 27-01-1926, ECLI:NL:HR:1926:209, m.nt. Prof. E. M. Meijers
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27 januari 1926
- Magistraten
Mrs. Fentener van Vlissingen, Segers, Kosters, Schepel en van Gelein Vitringa
- Zaaknummer
[27011926/NJ_1926,_p._269]
- Conclusie
Mr. Besier
- Noot
Prof. E. M. Meijers
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS101213:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1926:209, Uitspraak, Hoge Raad, 27‑01‑1926
- Wetingang
(BW art. 1904-1931, 1910; Registratiewet 1917 art. 65.)
Essentie
Notariëele akte van 1922, waarbij partijen verklaren dat een schelding en toebedeeling in 1909 onder een ontbindende voorwaarde was geschied, tengevolge waarvan het bedoeld erf niet aan A. (Akte 1909) maar aan B. was toegescheiden. Registratierecht. Terugvordering van f 298.50 als onverschuldigd betaald overdrachtsrecht. Bewijskracht van authentieke akten tegenover derden. Tegen-brief van art. 1910 B. W. ?
Samenvatting
Rechtb.: De Staat heeft zich als heffer van registratierecht te richten naar den ten opzichte van de personen, die partij bij de akten waren, bestaanden rechtstoestand. De fiscus heeft dus ten onrechte over de akte van 1922 overdrachtsrecht geheven. Art. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.