Rb. Gelderland, 01-04-2019, nr. AWB - 18 , 5125
ECLI:NL:RBGEL:2019:1403
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
01-04-2019
- Zaaknummer
AWB - 18 _ 5125
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2019:1403, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 01‑04‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Belastingadvies 2019/15-16.10
V-N 2019/37.8 met annotatie van Redactie
NLF 2019/1436 met annotatie van
Uitspraak 01‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag loonheffingen. Hoogte gebruikelijk loon. Lager gebruikelijk loon dan normbedragen aannemelijk gemaakt (negatieve belastbare winst, negatief eigen vermogen, werkzaamheden beperkt en eenvoudig van aard, verstrekte lening).
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 18/5125
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 1 april 2019
in de zaak tussen
[X] B.V., te [Z] , eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde] RBc),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Enschede, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2017 een naheffingsaanslag loonheffingen (aanslagnummer [000] .A.01.1750), opgelegd van € 19.881 alsmede bij beschikking een boete van € 9.941. Tevens is bij beschikking € 640 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 juli 2018 de naheffingsaanslag, de beschikking belastingrente en de boetebeschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2019.
Namens eiseres is [A] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde en [B] RBc. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [C] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is opgericht op [2016] . Haar werkzaamheden bestaan uit de exploitatie van een (tussen)groothandel voor buffetverwarmers en tafellampen. Deze artikelen worden via andere groothandels of rechtstreeks verkocht aan restaurants en cateraars.
2. De aandelen in eiseres zijn in handen van [D] B.V. (hierna: [D] ) die eveneens bestuurder van eiseres is.
3. De heer [A] (hierna: [A] ) is enig aandeelhouder van [D] . In de periode [2016] tot en met [2017] heeft [A] werkzaamheden voor eiseres verricht. Voor deze werkzaamheden heeft hij geen beloning ontvangen.
4. Met ingang van [2017] zijn de activiteiten van eiseres ondergebracht in de eenmanszaak van [A] . Op [2018] is bij de Kamer van Koophandel gemeld dat eiseres is ontbonden per [2017] .
5. Verweerder heeft een boekonderzoek ingesteld bij eiseres naar de aanvaardbaarheid van de aangifte omzetbelasting (hierna: OB) over het tijdvak 1 april 2016 tot en met 31 maart 2017. Ook is de inhoudingsplicht voor de loonheffingen voor de periode vanaf de oprichting van eiseres tot en met [2017] in het onderzoek betrokken.
6. Naar aanleiding van een inleidend gesprek over het boekenonderzoek op 13 juni 2017 is eiseres uitgenodigd tot het doen van aangifte loonheffingen. Op 5 oktober 2017 zijn door eiseres nihilaangiften gedaan voor de periode juni 2016 tot en met oktober 2017.
7. Van het boekenonderzoek is op 21 maart 2018 een rapport opgemaakt (hierna: het rapport). Het rapport bevat een bijlage waarin de correctieverplichtingen 2016 en 2017 zijn opgenomen (hierna: de bijlage). In het rapport is – onder meer – het volgende opgenomen:
“(…).4. Loonheffingen
4.1.
Inhoudingsplicht
De heer [A] is middellijk aandeelhouder met een aanmerkelijk belang, omdat hij 5% of meer van de aandelen bezit van [X] B.V. via [D] B.V. De heer [A] verricht werkzaamheden voor [X] B.V. en daarom is hier de gebruikelijkloonregeling van toepassing. Tijdens een inleidend gesprek dat met de heer [A] gevoerd is, is hij gewezen op de regelgeving inzake het gebruikelijke loon. Naar aanleiding van dit gesprek is inhoudingsplichtige uitgenodigd tot het doen van loonaangiften.
Op 5 oktober 2017 zijn door inhoudingsplichtige nihilaangiften gedaan voor de periodes juni 2016 tot en met oktober 2017.
4.2
Gebruikelijkloonregeling
De hoogte van het gebruikelijk loon is beoordeeld en dient vastgesteld te worden op € 22.000 voor 2016 en € 33.750 voor 2017. Dit is gebaseerd op het wettelijke minimum waarbij rekening wordt gehouden met de periode van de desbetreffende jaren waarin de werkzaamheden zijn verricht. De motivering hiervoor is dat de heer [A] vanaf de start van de onderneming ( [2016] ) werkzaamheden voor de vennootschap verricht en er geen redenen door inhoudingsplichtige zijn aangevoerd die een lager gebruikelijk loon dan het wettelijk minimum rechtvaardigen.
Volgens de heer [A] heeft hij zijn werkzaamheden bij de B.V. beëindigd op [2017] . Vanaf dat moment verricht hij de activiteiten in zijn eenmanszaak, (…).
(…).
Op grond van bovenstaande bevindingen wordt het loon van de heer [A] , als volgt vastgesteld:
Jaar 2016 2017
Vastgesteld loon € 22.000 € 33.750
Aangegeven loon € 0 € 0
Verschil € 22.000 € 33.750
Hiervoor wordt een correctieverplichting opgelegd, waarvoor wordt verwezen naar de bijlage bij dit rapport.
5. Boete
5.1.
Loonheffingen
Inhoudingsplichtige heeft zich niet bij de Belastingdienst gemeld als inhoudingsplichtige na oprichting van de besloten vennootschap [X] B.V. Bij de start van deze B.V. is de heer [A] gestart met het verrichten van werkzaamheden voor [X] B.V. Het is maatschappelijk gebruikelijk dat voor deze werkzaamheden een beloning wordt bedongen. Voorts is in de Wet loonbelasting 1964 expliciet in artikel 12a opgenomen dat een aanmerkelijk belanghouder verplicht is een (fiscaal) loon te genieten (gebruikelijk loon). Tijdens het inleidende gesprek van het onderzoek is de heer [A] nadrukkelijk gewezen op de regelgeving met betrekking tot het gebruikelijk loon. Hij stelde hiervan niet op de hoogte te zijn. Naar aanleiding van deze bespreking zijn door de inspecteur uitnodigingen gedaan tot het doen van loonaangiften door inhoudingsplichtige. Op 5 oktober 2017 zijn vervolgens voor de periodes juni 2016 tot en met oktober 2017 nihilaangiften gedaan. De heer [A] is hierbij de contactpersoon.(…).”
8. Op 15 mei 2018 is aan eiseres de onderhavige naheffingsaanslag en de vergrijpboete opgelegd.
Geschil
9. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht aan eiseres is opgelegd. Partijen zijn het er over eens dat de gebruikelijkloonregeling van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) van toepassing is op de heer [A] maar verschillen van mening over de hoogte hiervan. Daarnaast is in geschil of de uitspraak op bezwaar door verweerder voldoende is gemotiveerd en of in het kader van het opleggen van de naheffingsaanslag sprake is van misbruik van bevoegdheden door verweerder.
10. Ter zitting heeft verweerder verklaard zijn standpunt ten aanzien van de opgelegde vergrijpboete niet langer te handhaven zodat de vergrijpboete moet komen te vervallen.
Beoordeling van het geschil
Hoogte van het gebruikelijk loon
11. Eiseres is van mening dat het gebruikelijk loon in de betreffende periode op nihil moet worden gesteld. Volgens verweerder bestaat geen aanleiding af te wijken van dan de normbedragen zoals genoemd in artikel 12a van de Wet LB (respectievelijk € 44.000 voor 2016 en € 45.000 voor 2017). Verweerder heeft deze bedragen tijdsevenredig toegepast, te weten: voor de periode van 1 juli 2016 tot en met 31 december 2016 (6 maanden) op 50% van € 44.000 = € 22.000 en voor 2017 voor de periode 1 januari 2017 tot en met [2017] (9 maanden) op 75% van € 45.000 = € 33.750.
12. Het ligt op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat in dit geval moet worden uitgegaan van een lager gebruikelijk loon (vergelijk Hoge Raad, 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH0546).
13. De rechtbank acht eiseres hierin geslaagd en wijst hierbij op de volgende feiten en omstandigheden. De werkzaamheden die [A] in 2016 en 2017 heeft verricht zijn beperkt in omvang en eenvoudig van aard. In oktober 2016 is een container handelswaar in China besteld die in januari 2017 is geleverd. In 2016 is de gerealiseerde omzet nihil en zijn alleen kosten gemaakt. De belastbare winst was in beide jaren negatief (respectievelijk € 5.210 en€ 16.519) en ook het eigen vermogen van de vennootschap was negatief. Ook heeft [A] een lening (rekening-courant) verstrekt aan eiseres om de continuïteit van de onderneming te waarborgen. Dit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank echter niet de conclusie dat in het geheel geen gebruikelijk loon in aanmerking genomen dient te worden; er zijn immers werkzaamheden verricht waarvoor [A] beloond dient te worden. De rechtbank zal, gelet op alle relevante feiten en omstandigheden, het gebruikelijk loon in goede justitie vaststellen op € 1.500 per maand, dat wil zeggen € 9.000 voor 2016 en € 13.500 voor 2017.
Motivering uitspraak op bezwaar
14. Eiseres is van mening dat de uitspraak op bezwaar een deugdelijke motivering mist. Volgens vaste jurisprudentie brengt de loop van de procedure in belastingzaken mee dat schending van het motiveringsbeginsel alleen tot gevolg heeft dat de rechtbank, als deze de uitspraak van de inspecteur bevestigt, verplicht is zelf de gronden daarvoor in zijn uitspraak op te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt in dit geval echter uit de uitspraak op bezwaar voldoende waarom het bezwaar van eiseres is afgewezen. Van een motiveringsgebrek is geen sprake.
Misbruik van bevoegdheden
15. Eiseres heeft ook nog aangevoerd dat sprake is van misbruik van bevoegdheden door verweerder door een teruggaaf omzetbelasting te verrekenen met onderhavige naheffingsaanslag. Van misbruik van bevoegdheden is volgens artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht sprake wanneer een bestuursorgaan de bevoegdheid tot het nemen van een besluit voor een ander doel gebruikt dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. Omdat verweerder wettelijk bevoegd is belastingaanslagen met elkaar te verrekenen, kan niet gesteld worden dat verweerder misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden. Het feit dat eiseres de verrekening kennelijk ervaart als een sanctie is daarvoor onvoldoende.
Slotoverwegingen
16. Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
17. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen de beschikking belastingrente. Omdat het beroep gegrond is, zal de desbetreffende beschikking overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag dienen te worden verminderd.
18. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en de beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.278 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 254, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
vermindert de naheffingsaanslag tot een aanslag gebaseerd op een loon van € 22.500 over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2017;
- -
vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- -
vernietigt de boetebeschikking;
- -
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.278;
- -
bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 338 aan eiseres dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.F. Geerling, voorzitter, mr. K. Gilhuis en mr. M. Akhloufi, rechters, in tegenwoordigheid van M. Geraerts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 1 april 2019 | ||
griffier | voorzitter | |
Afschrift verzonden aan partijen op: | ||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |